nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Bij de behandeling van het voorstel van Rijkswet geweldgebruik krijgsmacht
in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak in de Tweede Kamer
op 20 februari 1996 is door woordvoerders van verschillende fracties de opvatting
naar voren gebracht dat burgerbewakers van Defensie in het kader van de uitoefening
van de bewakings- en beveiligingstaak een vergelijkbare bevoegdheid tot gebruik
van geweld dienen te krijgen als de militaire bewakers (Handelingen II 1996/97,
blz. 4133–4141). In de praktijk gaat het hierbij om burgerbewakers van
de Koninklijke landmacht en van de Koninklijke marine. De Koninklijke luchtmacht
beschikt op dit moment niet over burgerbewakers, maar maakt uitsluitend gebruik
van militaire bewakers. Tijdens de parlementaire behandeling is door ondergetekende
toegezegd op dit onderwerp nader schriftelijk te zullen ingaan. Mede namens
de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken is bij brief van 3 mei
1996 door ondergetekende aan de Tweede Kamer meegedeeld dat de bereidheid
bestaat aan de wensen van de Tweede Kamer tegemoet te komen door in genoemde
rijkswet – die werd gepubliceerd in Stb. 1996, 239 – onder strikte
voorwaarden te voorzien in een geweldbevoegdheid voor burgerbewakers in de
uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak (kamerstukken II, 1995/96,
23 787 (R 1506), nr. 10). Het onderhavige wetsvoorstel strekt daartoe.
Het belangrijkste deel van het wetsvoorstel wordt gevormd door het invoegen
van twee nieuwe leden in artikel 1 van de Rijkswet geweldgebruik krijgsmacht
in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak.
In het voorgestelde nieuwe tweede lid van artikel 1 van de rijkswet wordt
het eerste lid van het artikel van overeenkomstige toepassing verklaard op
burgers in dienst van het Ministerie van Defensie die zijn belast met de uitvoering
van de bewakings- en beveiligingstaak. Dit houdt in dat de bevoegdheid tot
gebruik van geweld wordt toegekend en daarnaast dat de beperkingen die op
grond van het eerste lid gelden voor militairen – rechtmatige uitoefening
van taak, doel rechtvaardigt geweldgebruik, doel kan niet op andere wijze
worden bereikt – evenzeer voor de burgerbewakers zullen gelden.
In de brief van 3 mei 1996 is aangegeven dat de toekenning van een geweldbevoegdheid
aan burgerbewakers uitsluitend dient plaats te vinden ten behoeve van bewakings-
en beveiligingstaken die direct zijn gerelateerd aan de operationele taakuitvoering
van de krijgsmacht. In het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 1 van
de rijkswet is dit uitgangspunt uitgewerkt. Met de bepaling wordt beoogd duidelijkheid
te bieden omtrent de vraag bij welke bewakings- en beveiligingstaken een bevoegdheid
tot gebruik van geweld dient te bestaan. Doorslaggevend bij dit onderscheid
is de aard van het te bewaken of te beveiligen object. Uit artikel 1 van het
Besluit geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak
(Stb. 1997, 354) – dat thans nog alleen van toepassing is op gebruik
van geweld door militairen – blijkt reeds dat de bevoegdheid tot gebruik
van geweld bij de uitvoering van de militaire bewakings- en beveiligingstaak
slechts specifieke door de Minister van Defensie aangewezen objecten betreft.
Aan de hand van die aanwijzing door de minister kan duidelijk worden vastgesteld
wanneer de bevoegdheid tot gebruik van geweld bestaat. De beperking zal uiteraard
ook voor burgerpersoneel dienen te gelden. De ondergetekende acht deze beperking
van zodanig belang dat het de voorkeur verdient haar een plaats in de wet
te geven. Door de plaatsing in het derde lid van artikel 1 van de rijkswet
heeft de tekst betrekking op zowel de bevoegdheid tot gebruik van geweld,
gebaseerd op het eerste lid, als op die, gebaseerd op het tweede lid.
Naast de bovenbeschreven invoeging van twee leden in artikel 1 van de
rijkswet dient van dat artikel de tekst van het derde en het vierde lid –
in de voorgestelde tekst worden dat het vijfde en het zesde lid – te
worden gewijzigd, teneinde te bewerkstelligen dat deze leden eveneens voor
de burgerbewakers zullen gelden. De in het bestaande vierde lid bedoelde regels
zijn opgenomen in het Besluit geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening
van de bewakings- en beveiligingstaak. Indien het onderhavige voorstel van
rijkswet kracht van wet krijgt, zal deze algemene maatregel van rijksbestuur
zo gewijzigd worden dat de daarin opgenomen geweldsinstructie ook van toepassing
zal zijn ten aanzien van de burgerbewakers.
Het spreekt vanzelf dat de burgerbewaker net als de militair zal moeten
voldoen aan eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid om de bevoegdheid tot
gebruik van geweld te kunnen uitoefenen. Vakbekwaamheidseisen kunnen –
net als ten aanzien van militairen – op het niveau van algemene maatregel
van rijksbestuur worden geregeld (vgl. artikel 3 van het Besluit geweldgebruik
krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak). Waar
het betreft de betrouwbaarheid zal steeds de Wet veiligheidsonderzoeken, die
per 1 februari 1997 in werking is getreden (Stb. 1997, 24), van toepassing
zijn, aangezien functies van personen met een bewakings- en beveiligingstaak
door de Minister van Defensie als vertrouwensfunctie in de zin van die wet
worden aangemerkt.
De toekenning van de bevoegdheid tot gebruik van geweld aan defensiepersoneel
dat niet tot de krijgsmacht behoort, maakt de in artikel I, onderdeel B, opgenomen
wijziging van de citeertitel wenselijk. In verband met die wijziging wordt
in artikel II voorzien in integrale publicatie van de tekst van de rijkswet.
De Minister van Defensie,
J. J. C. Voorhoeve