Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 25802 nr. 29 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 25802 nr. 29 |
Vastgesteld 23 juli 2001
1 Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Wagenaar (PvdA), Belinfante (PvdA), ondervoorzitter, Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Eurlings (CDA), Slob (ChristenUnie) en Van Splunter (VVD).
Plv. leden: Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), De Cloe (PvdA), Gortzak (PvdA), Molenaar (PvdA), Cörüz (CDA), Spoelman (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Wijn (CDA), Stellingwerf (ChristenUnie) en Blok (VVD).
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen hebben enkele fracties de behoefte over de brieven van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (Van der Ploeg) inzake de reactie op het advies van de tijdelijke commissie Ondersteuning herstructurering kunstonderwijs «Kwaliteit en continuïteit de kunst van het Kunstonderwijs II»(25 802, nr. 27) en over de financiering van de kwaliteitsimpulsen in het kunstvakonderwijs (25 802, nr. 28) enkele vragen aan de staatssecretaris voor te leggen. Bij brief van 13 juli 2001 heeft de staatssecretaris de vragen beantwoord. Vragen en antwoorden worden hieronder afgedrukt.
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in een wettelijke vaststelling van de positie en betekenis van de vooropleidingen muziek en dans, tenzij dit de ontwikkeling van aanstaande studenten zou hinderen. Wanneer is deze wettelijke verankering voorzien? Wordt bij wet vastgesteld hoeveel tijd er voor een vooropleiding staat zoals dat ook voor de studie zelf het geval is? Wordt er een relatie gelegd met de persoonlijke ontwikkeling van studenten? Zou de consequentie van een wettelijk vastgestelde termijn niet kunnen zijn dat de studieduur vooral in muziek moet worden verlengd? Immers veel studenten blijven langer op de vooropleiding om in staat te zijn de opleiding zelf in vier jaar af te kunnen maken.
Voor de gerichtheid op de omgeving en een goed arbeidsmarktperspectief is het goed dat er een geregeld contact is tussen het beroepsveld en de HBO-raad. Het sluiten van een convenant met de Federatie van Kunstenaarsverenigingen lijkt een goede eerste stap. Maar er zijn meer beroepen voor studenten van het kunstvakonderwijs dan alleen scheppend- of uitvoerend kunstenaar. Zou er ook geen contact moeten zijn met het onderwijs voor aankomend CKV-docenten en vakdocenten, met de amateur-koepels voor regisseurs en dirigenten, en met de Phenix Foundation voor culturele diversiteit?
De leden van de PvdA-fractie stellen tevreden vast dat er een plaats in het bestel gevonden kan worden voor de Rockacademie en de Dansacademie Lucia Marthas. Maar de vraag is welke plaats in het bestel? Hoe zullen deze twee opleidingen die niet betrokken zijn geweest bij de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs in dit kader worden ingevoegd? Welke kwaliteitsgaranties kunnen worden gegeven? Wat betekent de zin waarin staat dat de regionale samenwerking tussen de instellingen en opleidingen «vanuit de eigen verantwoordelijkheid (...) een stevige vorm krijgt» precies? Is dat een financiële verantwoordelijkheid? Betekent dat dat er geen rijksbijdrage nodig zal zijn? Op de korte termijn of ook op de langere termijn?
De leden van de PvdA-fractie hebben twijfels bij de invoering van het nieuwe bekostigingsmodel in 2002 voor het kunstvakonderwijs. Wanneer is het aangepaste bekostigingsbesluit WHW voorzien? In hoeverre kan de specifieke situatie afwijken van de andere regelingen voor de bekostiging van het HBO? Staat het «met de voeten stemmen» en bekostiging op basis van het daadwerkelijk aantal ingeschreven studenten niet haaks op de wijze waarop de dure kunstvakonderwijsopleidingen tot nu toe werden gefinancierd via een fictief aantal studenten? Of wordt ook het bedrag per student zodanig verhoogd dat daarin de kostprijs van de opleidingen zijn weerslag krijgt? Is het onderzoek dat door minister Zalm, op een vraag van de fractievoorzitter van de PvdA in de tweede termijn van de behandeling van de Voorjaarsnota 2000, is toegezegd naar de kostprijs van het wetenschappelijk onderwijs, waarin begrepen de kostenstructuur per student van de dure opleidingen techniek en kunstvakonderwijs, ook gedaan? Wat waren daarvan de resultaten? Welke maatregelen zijn naar aanleiding daarvan genomen voor het kunstvakonderwijs? Op welke wijze wordt de gelden van de cultuurnota hiervoor ingezet?
Op welke wijze kunnen kwaliteit en presentaties worden gegarandeerd indien geen verhoging van het bedrag per student kan worden gegeven? Wordt dan de door de Commissie van Gelder opnieuw gesignaleerde klem tussen kwaliteit van de opleiding en bedrijfseconomische stabiliteit niet nog nijpender? Een klem die nu al bij een instelling als de Nederlandse Film- en Televisie Academie sterk wordt ervaren door het gebrek aan investeringsmogelijkheden voor nieuwe apparatuur ondanks een aanzienlijk sponsorbedrag per jaar. Een voortgaande achterstand in technologie maakt dat de opleiding zijn waarde en dus zijn kwaliteit verliest. Hoe kan voor een zo belangrijke opleiding in onze wereld van ICT en beeldcommunicatie een dergelijke achterstand worden vermeden? Kan vanuit een fonds voor E-culture, zoals ook door de fractie van de PvdA bepleit, op den duur ook voor het kunstvakonderwijs de nodige technologische vernieuwing worden gefinancierd?
De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de opheffing van de bekostigingsfixus voor toegepaste beeldende kunst en verwante lerarenopleidingen. Wat zijn «verwante» lerarenopleidingen? Geldt dit alleen voor beeldende kunst of ook voor de opleiding van vakdocenten voor CKV?
De leden van de PvdA-fractie hebben als prioriteit altijd gestreefd naar een regulier exploitatiebudget voor het kunstvakonderwijs, waarmee kwaliteit en presentaties ook werkelijk tot stand kunnen worden gebracht. In die zin kunnen zij instemmen met de strekking van de brief over de kwaliteitsimpulsen. Dat neemt niet weg dat ook voortgaande technologie en internationale uitwisseling van studenten en docenten belangrijk zijn. De instelling van een E-culture fonds voor het hele kunstenveld is één van de middelen die de combinatie van cultuur en technologie mogelijk moet maken. Kan de staatssecretaris bevorderen dat ook voor kunstvakonderwijs-studenten Erasmusbeurzen beschikbaar kunnen worden gesteld? Zeker als HBO en universiteit samengaan, bijvoorbeeld door een fusie zoals die nu in onderhandeling is tussen de Hogeschool van Amsterdam (AHK) en de UvA.
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de brief van 20 april, het tweede advies van de commissie Van Gelder en de brief van de staatssecretaris van 5 april 2001 waarin nader wordt ingegaan op het advies over de bijgestelde herstructureringsplannen.
Zij zijn verheugd dat de staatssecretaris in zijn brief van 20 april een invulling probeert te geven aan de motie Nicolaï c.s.. Uit de brief blijkt dat de uitvoering van de motie de eerstkomende jaren maar ten dele lukt. Als reden geeft de staatssecretaris dat voor de impulsen gericht op ThinkQuest en ECHO reeds bestuurlijke stappen zijn gezet welke hebben geleid tot financiële verplichtingen tot en met 2003 (rijksbegroting 2001). Zien zij het goed, dat de komende jaren ten koste gaat van het exploitatiebudget? Zijn daar geen andere mogelijkheden voor?
Daarnaast zal uit de f 5 miljoen voor de jaren 2003 tot en met 2005 een bedrag van f 0,8 miljoen worden ingezet voor de continuering van de voortgezette kunstopleidingen. Pas vanaf 2006 wordt de motie Nicolaï c.s. volledig uitgevoerd (f 5 miljoen voor het exploitatiebudget van de kunstopleidingen). Ziet de staatssecretaris geen mogelijkheden om eerder de motie Nicolaï c.s. uit te voeren?
In zowel het eerste als het tweede rapport komt de commissie tot twee aanbevelingen:
• De commissie constateert dat veel opleidingen een dilemma ervaren tussen het streven naar een sluitende exploitatie en vormgeving van de geambieerde kwaliteit van de opleidingen.
• De commissie constateert dat vrijwel alle hogescholen de exploitatie voor de kunstvakopleidingen voor de komende jaren niet sluitend krijgen. De commissie beveelt daarom aan dat deze constatering betrokken wordt bij de inrichting van het toekomstige bekostigingssysteem en -niveau voor de kunstvakopleidingen.
De leden van de VVD-fractie vragen een reactie van de staatssecretaris op beide aanbevelingen, aangezien de financiële lijn, ondanks het vervallen van de taakstelling, op langere termijn negatief blijft.
Voor 1 april zou Saxion Hogescholen in Enschede de gevraagde nadere informatie leveren. De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de stand van zaken.
Zijn er financiële effecten voor de opleidingen denkbaar wanneer de bekostigingsfixus wordt afgeschaft?
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de herstructurering van het kunstvakonderwijs nu eindelijk, na 5 jaar discussie, van start kan gaan.
Sinds najaar 1998 hebben zij aangedrongen – onder andere door middel van moties – op betere kansen voor de herstructurering. De uiteindelijke opheffing van de bezuiniging van 10 miljoen was hiervan het resultaat. Tevens verkregen de Hogescholen de ruimte om zelf actief saneringsplannen op te stellen. Het is vooral ook dankzij de inzet van de sector en de verschillende commissies die adviezen uitbrachten dat nu met het voorliggende aan de slag kan worden gegaan.
De leden van de CDA-fractie hebben nog wel enkele vragen over de reactie van de staatssecretaris op het advies van de tijdelijke commissie.
Welke termijn is de Hogeschool Alkmaar en de Amsterdamse Hogeschool van de Kunsten gegeven om hun samenwerkingsverbanden te realiseren?
Heeft de Saxion Hogeschool Enschede inmiddels de gevraagde informatie geleverd? En heeft dat geleid tot subsidieverlening?
De leden van de CDA-fractie vinden een convenant tussen de HBO-raad en de Federatie van Kunstenaarsverenigingen een prima manier om een structureel overleg tussen opleidingen en het beroepsveld tot stand te brengen. Beschikt de Federatie na de wisseling daarover in het Cultuurnota-debat nu ook over de capaciteit om deze taak naar behoren uit te voeren?
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het advies van de tijdelijke commissie Ondersteuning herstructurering kunstonderwijs «Kwaliteit en continuïteit de kunst van het Kunstonderwijs II» en van de reactie van de staatssecretaris hierop. In het genoemde rapport brengt de commissie advies uit over de bijgestelde herstructureringsplannen van een 8-tal Hogescholen die eerder geen positief advies ontvingen. De leden hebben een aantal vragen over het advies zelf. Niet over de instellingsspecifieke adviezen, maar wel over de algemene opmerkingen uit het advies.
Allereerst over de laatste alinea van hoofdstuk 2 (blz. 6) van het rapport. Daarin staat dat de commissie «enige kanttekeningen heeft geplaatst bij de verwachte effecten van de herstructureringsplannen op lange termijn. Deze kanttekeningen zijn met name gebaseerd op de te verwachten structurele bedrijfseconomische stabiliteit van de opleidingen op de langere termijn, gegeven het thans beschikbare budget van de kunstvakopleidingen. De plannen bieden een goed perspectief op de korte termijn, toch blijft de commissie van mening dat op de langere termijn een goed perspectief niet in alle gevallen gewaarborgd kan blijven.» Deze leden willen graag weten wat korte en lange termijn in dit verband precies inhoudt. Vanaf wanneer acht de commissie een goed perspectief niet meer gewaarborgd? Ook zijn de leden van de D66-fractie benieuwd of specifieker ingegaan kan worden op «niet in alle gevallen». In welke gevallen kan een goed perspectief wel en in welke gevallen niet gewaarborgd blijven? Welke oorzaken spelen hierin een rol? Wat moet en wat gaat er gebeuren om dit goede perspectief wel in alle gevallen te kunnen waarborgen?
In het vierde hoofdstuk, de conclusie, gaat de commissie dieper in op de bovengenoemde materie. De commissie constateert dat veel opleidingen «een dilemma ervaren tussen het streven naar een sluitende exploitatie en vormgeving van de geambieerde kwaliteit van de opleidingen». In zijn brief van 5 april beschrijft de staatssecretaris het genoemde dilemma. Hij komt echter niet met een suggestie voor het doorbreken van dit dilemma. Wat is de staatssecretaris van plan met dit gegeven te doen?
In de tweede herhaalde aanbeveling schrijft de commissie dat «vrijwel alle hogescholen de exploitatie voor de komende jaren niet sluitend krijgen (...). Dit geldt zelfs voor die Hogescholen, zowel multi- als monosectoraal, die naar de mening van de commissie voldoende aandacht besteden aan bedrijfseconomische stabiliteit. De commissie beveelt aan dat deze constatering betrokken wordt bij de inrichting van het toekomstige bekostigingssysteem en -niveau voor de kunstvakopleidingen.» In de brief van 5 april staat dat het nieuwe bekostigingsmodel vanaf 2002 van toepassing zal worden. In hoeverre zal dat nu aangekondigde nieuwe model het genoemde dilemma opheffen? Een van de kenmerken van dat nieuwe model wordt bekostiging op het daadwerkelijk aantal ingeschreven studenten. Deze leden zijn hier content mee, zij hadden hier in het overleg van 28 september 2000 immers zelf ook voor gepleit. Zij vragen zich hierover nog wel af of deze nieuwe systematiek betekent dat er herverdeeleffecten gaan optreden, en dat er dus Hogescholen zijn die ten opzichte van de huidige situatie erop achteruit zullen gaan? Het tweede kenmerk dat wordt genoemd is de bekostiging voor maximaal vier jaar met een diplomaopslag. De leden van de fractie van D66 vragen zich, vooruitlopend op de discussie over dat stelsel, af hoe voorkomen wordt dat een systeem van diplomaopslag scholen in de verleiding brengt te zwakke studenten toch een diploma te verstrekken?
De fractieleden van D66 zijn blij met het besluit van de staatssecretaris tegemoet te komen aan een wens van de commissie, namelijk dat er geen bekostigingsfixus meer zal zijn voor de toegepaste beeldende kunst en de verwante lerarenopleidingen.
De staatssecretaris beëindigd zijn brief van 5 april met de zin dat hij «wil vaststellen dat in de afgelopen jaren veel ten goede is gekeerd voor het kunstonderwijs». Deze leden begrijpen dat de verantwoordelijke staatssecretaris deze conclusie wil trekken. Zij zijn echter ook benieuwd of zijn beleving strookt met die van direct betrokkenen uit het kunstvakonderwijs. Is hem bekend dat docenten, leerlingen en directies van die hogescholen zijn conclusie delen?
De leden van de fractie van D66 zijn verheugd dat de staatssecretaris in zijn brief van 20 april te kennen geeft motie 25 802, nr. 26 uit te voeren en dat daarmee de f 5 miljoen die gereserveerd zouden worden voor de zogenaamde kwaliteitsimpulsen beschikbaar blijft voor het reguliere exploitatiebudget voor het kunstonderwijs. Deze leden vinden een dergelijke stap wenselijk en logisch gezien de conclusie van het advies van de commissie Van Gelder. Zij zijn benieuwd welke volgende stappen de staatssecretaris wil zetten richting een oplossing van het door die commissie aangedragen probleem, en welk tijdpad hij daarbij voor ogen heeft.
Nog een aantal vragen ter afsluiting. In de brief van 5 april staat op blz. 2 dat de instellingen voor 1 juni 2001 kunnen aangeven of zij aan de door de gestelde voorwaarden willen en kunnen voldoen. Deze leden willen graag weten of hier, ten tijde van het maken van het antwoord, al inzicht in kan worden gegeven.
Op blz. 2 en 3 staat dat de politiek-bestuurlijke keuze om de instellingen aan te spreken op het zelfstandig nemen van hun verantwoordelijkheid en geen samenwerking tussen hogescholen en opleidingen op te leggen, een positief effect heeft gehad. Welk effect is dat dan, zo willen de leden van de D66-fractie weten.
De HBO-Raad gaat een voorstel doen voor de eisen die aan studenten gesteld moeten worden bij selectie en inschrijving in het kunstonderwijs. Wanneer wordt dat voorstel verwacht?
Antwoorden op de schriftelijke vragen en opmerkingen van de vaste commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Antwoorden op de vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
In het najaar zal een wetsvoorstel aan de Staten-Generaal worden voorgelegd waarin ondermeer de positie en betekenis van de vooropleidingen muziek en dans wordt verhelderd in relatie tot de huidige wettelijke bepalingen. Met het wetsvoorstel wordt de duur van de voorbereidende periode niet van overheidswege vastgelegd of beperkt. Het mag duidelijk zijn dat het voor de ontwikkeling van dansers en musici van groot belang is jong te beginnen. Voorbereidende perioden hebben een vakinhoudelijke, vooropleidende functie. Overigens worden, om de samenhang tussen voorbereidende periode en initiële opleiding te waarborgen, alleen middelen toegekend aan instellingen die ook een betreffende initiële opleiding verzorgen. Bij eerdere brief van 18 januari 2000 ben ik mede in relatie tot de voorbereidende periode reeds ingegaan op de redenen om de studieduur van de opleiding muziek niet te verlengen.
Het is aan de hogescholen om afzonderlijk of gezamenlijk goede contacten te organiseren met het beroepenveld. Ik ga er vanuit dat naast het beoogde overleg met de Federatie van Kunstenaarsverenigingen dit ook met andere organisaties geschiedt. In de Federatie van Kunstenaarsverenigingen is het beroepenveld overigens breed vertegenwoordigd: ook een Vereniging voor Docenten in het Kunstvakonderwijs (VDK) is hierbij aangesloten.
Fontys Hogescholen heeft de verantwoordelijkheid genomen om als specialisatie van de bekostigde opleiding muziek het onderwijs te verzorgen dat in eerste instantie onder de noemer van de Rockacademie als aangewezen onderwijs werd verzorgd. Een overeenkomstige vorm wordt verkend voor de Dansacademie Lucia Marthas waarbij een bekostigde hogeschool de verantwoordelijkheid voor het verzorgen van de opleiding dans neemt en daarvoor reguliere bekostiging ontvangt. De betreffende opleidingen muziek en dans zijn onderwerp van het reguliere systeem van kwaliteitszorg.
Met de opmerking over samenwerking vanuit eigen verantwoordelijkheid bedoel ik dat de herstructurering instellingen heeft geprikkeld en gestimuleerd om zelf samenwerkingsverbanden aan te gaan. Er was dus geen sprake van dwang van overheidswege. Als vanzelf gaan instellingen die willen samenwerken hiermee een eigen financiële verantwoordelijkheid aan. Dat betekent echter niet dat ze geen rijksbijdrage meer zullen krijgen. Overigens dienen dergelijke samenwerkingsverbanden (onder meer) juist ter vergroting van de bedrijfseconomische stabiliteit.
Op 11 juni 2001 is het voorstel tot wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met de herziening van de bekostiging van het kunstonderwijs bij de Tweede Kamer voorgehangen. Met deze AmvB worden de voornemens in de nota «Meer zicht op kwaliteit» – die in september 2000 met de Tweede Kamer zijn besproken en in hoofdlijnen instemming hebben gekregen – omgezet in regelgeving. De wijzigingen in het Bekostigingsbesluit hebben tot gevolg dat de bekostiging van het kunstonderwijs beter aansluit bij het bekostigingssysteem zoals dat voor het overige hbo van toepassing is en recht doet aan de prestaties die hogescholen leveren. De invulling van «voting with your feet» past daarbij. Met dit nieuwe systeem is de keuze van de student bepalend voor de bekostiging van een opleiding. Instellingen zullen daardoor geprikkeld worden de kwaliteit van hun opleidingen naar studenten toe transparant te presenteren én waar te maken.
In het debat over de financiële verantwoording 2000 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aangegeven dat het onderzoek naar een bedrag per student nog niet is afgerond. Daarbij heeft de minister toegezegd dat hij de gegevens aan de Tweede Kamer zal doen toekomen, waarbij tegelijkertijd zal worden aangegeven op welke wijze verder met de uitkomsten van het onderzoek zal worden omgegaan. Op dit ogenblik is de minister bezig met afrondende besprekingen met de HBO-Raad. Over het resultaat van deze besprekingen zal de minister de Tweede Kamer bij de Rijksbegroting 2002 informeren.
De hogescholen kunnen gegeven de opleidingskwalificaties zelf invulling geven aan het opleidingsprogramma inclusief de bijbehorende personele en technische voorzieningen; de opleiding film en tv kiest bijvoorbeeld zelfstandig voor de dure productie van eindexamenfilms. Voor deze opleiding geldt het hoogste bekostigingsniveau voor opleidingen op het gebied van de kunst. Met dit hogere bekostingsniveau moeten de kosten gedekt kunnen worden.
Op de betekenis van een fonds voor E-culture in verband met onder meer het kunstonderwijs kom ik separaat terug.
Het vrijlaten van de bekostigingsfixus betreft in beginsel de opleiding toegepaste beeldende kunst – vanaf 2002 vormgeving genaamd – en de verwante lerarenopleidingen, te weten de opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs tekenen, handvaardigheid, textiele werkvormen en beeldende vorming van de eerste respectievelijk tweedegraads.
Het is momenteel al mogelijk voor hbo-studenten – en dus ook studenten die een opleiding op het gebied van de kunst volgen – om een Erasmusbeurs te krijgen, mits zij aan de betreffende voorwaarden voldoen.
Antwoorden op de vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
Ondergetekende ziet gelet op de verplichtingen die reeds zijn aangegaan geen mogelijkheden om de betreffende middelen eerder in te zetten voor de reguliere exploitatie in het hbo. De hogescholen hebben dit onderschreven in het bestuurlijk overleg van maart 2001.
In de nota «Meer zicht op kwaliteit» is in reactie op de conclusies van de commissie Van Gelder reeds aangegeven dat ik er vertrouwen in heb dat instellingen hun herstructureringsplannen ten volle zullen uitvoeren. De herstructureringsplannen bieden een goede uitgangspositie om de bedrijfsvoering van de hogescholen te verstevigen. De komende jaren zal de herstructurering, inclusief de beoogde bekostigingssystematiek, naar verwachting een positief effect hebben op de bedrijfseconomische stabiliteit alsmede het bestuurlijk vermogen van de hogescholen.
De Saxion Hogescholen Enschede heeft de gevraagde aanvulling op haar herstructureringsplan geleverd. De commissie Van Gelder heeft op basis van deze informatie geadviseerd ook deze hogeschool subsidie toe te kennen. Ik heb het advies van de commissie overgenomen.
De gevolgen van het afschaffen van de bekostigingsfixus hebben betrekking op het bekostigingsniveau en het aantal te bekostigen studenten. Het bekostigingsniveau wordt gelijk gesteld aan het reguliere – hoogste – hbo niveau, wat in 2002 een verlaging met 2% betekent voor deze opleiding. Het aantal studenten kan anderszijds onbeperkt toenemen – hetgeen gelet op de behoefte op de arbeidsmarkt in de rede ligt – waardoor de rijksbijdrage verhoogd wordt.
Antwoorden op de vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten heeft aangegeven met de Hogeschool Alkmaar te zijn overeengekomen binnen een periode van drie à vier jaar het samenwerkingsverband te willen realiseren; dit voornemen wil ik serieus nemen.
De Saxion Hogescholen Enschede heeft de gevraagde aanvulling op haar herstructureringsplan geleverd. De commissie Van Gelder heeft op basis van deze informatie geadviseerd ook deze hogeschool subsidie toe te kennen. Ik heb het advies van de commissie overgenomen.
De Federatie van Kunstenaarsverenigingen heeft niet aangegeven dat er financiële of andersoortige belemmeringen voorzien zijn om het beoogde convenant te sluiten.
Antwoorden op de vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De commissie Van Gelder heeft het overgrote deel van de herstructureringsplannen reeds in 2000 van een positief advies voorzien waarmee van ernstige twijfel aan een gunstig bedrijfseconomisch perspectief m.i. geen sprake hoeft te zijn. Dit geldt evenzeer voor de positieve beoordeling van de bijgestelde herstructureringsplannen waarover in 2001 is geadviseerd.
Zoals aangegeven in «Meer zicht op kwaliteit» ben ik ervan overtuigd dat, mits de hogescholen hun plannen onder de gestelde voorwaarden onverkort uitvoeren, de bedrijfseconomische stabiliteit van de instellingen aanzienlijk zal verbeteren. Met de uitvoering van de herstructureringsplannen zal er veel ten goede keren waar het de interne bedrijfsvoering van de hogescholen betreft. Ook de overige, in «Zicht op kwaliteit» en «Meer zicht op kwaliteit» aangekondigde maatregelen beogen bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit en de bedrijfseconomische stabiliteit van het kunstonderwijs. De instellingen zijn nu aan zet om binnen het gestelde beleidskader verder invulling te geven aan de herstructurering.
Hoewel het nieuwe bekostigingssysteem als voornaamste uitgangspunt heeft dat de keuze van studenten bepalend wordt voor de omvang van de middelen die een hogeschool ontvangt, is uiteraard ook de genoemde constatering van de commissie Van Gelder meegenomen in de formulering ervan. Het bekostigingsmodel zal een nieuwe dynamiek teweegbrengen maar de financiële positie van de hogescholen wordt hiermee in beginsel niet aangetast; dat wil zeggen dat de herverdeeleffecten beperkt zullen blijven conform het voorstel van de hogescholen zelf.
Het in gang gezette kwaliteitszorgsysteem, waarbij de Vereniging van hogescholen visitaties organiseert, moet een waarborg vormen voor hoogwaardige kwaliteit van het kunstonderwijs. Mocht het zich onverhoopt voordoen dat de diploma opslag het door u genoemde neveneffect heeft, zal dit door de kwaliteitszorg aan het licht gebracht worden.
Het beleidskader voor de herstructurering van het kunstonderwijs is bepaald. De invulling ervan ligt grotendeels in handen van de instellingen, docenten studenten en Colleges van Bestuur. Ik heb tot nu toe geen signalen ontvangen dat de implementatie ervan onvoorziene moeilijkheden met zich meebrengt. Met betrekking tot de verbetering van de bedrijfseconomische stabiliteit, mede door het vervallen van een deel van de taakstelling zijn de signalen van besturen van instellingen positief.
Zoals aangegeven in antwoord op voorgaande vragen is de verwachting dat het samenspel van verschillende maatregelen in het kader van de herstructurering van het kunstonderwijs een adequate basis vormt om te komen tot een betere bedrijfseconomische situatie voor de hogescholen.
Tot op heden heeft geen enkele instelling ontkennend gereageerd op de vraag of zij verantwoordelijkheid willen nemen voor de uitvoering van de opgestelde plannen gegeven de voorwaarden die de commissie Van Gelder daarbij heeft geformuleerd en die door mij zijn overgenomen. Daarbij moet opgemerkt worden dat de instellingen desgevraagd uitstel is gegeven om later te reageren.
Instellingen hebben zelf aan allerhande vormen van samenwerking invulling gegeven. Daarbij hebben ze kunnen handelen naar eigen inzicht zonder zich af te hebben hoeven zetten tegen ideeën van derden.
Het voorstel van de Vereniging van hogescholen voor eisen die aan studenten gesteld worden bij selectie wordt eind 2001 verwacht. Het zal – zo hebben de hogescholen aangegeven – gebaseerd worden op de opleidingskwalificaties voor de nieuwe opleidingen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25802-29.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.