nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 8 december 1997
In de afgelopen weken stonden de werving van militairenen mogelijkheden
om de werving te verbeteren volop in de belangstelling. Zo is de gedachte
geopperd om zestienjarigen in de gelegenheid te stellen een functie te vervullen
in de krijgsmacht. Naar aanleiding van het verzoek, gedaan op 25 november
jl., van het Kamerlid Sipkes, bied ik u mijn standpunt hierover aan.
Defensie hanteerde in het verleden voor militairen een minimumleeftijd
voor vrijwillige indiensttreding van zestien jaar. In 1996 is deze minimumleeftijd
verhoogd naar zeventien jaar. Tevens is toen een minimumleeftijd voor uitzending
van achttien jaar vastgesteld. Beide leeftijdsgrenzen zijn tot stand gekomen
met het oog op de onderhandelingen inzake een optioneel protocol bij het Verdrag
inzake de rechten van het kind. Het standpunt over deze leeftijdsgrenzen is
uiteengezet in de Koninkrijksrapportages op basis van de verschillende mensenrechtenverdragen
(waaronder het bovengenoemde verdrag) en in overige internationale fora. Op
14 oktober 1996 bent u, in antwoord op vragen van de Tweede-Kamerleden Verspaget
en Van der Burg (Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, Aanhangsel 116.),
hierover geïnformeerd.
Bij indiensttreding op zestienjarige leeftijd is geen sprake van het niet
naleven van een internationale juridische norm. De onderhandelingen
over het optionele protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind
zijn immers nog niet afgerond. Het spreekt vanzelf dat Nederland zeer hecht
aan een spoedige totstandkoming van het optionele protocol, waarin de leeftijdsgrens
wordt verhoogd. In dat kader zou van een besluit de Nederlandse krijgsmacht
open te stellen voor zestienjarigen een verkeerd signaal uitgaan.
Bovendien is indiensttreding van zestienjarigen uit het oogpunt van de
werving niet noodzakelijk. Defensie werft onder een rijk geschakeerd geheel
van doelgroepen waaronder baanveranderaars en schoolverlaters. De contacten
met deze doelgroepen verlopen rechtstreeks, via arbeidsvoorzieningsorganisaties
en/of via scholen. De belangstelling voor een baan bij Defensie onder deze
groepen is groot. Daaruit blijkt dat Defensie nog immer een voor deze groepen
aantrekkelijke werkgever is. Op vele manieren wordt getracht deze belangstelling
te versterken. Tevens wordt getracht de doelgroepen waaronder geworven wordt
uit te breiden. Zo is het personeelsbeleid er mede op gericht de krijgsmacht
aantrekkelijker te maken voor onder anderen vrouwen en allochtonen, die nog
onvoldoende in de totale wervingsinspanning zijn vertegenwoordigd. Deze groepen
bieden immers een veel groter potentieel dan de zestienjarige schoolverlaters.
Jaarlijks komen er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek ongeveer
10 000 zestienjarigen beschikbaar voor de arbeidsmarkt. De ervaring leert
dat van een dergelijke groep slechts een klein deel geschikt is voor een functie
bij de krijgsmacht en ook bereid is te solliciteren.
Dat neemt niet weg dat Defensie de belangstelling onder deze groep wil
vasthouden en zelfs wil intensiveren. Dit gebeurt onder meer door participatie
in «beroepsopleidende leerwegen». Deze vorm van onderwijs is bestemd
voor zestienjarigen die hun VBO-opleiding al dan niet tot enig niveau hebben
afgerond. Gedurende een jaar kunnen zij zich oriënteren en worden zij
voorbereid op de werkkring waar zij naar streven. Defensie neemt inmiddels
drie jaar deel aan deze vorm van onderwijs. Ongeveer honderd zestienjarigen
volgen momenteel een dergelijke opleiding. Als zeventienjarigen kunnen zij,
mits voldoende geschikt, vrijwillig in dienst treden. De ervaringen met dit
project zijn positief. Thans wordt bezien of de deelname van Defensie aan
de «beroepsopleidende leerwegen» kan worden uitgebreid.
De feiten en omstandigheden bij de werving zijn veel complexer dan het
genereren van voldoende belangstelling. Bij het aannemen van beroepspersoneel
gaat het om werving, selectie, opleiding, operationele inzet en loopbaanperspectief.
De oplossing van de wervingsproblematiek moet dan ook in een veel breder perspectief
worden bezien, waarbij zowel binnen als buiten de defensieorganisatie voldoende
mogelijkheden liggen om het resultaat te verbeteren.
De arbeidsmarkt is krap, een gegeven waar vrijwel alle werkgevers mee
te maken hebben. Bovendien is de arbeidsmarktervaring van Defensie nog niet
volgroeid. Daarbij komt dat Defensie dit jaar voor het eerst niet kan putten
uit het reservoir van dienstplichtigen. Ook de relatie tussen de vorig jaar
opgerichte centrale Wervings en Selectie-organisatie (DWS) en de krijgsmachtdelen,
waar veel personeelsbevoegdheden sterk gedecentraliseerd zijn, is nog niet
op alle fronten optimaal. Ook de afstemming tussen markt en organisatie moet
verder worden verbeterd. Dat betekent dat er nog veel mogelijkheden zijn om
de positie van Defensie op de arbeidsmarkt te versterken, en het proces van
werving, selectie en opleiding van BBT-personeel te optimaliseren.
Inmiddels is een groot aantal maatregelen genomen. Allereerst wordt bevorderd
dat de planning en reactiesnelheid op de arbeidsmarkt wordt vergroot. Ook
wordt de selectie- en keuringsperiode verkort. Tevens wor- den inspanningen
verricht om de onnodige uitval tijdens de opleidingen te voorkomen. Wervingsbevorderende
maatregelen met betrekking tot zaken waar jongeren veel belangstelling aan
hechten krijgen extra nadruk. Concrete banen, doorstroommogelijkheden, loopbaanperspectief,
oplei- dingen, secundaire arbeidsvoorwaarden en maatschappelijke meer- waarde
staan hierbij centraal. Verdere maatregelen worden nog overwo- gen, waarbij
geen concessies worden gedaan aan het niveau van het per- soneel. Kandidaten
worden pas aangenomen als zij hebben aangetoond over het voor hun functie
vereiste werk- en denkniveau te beschikken. Ook aan de fysieke en psychische
eisen zal niet worden getornd.
De Staatssecretaris van Defensie,
J. C. Gmelich Meijling