25 802
Kunstvakonderwijs

nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 5 december 1997

Plan van Aanpak Kunstvakonderwijs

Met de totstandkoming van een kwalificatiestelsel van het kunstvakonderwijs in 1998 kan een belangrijke basis worden gecreëerd voor de beoogde herstructurering van het kunstvakonderwijs. Na de uitwerking van de organisatorische en bestuurlijke consequenties in 1999 zal na 2000 een kunstvakonderwijs geëquipeerd moeten zijn voor de snel veranderende maatschappelijke omstandigheden, de zich razendsnel bewegende technologie, de zich altijd ontwikkelende artistieke normen en de onstuitbare dynamiek van de kunstpraktijk.

In het bijgevoegde door mij vastgestelde Plan van Aanpak1 heeft de Projectorganisatie Kunstvakonderwijs zoals bedoeld in mijn brief aan uw Kamer van 2 september 1997 uiteengezet hoe gefaseerd invulling wordt gegeven aan de voornemens in mijn brief van 12 mei jl. zoals besproken in het Algemeen Overleg van 18 juni 1997. Bij de uitwerking van haar opdracht zal de projectorganisatie nadrukkelijk samenwerken met deskundigen uit het onderwijs en de kunstpraktijk.

Om haar rol adequaat te vervullen is de projectorganisatie weliswaar formeel onderdeel van het departement maar zal als een «onafhankelijke» organisatie met de beroeps- en onderwijspraktijk kunnen communiceren bij het voorbereiden van haar adviezen c.q. door het departement zo worden bejegend. De voorzitter is als adviseur direct verbonden met de verantwoordelijke bewindspersoon en legt deze de uitkomsten van de werkzaamheden van de Project-organisatie voor.

Het overleg over de beleidsvoornemens die de bewindspersoon formuleert gelet op het voorwerk van de projectorganisatie, zal onverminderd plaats vinden tussen de staatssecretaris en de HBO-Raad. Nadere omvattende adviesaanvragen over met name de hoofdlijnen van de bekostiging en de inrichting van de kwaliteitszorg zullen ook in dit bestuurlijk overleg worden besproken.

De voorzitter van de projectorganisatie zal zich bij laten staan door een klankbordgroep waarin personen participeren uit diverse maatschappelijke geledingen. Inmiddels hebben mevrouw Femke Boersma, en de heren dr. Paul Noorman, Jan Dibbets en mr. Job Cohen zich bereid verklaard tot deze groep te zullen toetreden. Een vijfde lid beraadt zich nog. Daarnaast zal uitgebreid met betrokkenen uit de beroeps- en onderwijspraktijk worden samengewerkt zoals de Stichting Walter Maas Huis, het Vormgevingsinstituut, het Theater Instituut, het Fonds van de Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwstuk, het Bureau Architectenregister, het Nederlands Fonds voor de Film, de relevante instanties voor de lerarenopleidingen in de kunstvakken, instellingen voor kunstvakonderwijs en de HBO-Raad. Ook zullen geregeld informatieve bijeenkomsten plaatsvinden met een door de HBO-Raad samengestelde delegatie van hogeschoolbestuurders.

Zoals verzocht in onlangs gevoerd bestuurlijk overleg met de HBO-Raad over kunstvakonderwijs hebben de hogescholen een reactie gegeven op het concept-Plan van Aanpak. Deze reactie heeft op een aantal punten geleid tot verduidelijkingen over o.a. de rol van de klankbordgroep, de rol van de instellingen en organisaties in de kunstsector bij het opstellen van beroepskwalificaties, de betrokkenheid van onderwijsdeskundigen bij het opstellen van eindtermen voor opleidingen, over de identificatie van pseudo-vakopleidingen en over het onderzoek naar feiten en cijfers. De principes betreffende het kwalificatiestelsel alsmede de omgang met de genoemde getalsnormen zullen onderwerp van overleg zijn na de uitwerking terzake door de projectorganisatie conform het door de Tweede Kamer gesteunde beleidskader van 12 mei jl.. Ik zie geen aanleiding om hier voordien alsnog met de HBO-Raad overleg over te voeren.

Kwalitatieve beoordeling van het kunstvakonderwijs

De HBO-Raad heeft bij brief aangegeven dat zij af wil zien van de visitatie Muziek en de herhaling van de visitatie Beeldende Kunst. Het werk van de visitatiecommissie zou zo al niet formeel, dan toch in ieder geval materieel gaan interfereren met activiteiten die zullen voortvloeien uit het plan van aanpak. Ik heb begrip voor deze opstelling en de HBO-Raad dit meegedeeld in het genoemde bestuurlijk overleg. In dit overleg heb ik het voornemen voorgelegd om als basis voor het te ontwikkelen kwalificatiestelsel voor alle opleidingen in het kunstvakonderwijs een beperkt aantal gegevens te laten vergaren over de aard en het niveau van de in- en uitstroom (examinering) en de wijze waarop de instellingen de betreffende procedures en criteria toepassen. De HBO-Raad heeft onderschreven dat voor de werkzaamheden van de projectorganisatie een dergelijke gegevensverzameling en kwalitatieve weging noodzakelijk kan zijn. Ik zal met de HBO-Raad overleg voeren over de samenstelling en precieze taakopdracht van de onafhankelijke deskundigencommissies die met deze opdracht belast zullen worden, waarbij het beoordelingskader van deze commissies mede onderwerp van gesprek is.

Pseudo-kunstvakopleidingen

In het algemeen overleg op 18 juni over uw brief over de herstructurering van 12 mei heb ik aangegeven een nadere inventarisatie van de aard en oriëntatie van wo-pseudokunstopleidingen te zullen verzorgen. Uit de schriftelijke documentatie verstrekt door de universiteiten zoals studiegidsen blijkt geen harde bevestiging van eerdere indicaties zich richten op daadwerkelijke beroepsbeoefening in de uitvoerende kunsten. Wel lijkt sprake van overlap met de arbeidsmarkt van de kunst(vak)opleidingen in het hbo (zoals de opleidingen gericht op managementfuncties in de cultuursector). Ik zal aan de inspectie van het hoger onderwijs vragen om te bezien of de daadwerkelijke verzorging van de opleidingen dit beeld rechtvaardigen.

De uitkomsten van het genoemde inspectieonderzoek alsmede de nadere inventarisatie betreffende hbo- en aangewezen opleidingen zijn inbreng voor de activiteiten betreffende bekostigde en aangewezen wo en hbo pseudo-opleidingen zoals in het Plan van Aanpak in deelproject 4 op hoofdlijnen beschreven : door een nader te bepalen instantie zoals de projectorganisatie zelf of de ACO wordt bezien hoe met de kunst-(vak)opleidingen in het hbo en wo om te gaan waarbij zowel de omgang (schoning) van kunstvakopleidingen in het wo als de samenwerking tussen hbo en wo-kunstopleidingen onderwerp van aandacht zal zijn.

Niet-Eu studenten

Ik acht het van groot belang om recht te doen aan het principe dat de Nederlandse overheid primair verantwoordelijk is voor de bekostiging van het onderwijs aan de eigen ingezetenen, die daartoe via belastingen een bijdrage leveren. In het verlengde daarvan meen ik dat het gerechtvaardigd is om aan niet-EU studenten een bijdrage voor het onderwijs te vragen. Zoals uiteengezet in mijn brieven van 2 oktober en 6 november jl. en benadrukt bij de behandeling van de Rijksbegroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen 1998 op 12 en 13 november jl. is het bij de uitvoering van dit principe van belang om de kwaliteit en de internationale oriëntatie van het kunstvakonderwijs te waarborgen. Op lange termijn dient de internationale participatie in het kunstvakonderwijs op peil te blijven omwille van de kwaliteit van het onderwijs.

De hogescholen zijn met name bezorgd dat onverlet de internationale naam en faam van opleidingen vraaguitval optreedt omdat studenten uit middeninkomens die wel een kostendekkend collegegeld kunnen betalen dat niet willen en uitwijken naar andere instellingen over de grens. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de aard van de studentenpopulatie maar ook de inkomsten van instellingen. Ik deel deze vrees niet. Gelet op de inhoudelijke aantrekkingskracht van het Nederlandse kunstvakonderwijs mag er m.i. van uitgegaan worden dat het voornemen om de bekostiging van niet-EU studenten in het kunstvakonderwijs te beëindigen en de te verwachten collegegeldverhoging in het verlengde daarvan, de aantrekkelijkheid van het kunstvakonderwijs voor buitenlandse studenten niet zal aantasten. Dit temeer daar buitenlandse studenten die talentvol én aantoonbaar onvoldoende draagkrachtig zijn een beurs kunnen krijgen om het verhoogde collegegeld te kunnen betalen. Anderszins is het duidelijk dat voor de buitenlandse studenten sprake is van een duidelijke verandering in de prijsstelling: de tijd van een goede, goedkope opleiding is voorbij.

Om tot een meer geleidelijke invoering van deze verandering te komen, stel ik voor om in 1998:

a. De bekostiging van niet-EU studenten tot de helft van het huidige bedrag te beperken (en daarmee niet geheel te beëindigen): de verhoging van de collegegelden zal daarmee navenant lager zijn en voor muziek bijv. niet meer dan f 5000 behoeven te bedragen.

b. De voorgenomen inkomensgrens te handhaven ondanks het feit dat studenten gemakkelijker in staat mogen worden geacht om het verhoogde collegegeld te betalen.

c. De resterende besparing van Mf 2 nog steeds voor 50% in te zetten voor beurzen.

Het beleid voor 1999 wil ik vervolgens bepalen op basis van de ervaringen in 1998 waarbij zowel de inkomensgrens als de omvang van de rijksbijdrage als variabelen aan de orde zijn.

Dit met inachtneming van de systematiek zoals die overigens in mijn brieven van 2 oktober en 6 november jl. aan uw Kamer is beschreven. Ik wil daarbij nog benadrukken dat de beëindiging van de bekostiging alleen geldt voor studenten die in of na 1998 zullen instromen bij de instelling. Studenten die nu al ingeschreven staan, ondervinden geen gevolgen van de maatregelen. Verder heeft de korting op niet-EU studenten geen gevolgen voor de met de instellingen afgesproken reeksen onderwijsvragenden voor de kunstvakopleidingen vermeld in bijlage B3 bij de Regeling bekostiging Hoger onderwijs. De ingeschreven aantallen niet-EU studenten tellen mee bij het bepalen van het totale aantal ingeschreven studenten. Ik ga er in dit kader vanuit dat de hogescholen zich gehouden blijven voelen aan de afspraak om hun instroom te beperken tot de in de regeling vermelde bovengrenzen.

Deze maatregel, waarbij de inkomsten van de instelling meer via de student gaan verlopen, heeft mijn grote voorkeur boven andere mogelijke invullingen van de bij de begrotingsbehandeling gehandhaafde taakstelling. Zoals in de eerder passage beklemtoond ondersteun ik de stevige aanpak van de pseudo-opleidingen in het wo en de zgn. hybride opleidingen in het hbo: ook een versnelde besluitvorming hierover zal voor 1998 echter geen financiële effecten hebben. Tot slot heb ik overwogen om over te gaan tot een algemene korting op het kunstvakonderwijs via aanpassing van bijvoorbeeld de prijsstelling. Conclusie moet echter zijn dat deze aanpak ongewenst is want deze korting zal onverkort alle instellingen treffen en de in het Plan van Aanpak voorgenomen procesgang tot herstructurering van het kunstvakonderwijs ernstig schaden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven