A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 17 september
1997 en het nader rapport d.d. 3 december 1997, aangeboden aan de Koningin
door de minister van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad van State
is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 11 juli 1997, no. 97.003386, heeft Uwe Majesteit,
op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting
tot wijziging van de Ontgrondingenwet (verbreding heffingsdoeleinden).
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 11 juli 1997,
nr. 97.003386, machtigde Uwe majesteit de Raad van State zijn advies inzake
bovenvermeld wetsvoorstel rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 17 september 1997, nr. W09.97.0386, bied ik U hierbij
aan.
1. In de artikelsgewijze toelichting op het voorgestelde artikel 21f,
vijfde lid, onder b, van de Ontgrondingenwet worden aanvullende normen gegeven
voor het verlenen van vrijstellingen van de heffing, bedoeld in dit artikellid.
De Raad van State is van mening dat de toelichting niet moet worden gebruikt
voor nadere regelgeving, zoals ook is gesteld in aanwijzing 214 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving. Het college acht aanpassing van het voorstel van wet
geboden.
1. De opmerking van de Raad heeft aanleiding gegeven tot het opnemen van
een nieuw zesde lid, waarbij hetgeen reeds in de toelichting vermeld was,
ook in het wetsvoorstel is vervat.
2. In de aanbiedingsbrief (kenmerk: HKW/RW 97/7674) heeft de Minister
van Verkeer en Waterstaat over twee vragen ten aanzien van het wetsvoorstel
uitdrukkelijk het advies van de Raad gevraagd. De eerste is hoe de Raad oordeelt
over de bestuurlijke overwegingen die ertoe hebben geleid om geen wettelijk
maximum te stellen aan de schadevergoedingsheffing. De tweede vraag is of
er juridische aspecten in het geding zijn, indien zou worden uitgegaan van
een opzet waarbij ook de schadevergoedingsheffing als bedoeld in het voorgestelde
artikel 21f, eerste lid, onder c, van de Ontgrondingenwet, aan een wettelijk
maximum wordt gebonden.
Daar de Raad de bestuurlijke overwegingen van de minister deelt –
welke kort samengevat inhouden dat het ongewenst is een schadevergoeding bij
ontoereikende baten uit de heffing geheel of ten dele te voldoen
uit de middelen van het provinciefonds, dat met de heffing slechts geringe
bedragen zullen zijn gemoeid en dat het onwenselijk is in dezen af te wijken
van het regime van artikel 48 van de Grondwaterwet, waarin eveneens een niet-gemaximeerde
provinciale heffing voor schadevergoeding is opgenomen – is hij van
mening dat de tweede vraag geen beantwoording behoeft.
Het college adviseert derhalve de in de aanbiedingsbrief opgenomen bestuurlijke
overwegingen te vermelden in de memorie van toelichting.
2. Overeenkomstig het advies van de Raad zijn de in de aanbiedingsbrief
vermelde bestuurlijke overwegingen in de memorie van toelichting opgenomen
(onderdeel 4.3).
3. Voor een redactionele kanttekening verwijst het college naar de bij
het advies behorende bijlage.
3. Aan de redactionele kanttekening is gevolg gegeven.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening
zal zijn gehouden.
De Vice-President van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink
Bijlage bij het advies van de Raad van State van 17 september 1997,
no. W09.97.0386, met een redactionele kanttekening die de Raad in overweging
geeft.
–In de memorie van toelichting verwijzen naar de wet van 20 juni
1996 tot wijziging van de Ontgrondingenwet en andere wetten (Stb. 411) overeenkomstig
aanwijzing 87 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.