25 813 (R1604)
Wijziging van de Rijkswet geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak

B
ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State van het Koninkrijk d.d. 9 oktober 1996 en het nader rapport d.d. 8 december 1997, aangeboden aan de Koningin door de minister van Defensie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 22 juli 1996, no. 96.003791, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Defensie, bij de Raad van State van het Koninkrijk ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van rijkswet met memorie van toelichting tot wijziging van de Rijkswet geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 22 juli 1996, no. 96.003791, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 9 oktober 1996, no. W07.96.0289/K, bied ik U hierbij aan.

1. De Raad van State van het Koninkrijk is van mening dat in de tekst van het voorgestelde artikel 1, tweede lid, van de Rijkswet geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak onvoldoende tot uitdrukking komt dat de desbetreffende burgerambtenaar de bevoegdheid heeft tot geweldgebruik onder dezelfde waarborgen die het eerste lid van dat artikel ten aanzien van militairen bevat (de militair moet in de rechtmatige uitoefening van de militaire bewakings- en beveiligingstaak zijn, het beoogde doel moet het gebruik rechtvaardigen, het doel kan niet op een andere wijze worden bereikt).

De Raad is van mening dat ondubbelzinnig moet worden vastgelegd dat de wijze van uitvoering van een bewakings- of beveiligingstaak niet afhangt van de omstandigheid of een militair dan wel een burger daarmee belast is. In het artikel ware tot uitdrukking te brengen dat het eerste, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing zijn op de met die taak belaste burgerambtenaren.

1. De ondergetekende heeft de aanbeveling van de Raad overgenomen om door middel van het van overeenkomstige toepassing verklaren van het eerste lid van artikel 1 in de voorgestelde tekst voor artikel 1, tweede lid, tot uitdrukking te brengen dat de door de Raad bedoelde waarborgen die op grond van artikel 1, eerste lid, voor militairen gelden, evenzeer voor burgerpersoneel dienen te gelden. Ten aanzien van het tweede en het derde lid is de door de Raad gedane suggestie evenwel niet gevolgd. Uit de algemene formulering van het – in het voorstel tot vierde lid vernummerde – tweede lid volgt reeds dat dat lid niet alleen betrekking heeft op het in het eerste lid geregelde geweldgebruik door militairen, maar ook op geweldgebruik door burgerpersoneel, zoals dit is geregeld in het nieuwe tweede lid. Waar het betreft het huidige derde lid was het toepassingsbereik reeds uitgebreid door een daartoe strekkende wijziging van die bepaling, die in de voorgestelde tekst het vijfde lid van artikel 1 is.

2. De Raad merkt op dat de begrippen «rechtstreeks verband» en «operationele taken», zoals geïntroduceerd in onderdeel a van het voorgestelde tweede lid van artikel 1, de grenzen van het optreden van de burgerambtenaar niet ondubbelzinnig bepalen. Het college is van mening dat de afbakening van het optreden van een burgerambtenaar in de uitvoering van zijn bewakings- of beveiligingstaak nauwkeuriger moet worden omschreven.

2. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad dat de begrippen «rechtstreeks verband» en «operationele taken» de grenzen van het optreden van de burgerambtenaar niet ondubbelzinnig (nader) bepalen, heeft de ondergetekende gemeend dat het de voorkeur verdient op een andere wijze aan te geven bij welke bewakings- en beveiligingstaken een bevoegdheid tot gebruik van geweld dient te bestaan. Doorslaggevend bij dit onderscheid dient de aard van het te bewaken of te beveiligen object te zijn. Uit artikel 1 van het Besluit geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak (Stb. 1997, 354) – dat thans nog alleen van toepassing is op gebruik van geweld door militairen – blijkt reeds dat de bevoegdheid tot geweldgebruik bij de uitvoering van de militaire bewakings- en beveiligingstaak slechts specifieke door de Minister van Defensie aangewezen objecten betreft. Aan de hand van die aanwijzing door de minister kan duidelijk worden vastgesteld bij welke bewakings- en beveiligingstaken de bevoegdheid tot gebruik van geweld bestaat. Deze beperking zal vanzelfsprekend ook voor burgerpersoneel dienen te gelden. De ondergetekende acht haar van zodanig belang dat het de voorkeur verdient de beperking een plaats in de wet te geven. Ze is dan ook opgenomen in het nieuwe derde lid van artikel 1. Met deze bepaling is tevens bovenbedoelde gewenste begrenzing in de wetstekst opgenomen.

De ondergetekende kan instemmen met het standpunt van de Raad dat de wijze van uitvoering van een bewakings- of beveiligingstaak niet mag afhangen van de omstandigheid of een militair dan wel een burger daarmee belast is.

3. Het college merkt voorts op dat eisen van geoefendheid met betrekking tot de uitvoering van de bewakings- en beveiligingstaak voor militairen zijn vervat in de op grond van het vierde lid van artikel 1 tot stand te brengen algemene maatregel van bestuur. Niet duidelijk is waarom de verwijzing in het geval van de burgerambtenaar naar bekwaamheidseisen in de rijkswet zou moeten worden opgenomen.

Voorts moet worden aangenomen dat burgerambtenaren die zijn aangesteld met het oog op de vervulling van de taak van bewaking of beveiliging ingevolge de artikelen 9 en 13 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie voldoend betrouwbaar zijn gebleken bij gelegenheid van hun aanstelling. Niet duidelijk is waarom de eis van betrouwbaarheid in deze rijkswet uitdrukkelijk zou moeten worden opgenomen. De Raad is van mening dat onderdeel b kan worden geschrapt en beveelt aan zulks te doen.

3. De door de Raad gedane aanbeveling onderdeel b van het tweede lid van artikel 1 te schrappen, is gevolgd. Volstaan kan worden met bekwaamheidseisen die – net als voor militairen – op het niveau van algemene maatregel van rijksbestuur kunnen worden geregeld (vgl. artikel 3 van het Besluit geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak). Waar het betreft de betrouwbaarheid zal de Wet veiligheidsonderzoeken (Stb 1996, 525), die per 1 februari 1997 in werking is getreden (Stb. 1997, 24), van toepassing zijn, aangezien functies van personen met een bewakings- en beveiligingstaak door de Minister van Defensie als vertrouwensfunctie in de zin van die wet worden aangemerkt. Nadere regels ter zake in de rijkswet zijn dan ook niet nodig.

4. Artikel I, onder B, strekt tot wijziging van de citeertitel. Uit een oogpunt van toegankelijkheid van wetgeving dient naar het oordeel van het college met een dergelijke wijziging in het algemeen terughoudendheid te worden betracht. De Raad is echter van mening dat, nu deze wijziging plaatsvindt, het aanbeveling verdient, mede gelet op aanwijzing 246 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, de integrale tekst van de rijkswet in de gewijzigde vorm te publiceren.

4. De aanbeveling van de Raad om de integrale tekst van de rijkswet in de gewijzigde vorm te publiceren is overgenomen in artikel II van het ontwerp.

5. Voor enkele redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage.

5. De door de Raad in overweging gegeven redactionele kanttekeningen zijn, voor zover na het vorenstaande nog relevant, overgenomen.

De Raad van State van het Koninkrijk geeft U in overweging het voorstel van rijkswet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten van de Nederlandse Antillen en aan die van Aruba dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State van het Koninkrijk,

P. J. Boukema

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba te zenden.

De Minister van Defensie,

J. J. C. Voorhoeve

Bijlage bij het advies van de Raad van State van het Koninkrijk van 9 oktober 1996, no. W07.96.0289/K, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In de considerans en artikel I, onder A, «ministerie van defensie» vervangen door: Ministerie van Defensie (aanwijzing 93 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)).

– In de eerste alinea van de memorie van toelichting «burgerbewakers van defensie» vervangen door: burgerbewakers van Defensie (aanwijzing 93 Ar).

– In dezelfde alinea van de memorie van toelichting bij de verwijzingen naar de behandeling in de Tweede Kamer der StatenGeneraal van de Rijkswet geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak steeds een vindplaats noemen (aanwijzing 219 Ar).

– In de memorie van toelichting «Kamerstukken II» vervangen door: kamerstukken II (aanwijzing 219 Ar).

– In de memorie van toelichting «Rijkswet geweldgebruik krijgsmacht (Stb. 1996, 239)» vervangen door: Rijkswet geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak (aanwijzing 86 Ar).

– In de memorie van toelichting «zware bewakings- en beveiligingstaken» aan de hand van een aantal voorbeelden verduidelijken (aanwijzing 54 Ar).

Naar boven