25 798
Wijziging van de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in verband met de verruiming van de bijdrageregeling voor het leerlingenvervoer

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in verband met de verruiming van de bijdrageregeling voor het leerlingenvervoer.

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

4 december 1997

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs te wijzigen teneinde de bijdrageregeling voor het leerlingenvervoer te verruimen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Artikel 4, zesde lid, van de Wet op het basisonderwijs wordt vervangen door:

6. De regeling kan ten aanzien van ouders wier inkomen tezamen meer bedraagt dan 110% van het minimumloon, bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de daarop gebaseerde besluiten, bepalen dat slechts een vergoeding wordt verleend voor zover de kosten van vervoer de kosten van het openbaar vervoer over de door de gemeenteraad op grond van het zevende lid vastgestelde afstand te boven gaan. Bij de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, begint. Voor het minimumloon wordt uitgegaan van het minimumloon zoals dat geldt op het moment waarop het besluit inzake vergoeding wordt genomen. Voor zover het inkomen is onderworpen aan de Nederlandse inkomstenbelasting respectievelijk loonbelasting wordt uitgegaan van het belastbaar inkomen respectievelijk het zuivere loon. De kosten van het openbaar vervoer, bedoeld in de eerste volzin, betreffen de kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is gebaseerd op artikel 27, eerste lid, van de Wet personenvervoer, voor de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het negende lid voorziet de regeling in een overeenkomstig de vijfde volzin berekende financiële bijdrage van de ouders.

ARTIKEL II

In artikel 4 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. het zesde lid vervalt.

2. het zevende tot en met het dertiende lid worden vernummerd tot het zesde tot en met het twaalfde lid.

3. het nieuwe zesde lid wordt vervangen door:

6. De regeling kan ten aanzien van ouders wier inkomen tezamen meer bedraagt dan 110% van het minimumloon, bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de daarop gebaseerde besluiten, bepalen dat slechts een vergoeding wordt verleend voor zover de kosten van vervoer de kosten van het openbaar vervoer over de door de gemeenteraad op grond van het achtste lid vastgestelde afstand te boven gaan. Bij de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, begint. Voor het minimumloon wordt uitgegaan van het minimumloon zoals dat geldt op het moment waarop het besluit inzake vergoeding wordt genomen. Voor zover het inkomen is onderworpen aan de Nederlandse inkomstenbelasting respectievelijk loonbelasting wordt uitgegaan van het belastbare inkomen respectievelijk het zuivere loon. De kosten van het openbaar vervoer, bedoeld in de eerste volzin, betreffen de kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is gebaseerd op artikel 27, eerste lid, van de Wet personenvervoer, voor de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het tiende lid voorziet de regeling in een overeenkomstig de vijfde volzin berekende financiële bijdrage van de ouders.

4. In het nieuwe tiende lid vervallen de tweede en derde volzin.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Naar boven