25 813 (R1604)
Wijziging van de Rijkswet geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Bij de behandeling van het voorstel van Rijkswet geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak in de Tweede Kamer op 20 februari 1996 is door woordvoerders van verschillende fracties de opvatting naar voren gebracht dat burgerbewakers van Defensie in het kader van de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak een vergelijkbare bevoegdheid tot gebruik van geweld dienen te krijgen als de militaire bewakers (Handelingen II 1996/97, blz. 4133–4141). In de praktijk gaat het hierbij om burgerbewakers van de Koninklijke landmacht en van de Koninklijke marine. De Koninklijke luchtmacht beschikt op dit moment niet over burgerbewakers, maar maakt uitsluitend gebruik van militaire bewakers. Tijdens de parlementaire behandeling is door ondergetekende toegezegd op dit onderwerp nader schriftelijk te zullen ingaan. Mede namens de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken is bij brief van 3 mei 1996 door ondergetekende aan de Tweede Kamer meegedeeld dat de bereidheid bestaat aan de wensen van de Tweede Kamer tegemoet te komen door in genoemde rijkswet – die werd gepubliceerd in Stb. 1996, 239 – onder strikte voorwaarden te voorzien in een geweldbevoegdheid voor burgerbewakers in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak (kamerstukken II, 1995/96, 23 787 (R 1506), nr. 10). Het onderhavige wetsvoorstel strekt daartoe.

Het belangrijkste deel van het wetsvoorstel wordt gevormd door het invoegen van twee nieuwe leden in artikel 1 van de Rijkswet geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak.

In het voorgestelde nieuwe tweede lid van artikel 1 van de rijkswet wordt het eerste lid van het artikel van overeenkomstige toepassing verklaard op burgers in dienst van het Ministerie van Defensie die zijn belast met de uitvoering van de bewakings- en beveiligingstaak. Dit houdt in dat de bevoegdheid tot gebruik van geweld wordt toegekend en daarnaast dat de beperkingen die op grond van het eerste lid gelden voor militairen – rechtmatige uitoefening van taak, doel rechtvaardigt geweldgebruik, doel kan niet op andere wijze worden bereikt – evenzeer voor de burgerbewakers zullen gelden.

In de brief van 3 mei 1996 is aangegeven dat de toekenning van een geweldbevoegdheid aan burgerbewakers uitsluitend dient plaats te vinden ten behoeve van bewakings- en beveiligingstaken die direct zijn gerelateerd aan de operationele taakuitvoering van de krijgsmacht. In het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 1 van de rijkswet is dit uitgangspunt uitgewerkt. Met de bepaling wordt beoogd duidelijkheid te bieden omtrent de vraag bij welke bewakings- en beveiligingstaken een bevoegdheid tot gebruik van geweld dient te bestaan. Doorslaggevend bij dit onderscheid is de aard van het te bewaken of te beveiligen object. Uit artikel 1 van het Besluit geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak (Stb. 1997, 354) – dat thans nog alleen van toepassing is op gebruik van geweld door militairen – blijkt reeds dat de bevoegdheid tot gebruik van geweld bij de uitvoering van de militaire bewakings- en beveiligingstaak slechts specifieke door de Minister van Defensie aangewezen objecten betreft. Aan de hand van die aanwijzing door de minister kan duidelijk worden vastgesteld wanneer de bevoegdheid tot gebruik van geweld bestaat. De beperking zal uiteraard ook voor burgerpersoneel dienen te gelden. De ondergetekende acht deze beperking van zodanig belang dat het de voorkeur verdient haar een plaats in de wet te geven. Door de plaatsing in het derde lid van artikel 1 van de rijkswet heeft de tekst betrekking op zowel de bevoegdheid tot gebruik van geweld, gebaseerd op het eerste lid, als op die, gebaseerd op het tweede lid.

Naast de bovenbeschreven invoeging van twee leden in artikel 1 van de rijkswet dient van dat artikel de tekst van het derde en het vierde lid – in de voorgestelde tekst worden dat het vijfde en het zesde lid – te worden gewijzigd, teneinde te bewerkstelligen dat deze leden eveneens voor de burgerbewakers zullen gelden. De in het bestaande vierde lid bedoelde regels zijn opgenomen in het Besluit geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak. Indien het onderhavige voorstel van rijkswet kracht van wet krijgt, zal deze algemene maatregel van rijksbestuur zo gewijzigd worden dat de daarin opgenomen geweldsinstructie ook van toepassing zal zijn ten aanzien van de burgerbewakers.

Het spreekt vanzelf dat de burgerbewaker net als de militair zal moeten voldoen aan eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid om de bevoegdheid tot gebruik van geweld te kunnen uitoefenen. Vakbekwaamheidseisen kunnen – net als ten aanzien van militairen – op het niveau van algemene maatregel van rijksbestuur worden geregeld (vgl. artikel 3 van het Besluit geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak). Waar het betreft de betrouwbaarheid zal steeds de Wet veiligheidsonderzoeken, die per 1 februari 1997 in werking is getreden (Stb. 1997, 24), van toepassing zijn, aangezien functies van personen met een bewakings- en beveiligingstaak door de Minister van Defensie als vertrouwensfunctie in de zin van die wet worden aangemerkt.

De toekenning van de bevoegdheid tot gebruik van geweld aan defensiepersoneel dat niet tot de krijgsmacht behoort, maakt de in artikel I, onderdeel B, opgenomen wijziging van de citeertitel wenselijk. In verband met die wijziging wordt in artikel II voorzien in integrale publicatie van de tekst van de rijkswet.

De Minister van Defensie,

J. J. C. Voorhoeve

Naar boven