25 806
Liro-archieven en overige archieven met betrekking tot joodse claims

nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 1998

Hierbij bied ik u het rapport aan dat de Commissie van Onderzoek Liro-Archieven (Commissie-Kordes) mij vandaag heeft aangeboden.1

Bij mijn brief van 11 december 1997 heb ik u ingelicht over de instelling en de taakopdracht van de commissie. Het hierbij gaande rapport behandelt het eerste deel van het onderzoek. Dat deel is gericht op het bericht over de verkoop van kleinoden, afkomstig uit de kluis van Lippmann/Rosenthal aan medewerkers van het Agentschap/Waarborgfonds rechtsherstel omstreeks 1968.

In het nu uitgebrachte rapport geeft de Commissie-Kordes haar bevindingen en conclusies met betrekking tot de verkoop in 1968. Ik onderschrijf de uitvoerig toegelichte conclusie van de commissie, dat de wijze waarop de verkoop heeft plaatsgevonden de toets der kritiek niet kan doorstaan. Hoewel rechtmatig in de jaarrekening verantwoord en niet terug te draaien, was de verkoop ongepast en gaf zij blijk van gebrek aan inzicht en gemis aan gevoel. Aan het slot van haar rapport merkt de commissie op, dat zij belangrijk acht, dat Nederland door dit voorval doordrongen raakt van alle onrecht en leed dat de joden is aangedaan. Zij beveelt derhalve aan de thans naar voren gekomen problemen in den brede te onderzoeken. Zo mogelijk zou bij een dergelijk onderzoek een aantal van de commissies die zich met de problematiek Tegoeden WO II bezighouden, kunnen samenwerken, aldus de commissie.

Deze aanbeveling zal ik in het kabinet bespreken. Over de uitkomsten daarvan zal ik u zo spoedig mogelijk informeren.

Al vooruitlopende op het uitbrengen van dit rapport over de uitkomsten van het eerste deel van het onderzoek heb ik nog overleg gepleegd met de commissie over de concrete invulling van het tweede deel van het onderzoek. In de tweede fase van het onderzoek zal het beheer van tijdens de oorlogsjaren in beslag genomen goederen in een breder kader worden getrokken.

Die tweede fase valt uiteen in de volgende onderzoeksvragen:

1. Welke archieven zijn bij de behandeling van joodse en andere claims van in beslag genomen goederen van belang geweest en wie was verantwoordelijk voor het beheer van de archieven?

2. Waar bevinden deze archieven zich, zijn de archieven volledig en wat is de inhoud van deze archieven?

3. Op welke wijze zijn de betreffende archieven gebruikt bij de afwikkeling van joodse en andere claims van in de oorlog in beslag genomen goederen?

4. Zijn in dat kader aanwijzingen te onderkennen dat met betrekking tot de afwikkeling vergelijkbare gebeurtenissen hebben plaatsgevonden als bij de afwikkeling van de aan het Agentschap in beheer gegeven goederen?

5. Welke categorieën van claims/vragen zijn in de verschillende bij de commissie binnengekomen brieven aan te treffen?

6. Hoe is de systematiek geweest waarmee het naoorlogs rechtsherstel van de goederen is vormgegeven, mede in het licht van voornoemde categorieën van claims/vragen?

7. Werpen de gegevens nieuw licht op de onderscheiden categorieën van claims/vragen?

8. Het uiteindelijk formuleren van een algemeen oordeel over de categorieën claims/vragen en het per categorie aangeven van procedures/werkwijze/procesgang ten aanzien van behandeling van individuele claims.

De hierboven genoemde onderzoeksopzet zal ik, zoals gezegd in samenhang met de activiteiten van de andere commissies, in het kabinet bespreken. U krijgt hierover eveneens op korte termijn bericht.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven