25 802
Kunstvakonderwijs

nr. 121
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 14 juni 1999

Bijgevoegd ontvangt u «Zicht op kwaliteit ontwikkeling van artistiek talent in het kunstonderwijs»2. In deze nota is mijn reactie geformuleerd op het eindrapport van de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs «Beroep Kunstenaar: voorstellen voor inhoud en organisatie van het kunstvakonderwijs in Nederland» (Tweede Kamer, 1998/1999, 25 802, nr. 10). Bij het opstellen van de reactie is het recente advies van de Onderwijsraad over het kunstvakonderwijs betrokken. Tevens zijn signalen van instellingen en organisaties over het genoemde eindrapport betekenisvol geweest. Tot slot zijn de uitkomsten van het overleg met de HBO-raad op 9 juni jl. verwerkt.

Ik hoop nog voor het zomerreces met u van gedachten te kunnen wisselen over een aantal van de voorstellen in de beleidsreactie opdat de hogescholen de uitvoering daarvan ter hand kunnen nemen. Gezien de urgentie geldt dat met name voor het vormgeven van het kwalificatiestelsel en het vernieuwde onderwijsaanbod, de versnelling van de visitaties en de op te stellen herstructureringsplannen. Tevens dienen instellingen voor 15 december 1999 beleidsplannen op te stellen over de voortgezette kunstopleidingen opdat de Raad voor Cultuur hierover een oordeel kan vellen.

Studenten verwachten dat hogescholen een transparant, kwalitatief hoogwaardig en doelmatig onderwijs verzorgen. De hogescholen willen deze excellentie realiseren. De overheid wil hen daartoe uitdagen. Ik wil een situatie bevorderen waarin instellingen een kans krijgen zich te specialiseren en in samenwerking een transparant, breed onderwijspalet aan te bieden, waaruit studenten keuzes kunnen maken. Een selectief en hoogwaardig onderwijsaanbod dat aansluit bij de beroepspraktijk is van groot belang. Vanuit dit perspectief heb ik naar het eindrapport gekeken en mijn reactie geformuleerd.

De onderwijskundige voorstellen in mijn nota zijn gebaseerd op de adviezen van de Projectorganisatie. In de bestuurlijke voorstellen ga ik in belangrijke mate uit van de verantwoordelijkheid die hogescholen zelf kunnen en willen nemen voor de beoogde herstructurering. Opgelegde samenwerking acht ik daarbij niet wenselijk. In de reactie is verder een aantal opties geformuleerd voor mogelijke uitwerking van de bekostiging gelet op het eindrapport. Tevens is invulling gegeven aan de resterende taakstelling.

Met de HBO-raad is een aantal afspraken gemaakt om het inhoudelijke en bestuurlijke perspectief op kordate wijze dichterbij te brengen. De instellingen zijn nu aan zet. Zij hebben aangegeven deze verantwoordelijkheid te willen nemen en zijn bereid ook daarop getoetst te worden. Ik verwacht daar veel van.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg


XNoot
1

Het eerder verschenen stuk onder nr. 12 is in herdruk verschenen onder nr. 26 200 VIII, nr. 93.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven