nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs
en het voortgezet speciaal onderwijs in verband met de verruiming van de bijdrageregeling
voor het leerlingenvervoer.
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
4 december 1997
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op
het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet
speciaal onderwijs te wijzigen teneinde de bijdrageregeling voor het leerlingenvervoer
te verruimen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
Artikel 4, zesde lid, van de Wet op het basisonderwijs wordt vervangen
door:
6. De regeling kan ten aanzien van ouders wier inkomen tezamen meer bedraagt
dan 110% van het minimumloon, bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
en de daarop gebaseerde besluiten, bepalen dat slechts een vergoeding wordt
verleend voor zover de kosten van vervoer de kosten van het openbaar vervoer
over de door de gemeenteraad op grond van het zevende lid vastgestelde
afstand te boven gaan. Bij de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van
het inkomen in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin
het schooljaar waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, begint. Voor het minimumloon
wordt uitgegaan van het minimumloon zoals dat geldt op het moment waarop het
besluit inzake vergoeding wordt genomen. Voor zover het inkomen is onderworpen
aan de Nederlandse inkomstenbelasting respectievelijk loonbelasting wordt
uitgegaan van het belastbaar inkomen respectievelijk het zuivere loon. De
kosten van het openbaar vervoer, bedoeld in de eerste volzin, betreffen de
kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling
die is gebaseerd op artikel 27, eerste lid, van de Wet personenvervoer, voor
de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid
van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Ingeval toepassing
wordt gegeven aan het negende lid voorziet de regeling in een overeenkomstig
de vijfde volzin berekende financiële bijdrage van de ouders.
ARTIKEL II
In artikel 4 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet
speciaal onderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. het zesde lid vervalt.
2. het zevende tot en met het dertiende lid worden vernummerd tot het
zesde tot en met het twaalfde lid.
3. het nieuwe zesde lid wordt vervangen door:
6. De regeling kan ten aanzien van ouders wier inkomen tezamen meer bedraagt
dan 110% van het minimumloon, bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
en de daarop gebaseerde besluiten, bepalen dat slechts een vergoeding wordt
verleend voor zover de kosten van vervoer de kosten van het openbaar vervoer
over de door de gemeenteraad op grond van het achtste lid vastgestelde afstand
te boven gaan. Bij de berekening van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen
in het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar
waarvoor een vergoeding wordt gevraagd, begint. Voor het minimumloon wordt
uitgegaan van het minimumloon zoals dat geldt op het moment waarop het besluit
inzake vergoeding wordt genomen. Voor zover het inkomen is onderworpen aan
de Nederlandse inkomstenbelasting respectievelijk loonbelasting wordt uitgegaan
van het belastbare inkomen respectievelijk het zuivere loon. De kosten van
het openbaar vervoer, bedoeld in de eerste volzin, betreffen de kosten van
openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is gebaseerd
op artikel 27, eerste lid, van de Wet personenvervoer, voor de afstand redelijkerwijs
zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het
daadwerkelijk gebruik ervan. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het tiende
lid voorziet de regeling in een overeenkomstig de vijfde volzin berekende
financiële bijdrage van de ouders.
4. In het nieuwe tiende lid vervallen de tweede en derde volzin.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede
maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,