25 802
Kunstvakonderwijs

nr. 11
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 mei 1999

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 22 april 1999 overleg gevoerd met staatssecretaris Van der Ploeg van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de brief van 3 maart 1999 betreffende invulling taakstelling kunstvakonderwijs 2000+ (25 802, nr. 6).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA) wees erop dat sinds het wetgevingsoverleg van 30 november van het afgelopen jaar de Kamer tegenstrijdige informatie over het kunstvakonderwijs heeft bereikt. In de breed gesteunde motie 26 200-VIII, nr. 54, wordt de regering gevraagd, ervoor te waken dat inhoudelijke herstructurering niet in het gedrang komt en gebruik te maken van de actieve participatie van de sector in het proces van bezuiniging en herstructurering. Vanaf begin maart is er grote onduidelijkheid ontstaan.

In de brief van 3 maart 1999 deelt de staatssecretaris mee dat hij met de hogescholen een afspraak heeft gemaakt over de invulling van de taakstelling voor het kunstvakonderwijs. Op 4 maart heeft de Kamer een brief van de HBO-raad ontvangen waarin staat dat de brief van de staatssecretaris op onderdelen in strijd is met de uitkomst van de besprekingen met de HBO-raad. Hoe heeft deze tegenstrijdigheid kunnen ontstaan? Heeft de staatssecretaris na 3 maart nog contact gehad met de HBO-raad om de verstoorde verhoudingen te normaliseren?

Eveneens op 4 maart zegt de staatssecretaris in een interview in NRC/Handelsblad dat de projectorganisatie op de hoogte is van het precieze budget voor het kunstvakonderwijs en dat daarmee in het advies rekening gehouden moet worden, omdat het anders meteen de prullenbak in kan. Op 9 maart zegt de staatssecretaris in de Eerste Kamer dat het juist is dat de projectorganisatie kunstvakonderwijs geen bezuinigingsopdracht heeft, dat van haar verwacht mag worden dat de voorstellen binnen de gegeven financiële kaders blijven en dat de inhoudelijke herstructurering niet in het gedrang zal komen. Ook merkt hij op dat de adviezen van de projectorganisatie des te relevanter zijn als er rekening wordt gehouden met de taakstelling. Wat bedoelt de staatssecre-taris hiermee? Zijn dit de financiële kaders uit 1997, toen de projectgroep haar opdracht aanvaardde, of zijn dit de kaders van 3 maart? Als dat laatste het geval is, had de staatssecretaris dit de Kamer moeten melden en had de projectorganisatie een nieuwe opdracht moeten krijgen.

De projectgroep is gestart zonder bezuinigingstaakstelling. De opdracht was een voorstel tot herstructurering op grond van een inhoudelijke analyse. Nu lijkt het op een voetbalwedstrijd waarbij halverwege de doelpalen worden verplaatst. De staatssecretaris handelt niet in de geest van het eerste deel van de eerder genoemde motie, waarin wordt verzocht om de inhoudelijke herstructurering niet in het gedrang te laten komen door het doorvoeren van bezuinigingen. Dat gebeurt nu wel, omdat er vanaf 2001 structureel 10 mln. op het kunstonderwijs in het HBO gekort zal worden.

In de brief van 4 december schrijft de staatssecretaris dat het, omdat de projectorganisatie voortdurend in contact staat met het kunstvakonderwijs, mogelijk is zodanig op de advisering te anticiperen dat de keuzes een goede inhoudelijke basis hebben. Inhoudelijke keuzes worden echter in belangrijke mate beïnvloed door het beschikbare budget en dat is in strijd met de motie. Bij de hogescholen is grote onrust ontstaan over de dreigende taakstelling van 10 mln. Dit bevordert het draagvlak voor de herstructurering bepaald niet. Dit geldt eveneens voor het verschil van mening tussen de HBO-raad en de staatssecretaris. De geloofwaardigheid van de projectcommissie (de commissie-Van Heusden) is geschaad. In gesprekken met het veld heeft deze commissie steeds aangegeven dat zij geen bezuinigingsopdracht had.

Mevrouw Visser-van Doorn vond dat er door de onzorgvuldige handelwijze van de staatssecretaris een bijzonder precaire situatie is ontstaan. Het is te hopen dat bij de beoordeling van het advies van de projectcommissie recht gedaan kan worden aan motie 26 200-VIII, nr. 54.

De heer Nicolaï (VVD) verwoordde namens zijn fractie zorgen over de gevolgen van de bezuinigingen en over de voortgang van het herstructureringsproces. In de genoemde motie staat dat er met het oog op de herstructurering geen onherstelbare schade mag ontstaan. De aangekondigde bezuinigingen beslaan ongeveer 10% van het budget. Daarbij moet bedacht worden dat instellingen ook 7% moeten inleveren als gevolg van een aantal generieke maatregelen. In sommige gevallen worden scholen met een bezuiniging van meer dan 20% geconfronteerd. Kan de staatssecretaris duidelijk maken dat dergelijke bezuinigingen niet tot onherstelbare schade leiden? De oningevulde bezuinigingen van 10 mln. voor de periode na 2001 zullen consequenties hebben voor de pseudo-opleidingen, zowel in het HBO als in het WO, en voor de cultuurwerkplaatsen.

De opvatting om de taakstelling ook ten laste te brengen van de kunstopleidingen in het WO en de cultuurwerkplaatsen is afkomstig van de Kamer en niet van de HBO-raad, zoals in de brief staat. Als dit tijdens de onderhandelingen aan de orde is geweest, is het onkies om daar op deze wijze melding van te maken.

De staatssecretaris opereert nogal ongelukkig ten opzichte van de HBO-raad en het veld. Na een periode van vijftien jaar waarin er voornamelijk is gediscussieerd is er nu een aantal positieve ontwikkelingen te constateren, zoals initiatieven tot samenwerking. Daar moet de staatssecretaris op inspelen. Het werk van de commissie-Van Heusden wordt negatief beïnvloed door het belasten met de taakstelling.

De heer Nicolaï was ervan overtuigd dat de herstructurering op termijn geld zal opleveren. De sector kan efficiënter georganiseerd worden. De bedragen die een en ander zal opleveren kunnen helaas nog niet ingeboekt worden. Als de herstructurering wordt belemmerd door bezuinigingen, kan deze opbrengst in gevaar komen. De staatssecretaris moet het veld op dit punt stimuleren in plaats van frustreren.

Mevrouw Belinfante (PvdA) merkte op, zorgen te hebben over de bezuinigingen, maar blij te zijn dat voor 1999 de taakstelling is teruggebracht van 25 mln. naar 5 mln. Ook de komende jaren zal het oorspronkelijk ingeboekte bedrag van 25 mln. niet geëffectueerd behoeven te worden, althans niet direct ten koste van het kunstvakonderwijs. In het veld beseft men dat samenwerking noodzakelijk is. Men lijkt bereid de bezuinigingen actief tegemoet te treden. Dit neemt niet weg dat men voor een moeilijke opgave staat.

In de krant heeft ten onrechte gestaan dat de HBO-raad heeft ingestemd met de bezuinigingen. Dit probleem ligt nog steeds op tafel. Mevrouw Belinfante betwijfelde sterk of er in de pseudo-opleidingen van het WO nog veel te halen is, want van de 3000 studenten doen er 2000 kunsthistorie.

Er is 6 mln. ingeboekt voor de pseudo-opleidingen in het HBO. Dit bedrag betreft voornamelijk de lerarenopleiding. In het gehele onderwijsveld is de animo voor deze opleiding een probleem. Bij de herstructurering moet men er rekening mee houden dat er voldoende leraren worden opgeleid voor de nieuwe CKV-vakken.

Wordt bij de herstructurering ook bezien welke nieuwe opleidingen toegevoegd moeten worden vanwege een veranderd kunstenveld?

De heer Rabbae (GroenLinks) had er vertrouwen in dat de staatssecretaris de gerezen problemen uit de wereld wil helpen, gelet op het gezamenlijke doel van een levensvatbaar kunstvakonderwijs. De fractie van GroenLinks heeft de genoemde motie gesteund in de hoop dat de bezuinigingen niet ten koste zullen gaan van de inhoud. De staatssecretaris meldt dat er sprake is van een goed evenwicht tussen herstructurering en bezuinigingen. Dit komt echter niet overeen met de signalen die de Kamer vanuit het veld bereiken, namelijk dat er sprake is van een kaalslag en van een willekeurige benadering. Kan de staatssecretaris dit verduidelijken? In een dergelijke sfeer lijkt goed overleg niet mogelijk te zijn.

De staatssecretaris heeft gezegd dat er geen sprake is van vraaguitval ten aanzien van studenten van buiten de EU. Dit zou betekenen dat een forse prijsverhoging geen effect op de vraag heeft. Waarschijnlijk wordt alleen rekening gehouden met studenten uit Europa en niet met degenen van buiten Europa die zijn afgehaakt vanwege de prijsverhoging.

De heer Van der Vlies (SGP) bracht naar voren dat de motie naar letter en geest op de instemming van zijn fractie kan rekenen. Vernieuwing en bezuiniging vormen een ongunstige combinatie. Voor de politiek moet de inhoud voorop staan, maar in de praktijk gaan de financiën snel overheersen. Er moet nog een akkoord worden gesloten over de periode na het jaar 2000. De vraag is of de invulling daarvan mogelijk is met behoud van kwaliteit.

De heer Van der Vlies sloot zich aan bij de vraag van mevrouw Belinfante over het benodigde aantal CKV-docenten en bij de vragen van voorgaande sprekers over de benadering van de staatssecretaris.

Mevrouw Lambrechts (D66) herinnerde eraan dat steeds geprobeerd is, de herstructurering los te koppelen van de bezuinigingen om het draagvlak te behouden en om het belang van de sector in het oog te kunnen houden. Is de oorspronkelijke opdracht aan de projectorganisatie gewijzigd? De Kamer heeft kunnen vernemen dat ten gevolge van de brief of wellicht van de presentatie ervan grote commotie is ontstaan. Nadere informatie ontbreekt echter. Is de staatssecretaris al weer on speaking terms met de HBO-raad?

Sommige instellingen hebben zelf te kennen gegeven samen te willen gaan met opleidingen op WO-niveau vanwege het schaalvoordeel maar ook op grond van inhoudelijke redenen. Men heeft echter het gevoel dat men wordt tegengewerkt. Tijdens het algemeen overleg over het HOOP had mevrouw Lambrechts erop gewezen dat bij een inhoudelijke meerwaarde clustering aantrekkelijk is. Onderschrijft de staatssecretaris deze opvatting?

Op dit moment wordt er gewerkt aan de bijscholing van HBO-opgeleiden kunstgeschiedenis. Kunnen de kunsthistorici niet bijgeschoold worden op het praktische vlak?

Wie adviseert straks over de inzet van de frictiegelden, de projectorganisatie of OCW? Waar moeten de aanvragen worden ingediend?

Het antwoord van de regering

De staatssecretaris schetste dat op 24 februari 1999 uitgebreid en constructief is overlegd met de HBO-raad over de invulling van de bezuinigingen naar aanleiding van motie 26 200-VIII, nr. 54. De HBO-raad heeft altijd duidelijk aangegeven, tegen de bezuinigingen te zijn, maar gegeven dit standpunt is overeenstemming bereikt over de invulling van de taakstelling voor het jaar 2000. Van de oorspronkelijke taakstelling van 18 mln. voor dit jaar is uiteindelijk 5 mln. overgebleven. De HBO-raad heeft dit geaccepteerd.

Er is ook overeenstemming bereikt over de wijze van bezuinigen in de jaren 2001 en later. Over de invulling daarvan wordt na ommekomst van het rapport-Van Heusden verder gesproken. Het gaat daarbij om een bedrag van 10 mln. Over een en ander zal intensief met het veld overlegd worden, waarbij integraal wordt ingegaan op financiën en inhoud.

De projectorganisatie heeft geen opdracht, bezuinigingsvoorstellen te doen. Zij heeft echter geen mandaat, af te wijken van het budget. De voorstellen zullen des relevanter zijn naarmate er meer rekening wordt gehouden met het gegeven financiële kader.

De staatssecretaris meldde onlangs met de heer Van Heusden te hebben overlegd, waarbij deze heeft gezegd het logisch te achten dat er rekening wordt gehouden met het financieel kader. Van deze commissie kan echter niet verwacht worden dat zij plannen voorziet van een gedetailleerde financiële invulling. Het advies zal zodanig zijn dat het past in verschillende financiële kaders. Daarbij moet echter voorkomen worden dat het veld de indruk krijgt dat er straks extra geld voor het HBO beschikbaar is.

De tussenrapportages wijzen erop dat de projectorganisatie een aantal goede voorstellen zal leveren. De discussie over het kunstvakonderwijs kan alleen gevoerd worden als er duidelijkheid is over het financiële kader. De bedoeling van het interview in de NRC was dan ook, dit duidelijk te maken. De staatssecretaris gaf aan, dit wellicht in te sterke bewoordingen te hebben gedaan, maar de boodschap is wel overgekomen. Er is op dit punt geen verschil van mening met de heer Van Heusden.

De staatssecretaris erkende dat het onhandig was, de passage in de brief op te nemen dat de HBO-raad heeft gevraagd om de taakstelling ook ten laste te brengen van de kunstopleidingen in het WO en de cultuurwerkplaatsen. Over het naar voren brengen daarvan heeft de HBO-raad enige gevoelens van ongenoegen geuit, maar dat is inmiddels uitgesproken. In het staatje in de brief is voor het WO een PM-post opgenomen omdat eerst het inspectierapport afgewacht moest worden. In het overleg is ook aangegeven dat die posten pas ingevuld kunnen worden als de mogelijkheden daartoe duidelijk zijn. Het is duidelijk dat de HBO-raad graag gezien had dat de PM-post voor het WO al van een bedrag was voorzien.

Inmiddels heeft de inspectie een rapport uitgebracht over de kunstopleidingen in het WO. De conclusie is zeer helder, namelijk dat het WO niet opleidt voor uitvoerend kunstenaar. Het gaat om functies waarvoor een wetenschappelijke, theoretische opleiding vereist is. Er komen alleen praktische vaardigheden aan de orde voorzover die noodzakelijk zijn om op de arbeidsmarkt te functioneren. Op grond van die rapportage vervalt elke legitimering om de taakstelling op het kunstvakonderwijs deels bij het WO neer te leggen. Voor een WO-opleiding is niet de artistieke creativiteit vereist die nodig is om bijvoorbeeld een topper op het conservatorium te worden. De 10 mln. moet dus opgebracht worden door de HBO-instellingen voor kunstvakonderwijs. De staatssecretaris zegde toe de Kamer het rapport van de inspectie zo spoedig mogelijk toe te sturen, vergezeld van een brief waarin de overwegingen worden toegelicht. De inhoudelijke samenwerking tussen universitaire opleidingen en hogescholen is overigens van groot belang.

De staatssecretaris nam graag de suggestie van mevrouw Lambrechts over om te na te gaan of via omscholing in het universitaire circuit het aantal CKV-docenten verhoogd kan worden.

Via een eerder genomen maatregelen, zoals «witten en wissen», is bij een aantal lerarenopleidingen de afstudeerrichting voor uitvoerend kunstenaar afgeschaft. De introductie van het vak CKV is van groot belang om jongeren in contact te brengen met cultuur. Er is echter in het algemeen een tekort aan leraren. De verwachting is dat de voorstellen van de projectorganisatie mede gericht zijn op het voorzien van het CKV-onderwijs van goede leraren.

Het Nederlandse kunstvakonderwijs is vaak van zeer hoge kwaliteit. Er is weliswaar sprake van versnippering en er is behoefte aan effiencyverbetering, maar toch zijn veel opleidingen van wereldfaam. Zij hebben dan ook een grote aantrekkingskracht op buitenlandse studenten. Ook na de prijsverhoging – van f.3000 tot f.5000 – moeten studenten van buiten de EU nog steeds een bescheiden bedrag betalen in vergelijking met opleidingen elders in de wereld. Overigens kunnen deze studenten zo nodig een beroep doen op de KUBUS-beurs. De extra opbrengsten worden teruggesluisd naar beurzen voor minder draagkrachtige studenten. De collegegelden zijn gematigd verhoogd omdat het belangrijk is dat Nederland een soort vrijhaven blijft voor studenten uit andere delen van de wereld.

Veel instellingen voor kunstvakonderwijs zijn bezig met een heroriëntatie. Daarbij worden de mogelijkheden tot samenwerking bezien, maar dit staat in feite los van de taakstelling.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA) was van mening dat het doorschuiven van de PM-post voor het kunstvakonderwijs van het WO naar het HBO een zwaardere belasting voor het HBO betekent. Er is verschil tussen de financiële kaders van 1997 en die van 3 maart jl. Dit betekent dat de commissie-Van Heusden in feite een andere opdracht heeft gekregen. Dit nieuwe kader zal van invloed zijn op de structurele inhoudelijke keuzes.

De heer Nicolaï (VVD) herhaalde zijn vraag of de staatssecretaris kon garanderen dat er geen sprake zal zijn van onherstelbare schade, dus dat recht gedaan wordt aan letter en geest van de motie.

Mevrouw Belinfante (PvdA) wilde weten of de staatssecretaris het opzetten van nieuwe opleidingen aan het veld overlaat of dat hij daartoe zelf initiatieven neemt.

De heer Rabbae (GroenLinks) vroeg of het veld wel in staat is om de komende structurele veranderingen op te vangen. Hoe denkt de staatssecretaris over de brief van het overleg inzake het beeldendekunstonderwijs? Kennelijk mankeert er een en ander aan de contacten met de HBO-raad.

Mevrouw Lambrechts (D66) herhaalde haar vragen over de inzet van de frictiegelden en over de mogelijkheid voor instellingen voor kunstvakonderwijs om aansluiting te zoeken bij opleidingen in het WO.

De staatssecretaris wees erop dat de commissie-Van Heusden is gestart in de wetenschap dat er een taakstelling van 25 mln. lag. Nu bedraagt die taakstelling nog maar 10 mln. Men heeft de opdracht onder die voorwaarde aanvaard. Er is inderdaad sprake van een zwaardere belasting van het HBO-kunstvakonderwijs, maar andere sectoren hebben ook te maken met generieke kortingen.

Ten aanzien van de nieuwe opleiding zal de rapportage als uitgangspunt dienen. In samenspraak met het veld zullen de prioriteiten bepaald worden.

De inzet van frictiegelden wordt gekoppeld aan de taakstelling vanaf het jaar 2001, mede met het oog op reorganisatie. Daarvoor wordt het grootste deel van het totaal van 45 mln. gereserveerd. De wijze waarop een en ander georganiseerd wordt, hangt af het rapport van de commissie-Van Heusden. De staatssecretaris kondigde aan nog voor de zomer hiertoe een voorstel aan de Kamer voor te leggen.

De staatssecretaris herhaalde dat hij inmiddels on speaking terms is met de HBO-raad. Het is uiteraard de bedoeling de verhoudingen goed te houden. Er worden inderdaad pogingen tot samenwerking tussen HBO- en WO-instelling ondernomen. Na overleg met de projectorganisatie is gebleken dat deze pogingen aansluiten op de komende plannen.

De bezuinigingsoperatie zal zodanig gestalte krijgen dat geen sprake is van onherstelbare schade.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Mattijssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Wijn (CDA) en Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

Naar boven