Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 25802 nr. 23 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 25802 nr. 23 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 25 september 2000
Op 13 september 2000 heb ik met u algemeen overleg gevoerd over de herstructurering van het kunstonderwijs. In het overleg is vastgesteld dat de instellingen vertrouwenwekkende stappen zetten. Het perspectief op een hoogwaardig kwalitatief en transparant kunstonderwijs op een goed bedrijfseconomisch en beheersmatig fundament krijgt meer en meer vorm. Het beleid dat ik in de nota «Meer zicht op kwaliteit» heb geformuleerd, heeft u daarbij ondersteund. Niettemin is door een aantal fracties een voorbehoud gemaakt op enkele specifieke punten. Het betreft hier:
a. het financiële perspectief voor het kunstonderwijs;
b. de incidentele subsidie voor de herstructurering;
c. de instroomlimitering.
a) Het financiële perspectief voor het kunstonderwijs;
Ten opzichte van de stand begroting 2000 stijgt het budget voor het kunstonderwijs vanaf 2001 als gevolg van drie maatregelen. Allereerst is in de nota «Meer zicht op kwaliteit» aangekondigd dat vanaf 2001 de resterende taakstelling van 10 miljoen gulden komt te vervallen. Ten tweede worden in de begroting 2001 extra middelen toegevoegd aan het hbo-budget als gevolg van de stijgende studentenaantallen. Ondanks het feit dat de instroom in het kunstonderwijs niet toeneemt, zal de rijksbijdrage voor het kunstonderwijs in 2001 ca 3,5 miljoen hoger zijn dan voorzien in de begroting 2000. Ten derde is een herziening van de generieke hbo-bekostigingssystematiek voorzien waarmee vanaf 2001 de rijksbijdrage meer wordt gerelateerd aan de studieduur van studenten. Per brief van 29 augustus jl. (kenmerk WJZ/2000/33 437) bent u over de voorgenomen wijziging geïnformeerd. Een gevolg van deze maatregel is een herschikking van het gegeven budget door ophoging van de bekostigingsniveaus voor het hele hbo, waarbij voor het kunstonderwijs in 2001 ca 6 miljoen gulden additioneel beschikbaar komt. Dit bedrag loopt in 2002 op tot ca 12 miljoen gulden.
In de aangehaalde nota is aangegeven dat de niet-EU maatregel, mede op indringend verzoek van de HBO-raad, wordt ingetrokken en dat de taakstelling generiek zal worden verdeeld over de instellingen. De hogescholen waren bij dit verzoek op de hoogte van de financiële consequenties. Overigens kunnen de hogescholen nog steeds hogere instellings-collegegelden vragen aan de betreffende studenten en zo hun inkomsten verhogen.
Het totale financiële beeld voor het kunstonderwijs ziet er dan als volgt uit (in miljoenen guldens):
| 2001 | 2002 e.v. | |
|---|---|---|
| Vervallen taakstelling | + 10,0 | + 10,0 |
| Extra middelen begroting 2001 | + 3,5 | + 3,5 |
| Herziening hbo-bekostiging | + 6,0 | + 12,0 |
| Totaal extra | + 19,5 | + 25,5 |
| Generieke verdeling niet-EU | – 2,5 | – 3,0 |
| Totaal | + 17,0 | + 22,5 |
Conclusie is dat in de begroting 2001 17 miljoen gulden meer beschikbaar komt voor het kunstonderwijs ten opzichte van de begroting 2000. Dit betekent een stijging van het budget voor het kunstonderwijs ten opzichte van de begroting 2000 met ruim 6%. Vanaf 2002 is het beeld nog positiever: het budget stijgt ten opzichte van de begroting 2000 met 22,5 miljoen (ca. 8%).
Binnen dit toegenomen budget is 5 miljoen gulden gereserveerd voor kwaliteitsimpulsen gericht op het kunstonderwijs. Van een taakstelling in strikte zin is daarbij geen sprake; het betreft een andere, meer doelgerichte verdeling van middelen.
De commissie Van Gelder constateert in haar advies dat vrijwel alle hogescholen de exploitatie voor het kunstonderwijs niet sluitend krijgen voor de komende jaren. De hiervoor beschreven impuls zal zeker een positief effect hebben op de financiële positie. Niettemin is het van groot belang dat de herstructureringsplannen met grote voortvarendheid ter hand worden genomen. Juist de combinatie van beide effecten zal leiden tot een hoogwaardig kwalitatief en transparant kunstonderwijs gestoeld op een goed bedrijfseconomisch en beheersmatig fundament.
b. De incidentele subsidie voor de herstructurering;
De Tweede Kamer heeft verzocht om aan de drie instellingen die geen positief oordeel over hun herstructureringsplan wisten te ontlokken en nu een aangescherpt plan in mogen dienen, naast het budget voor 2001 ook de oorspronkelijk voor het jaar 2000 gereserveerde subsidie in het vooruitzicht te stellen. Zij zouden deze subsidie moeten krijgen op voorwaarde dat de commissie Van Gelder de aangescherpte plannen positief beoordeelt.
In het overleg heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat ik, met het bieden van de mogelijkheid voor het indienen van een aangescherpt plan en het daarvoor reserveren van middelen in 2001, reeds de nodige coulance richting betrokken instellingen heb betracht. Gehoord de kamerbrede wens ook het gereserveerde budget voor 2000 voor betrokken instellingen beschikbaar te stellen, heb ik in het overleg aangegeven dat hiervoor in 2000 geen mogelijkheden bestaan. Ik heb toegezegd dat ik bereid ben te onderzoeken of het mogelijk is om in 2001 maximaal de helft van de middelen waarop de betreffende drie instellingen in 2000 aanspraak konden maken, beschikbaar te stellen.
Het blijkt dat de voor 2001 beschikbare middelen geheel juridisch verplicht zijn voor de uitvoering van de herstructureringsplannen. Van enkele instellingen is een aangescherpt plan gevraagd; hen is een specifiek budget toegezegd in de veronderstelling dat deze aanscherping naar het oordeel van de commissie Van Gelder ook adequaat geschiedt. Indien deze instellingen alsnog een negatief oordeel van de commissie Van Gelder ontlokken, dan vallen er middelen vrij. Mocht deze ruimte niet of in onvoldoende mate ontstaan, dan zal ik binnen de hbo-begroting de hiervoor genoemde middelen vrij maken. Conclusie is dat de betreffende drie instellingen erop kunnen rekenen dat in 2001 de helft van de middelen waarop zij in 2000 aanspraak konden maken, in aanvulling op het al gereserveerde bedrag voor de herstructurering beschikbaar komt. Vanzelfsprekend geldt ook voor deze drie instellingen als harde randvoorwaarde dat de commissie Van Gelder een positief oordeel geeft over hun aangescherpte herstructureringsplannen. Ik geef de betreffende twee instellingen in overweging om, gelet op dit gunstige perspectief, hun bezwaarschriften in te trekken.
c. de instroomlimitering en bekostigingssystematiek
Op uw verzoek heb ik aangegeven voor de eerstegraads lerarenopleidingen beeldende vakken de instroomfixus te laten vervallen met ingang van het nieuwe bekostigingsmodel per 2002. Deze opleidingen komen daarmee vanaf het studiejaar 2001/2002 – ook in financieel opzicht – in dezelfde positie als de verwante tweedegraads opleidingen.
Voor de toegepaste beeldende kunstopleidingen wil ik vanuit een positieve grondhouding bezien of ook hier de instroomfixus kan vervallen. Daarbij dient eerst in het opleidingenaanbod een duidelijk onderscheid tussen autonome en toegepaste kunst invulling te krijgen. De beperking in de instroom voor deze groep opleidingen kan dan ook pas vanaf het studiejaar 2002/2003 vervallen.
Het voorgaande zal zijn beslag krijgen in het voorstel tot wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW dat in het najaar bij de Tweede Kamer voorgehangen wordt.
Tot slot zal ik de HBO-raad vragen om het beoogde onderzoek naar de arbeidsmarkt-situatie voor opleidingen waarbij de instroomfixus gehandhaafd blijft voortvarend ter hand te nemen om eind 2001 tot conclusies te kunnen komen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25802-23.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.