nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende
wijziging van de Ontgrondingenwet (verbreding heffingsdoeleinden).
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
9 december 1997
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bestemmingsmogelijkheden
van de in artikel 21f van de Ontgrondingenwet bedoelde provinciale heffing
te verruimen met het oog op het bekostigen uit de opbrengst van die heffing
van maatregelen, gericht op het bieden van compensatie in verband met de gevolgen
van ingrijpende ontgrondingen ten behoeve van de grondstoffenvoorziening aan
gebieden waar zodanige ontgrondingen plaatsvinden, alsmede van schadevergoedingen
ingevolge artikel 26;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Ontgrondingenwet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 21f komt te luiden:
Artikel 21f
1. Provinciale staten zijn bevoegd bij wijze van provinciale belasting
een heffing in te stellen ter bestrijding van:
a. ten hoogste vijftig procent van de ten laste van de provincie komende
kosten van werkzaamheden in verband met onderzoek en planning met betrekking
tot ontgrondingen en van werkzaamheden, voortvloeiende uit de toepassing van
artikel 7b;
b. kosten van maatregelen, gericht op het bieden van compensatie in verband
met de gevolgen van ingrijpende ontgrondingen ten behoeve van de grondstoffenvoorziening
aan gebieden waar zodanige ontgrondingen plaatsvinden of plaatsgevonden hebben;
c. kosten met betrekking tot schadevergoedingen ingevolge artikel 26.
2. De heffing is verschuldigd ter zake van het verlenen van een vergunning
of machtiging als bedoeld in de artikelen 3 en 12.
3. Aan de heffing worden onderworpen de houders van vergunningen en machtigingen
als bedoeld in de artikelen 3 en 12.
4. Als grondslag voor de heffing geldt 90% van de ingevolge de vergunning
of machtiging te winnen hoeveelheden vaste stoffen, gemeten in profiel van
ontgraving.
5. Vrijgesteld van de heffing zijn:
a. hoeveelheden van minder dan 10 000 kubieke meter ingevolge de
vergunning of machtiging te winnen vaste stoffen, gemeten in profiel van ontgraving;
b. hoeveelheden ten aanzien waarvan de heffing eerder is geheven.
6. Het vijfde lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing voor zover
is geheven ten behoeve van een in het eerste lid bedoelde bestemming en nadien
wordt geheven voor een andere in dat lid bedoelde bestemming.
7. Ten behoeve van de in het eerste lid, onder a, b en c, bedoelde bestemmingen
worden afzonderlijke tarieven vastgesteld.
8. Het tarief dat betrekking heeft op de in het eerste lid, onder b, bedoelde
bestemming bedraagt ten hoogste f 0,25 per kubieke meter vaste stoffen.
9. Indien een vergunning of machtiging wordt vernietigd of ingetrokken
dan wel wordt gewijzigd in die zin dat de toegestane te winnen hoeveelheid
vaste stoffen wordt verminderd, vindt op verzoek van de heffingplichtige teruggaaf
van de heffing plaats voor zover de vergunning of machtiging is vernietigd
of ingetrokken dan wel de hoeveelheid vaste stoffen voor de winning waarvan
vergunning of machtiging is verleend, is verminderd.
10. Teruggaaf blijft achterwege indien het bedrag dat moet worden teruggegeven
minder bedraagt dan f 500,–.
11. De heffing wordt geheven bij wege van aanslag.
ARTIKEL II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Verkeer en Waterstaat,