25 771
Najaarsnota

nr. 2
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 december 1997

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een vragenlijst. De vragen en het daarop gegeven antwoord zijn hieronder afgedrukt.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Janssen

1

Kunnen in de toekomst in de Najaarsnota en de bijbehorende tweede suppletore begrotingen meerjarige doorwerkingen worden gepresenteerd?

Bij de introductie van de Najaarsnota en de daarmee samenhangende suppletore begrotingswetten, alsmede de formele vastlegging daarvan in de Comptabiliteitswet, is aangegeven dat de Staten-Generaal op deze wijze voor het einde van het jaar ramingsbijstellingen kunnen autoriseren. In de Memorie van Toelichting bij de vierde wijziging van de CW 1976 is over de Najaarsnota aangegeven, dat presentatie van een meerjarige doorwerking alleen zinvol is, als binnen het kabinet daarover integrale besluitvorming plaats zou vinden, hetgeen niet het geval is.

Zoals bekend is vanaf deze regeerperiode sprake van één hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar, waarbij een integrale afweging plaatsvindt. Hiervan wordt meerjarig verslag gedaan in de Voorjaarsnota voor wat betreft de begrotingsuitvoering en in de Miljoenennota voor de begrotingsvoorbereiding.

2

In de Najaarsnota komt een bijstelling van de raming van de belastingopbrengsten voor van 2,75 miljard. Kan dit bedrag worden uitgesplitst over de verschillende belastingsoorten?

In de Najaarsnota is aangegeven dat het grootste deel van de ramingsbijstelling bij de belastingontvangsten samenhangt met de ontvangsten vennootschapsbelasting. Deze bijstelling bedraagt 2 miljard. Een beperkt deel van het resterende gedeelte van de bijstelling heeft betrekking op de inkomstenbelasting van ondernemers. De bijstelling bij de overige belastingsoorten hangt samen met hogere verwachte ontvangsten bij met name de invoerrechten (in lijn met de mutatie bij de belastingafdrachten aan de Europese Unie), de omzetbelasting en de dividendbelasting.

3

Waaraan zal het niet-structurele deel van de meevaller in de belastingopbrengsten worden besteed?

Dit wordt niet besteed.

4

Hoeveel bedraagt het totaal aan belastingmeevallers in deze kabinetsperiode?

Ten opzichte van de raming van de belastingontvangsten bij regeerakkoord, zoals opgenomen in de Miljoenennota 1995, zijn in de jaren 1994 tot en met 1997 hogere belastingontvangsten opgetreden anders dan samenhangend met fiscale of overige maatregelen. In onderstaande tabel staan deze hogere ontvangsten ten opzichte van het regeerakkoord per jaar uitgesplitst. Hierbij is uitgegaan van de veronderstelling dat de raming van de belastingontvangsten 1997 bij Najaarsnota 1997 overeenkomt met de definitieve realisatie.

(in miljarden guldens)1994199519961997
Endogene belastingontvangsten t.o.v. Regeerakkoord+ 0,2*+ 0,9**+ 10,6+ 16,0

* De bij Voorlopige Rekening 1994 geconstateerde belastingmeevaller 1994 t.o.v. de Vermoedelijke Uitkomsten (Miljoenennota 1995) van 2,1 miljard hing voor 1,9 miljard samen met overige maatregelen (m.n. procesversnelling VpB) welke hier dan ook niet bij inbegrepen is.

** De bij Voorlopige Rekening 1995 geconstateerde belastingtegenvaller 1995 t.o.v. de Vermoedelijke Uitkomsten van 2,2 mld hing voor 1,5 miljard samen met overige maatregelen (m.n. procesversnelling IB) welke hier dan ook niet bij inbegrepen is.

5

Sinds de Miljoenennota 1997 bedraagt de totale belastingmeevaller 9,2 miljard. In welke componenten valt deze meevaller uiteen?

De raming van de belastingontvangsten voor 1997, die bij Miljoenennota 1997 160,6 miljard bedroeg, is opwaarts bijgesteld tot 169,8 miljard in de Najaarsnota 1997. Aangezien er sinds de Miljoenennota 1997 ook enkele beperkte wijzigingen zijn opgetreden in de fiscale en overige maatregelen is het verschil tussen beide ramingen niet exact gelijk aan de meevaller in de belastingontvangsten.

Indien het verschil tussen de raming van de belastingontvangsten bij Miljoenennota 1997 en bij Najaarsnota 1997 wordt uitgesplitst naar belastingsoort dan ontstaat het volgende beeld.

Vennootschapsbelasting + 7,2 mld

Inkomstenbelasting – 1,4 mld

Omzetbelasting + 1,6 mld

Loonbelasting + 0,7 mld

Overige belastingsoorten + 1,1 mld

Totaal + 9,2 mld

6

Naast een totale belastingmeevaller van f 9,2 miljard sinds de Miljoenennota 1997, staat een vermindering van het EMU-tekort met minder dan f 6 miljard. Hoe is dit verschil te verklaren?

Naast de belastingontvangsten zijn ook andere factoren van invloed op het EMU-tekort. Bij de centrale overheid is ook de ontwikkeling van de rijksuitgaven en de niet-belastingontvangsten van belang. Daarnaast is het zo dat het EMU-saldo ook de saldi van de sectoren sociale fondsen en andere overheden omvat. Mede door de belastingmeevaller van f 9,2 miljard is het tekort van de centrale overheid sinds de Miljoenennota 1997 gedaald met ruim f 6½ miljard. Het gezamenlijke overschot van de mede-overheden en de sociale fondsen is sinds de Miljoenennota 1997 verslechterd met ongeveer f 1,3 miljard. Als gevolg van het bovenstaande is het EMU-tekort sinds de Miljoenennota 1997 verbeterd met ongeveer 5½ miljard.

7

Wanneer zal de informatievoorziening zodanig verbeterd zijn dat ook voor de premiegefinancierde delen van de publieke sector nieuwe ramingen beschikbaar zijn op het moment van het verschijnen van de Najaarsnota?

De Voorzitters van de commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Financiën en de Rijksuitgaven hebben op 29 oktober jl. vragen gesteld over de informatievoorziening Zorg en Sociale Zekerheid – in het bijzonder het premiegefinancierde deel – bij de verschillende budgettaire nota's aan het parlement. U zult over dit onderwerp op korte termijn schriftelijk worden geïnformeerd.

8

Kan enig inzicht worden gegeven in de actuele stand van zaken bij de premiegefinancierde sectoren?

Zie antwoord op vraag 7.

9

Sinds wanneer wordt de in=uit-gedachte (eindejaarsmarge) over de hele linie toegepast? Welke overwegingen hebben geleid tot deze brede toepassing? (blz 3).

De «in=uit gedachte» wordt vanaf de begroting 1995 integraal toegepast, nadat de brief «Begrotingsproces en -systematiek» (Kamerstukken II, vergaderjaar 1994–1995, 23 900 nr. 21) met de Tweede Kamer is besproken.

Zie ook het antwoord op vraag 13.

10

Kan een overzicht worden gegeven van de precieze verschuiving op de begrotingshoofdstukken in het kader van de eindejaarsmarge vanaf het moment waarop de marge is verruimd tot 1 procent? (blz. 3)

Zie hiervoor het antwoord bij vraag 11.

11

Kan de «box» over de eindejaarsmarge zo worden opgesteld dat de plussen en de minnen met betrekking tot de eindejaarsmarge in de opeenvolgende budgettaire nota's met elkaar in verband kunnen worden gebracht? (blz. 3)

Zoals ook in de «box» over de eindejaarsmarge is aangegeven, kan de per saldo op het einde van jaar t optredende onderschrijding op een begroting, binnen afgesproken grenzen (maximaal 1% van het gecorrigeerde begrotingstotaal) worden meegenomen naar het volgende jaar. Voor een overschrijding in jaar t geldt mutatis mutandis hetzelfde. Bij Voorjaarsnota t+1 wordt deze eindejaarsmarge verrekend met de desbetreffende begroting.

Vervolgens is er vaak sprake bij Najaarsnota/Voorlopige Rekening t+1 van wederom een onderschrijding, die ook weer mag worden meegenomen naar het daarop volgende jaar.

In navolgende tabel wordt voor de periode 1993–1996 een overzicht gegeven van de gerealiseerde eindejaarsmarge (+ was onderschrijding in het eerst genoemde jaar) bij de respectievelijke Najaarsnota's/Voorlopige Rekeningen. De even grote, maar van een tegengesteld teken voorziene, opboekingen op de begrotingen bij de respectievelijke Voorjaarsnota's wordt niet weergeven. Van jaar op jaar wordt dus in de tabel het gebruik van de eindejaarsmarge weergegeven.

BegrotingEjm 93/94Ejm 94/95Ejm 95/96Ejm 96/97
HCvS– 2,60,63,32,5
AZ0,10,00,40,5
BuiZa1,21,15,05,3
Justitie– 135,1– 9,40,035,5
Biza8,612,954,461,2
OC&W– 178,933,2107,025,0
Financiën10,612,341,140,4
Defensie14,424,462,78,0
VROM37,029,975,668,1
RGD0,035,070,0– 27,2
V&W15,920,168,75,7
EZ8,07,720,031,2
LNV2,43,714,828,2
SZW1,01,14,04,9
VWS– 58,210,728,324,5
Totaal (Rbg eng, ex IS, ISF)– 275,6183,3555,3313,8
     
SZ 56,767,8  
Zorg  24,4101,5
Totaal (SZ/Zorg)  81,1483,1
Totaal (Rbg eng/SZ/Zorg)  636,4483,1

Bij bovenstaande getallen dient te worden opgemerkt dat de maximaal toegestane eindejaarsmarge in 1993 en 1994 0,25% van het gecorrigeerde begrotingstotaal bedroeg en vanaf 1995 1%. Tevens geldt vanaf 1995 ook een eindejaarsmarge voor het begrotingsgefinancierde deel van de Sociale Zekerheid en de Zorgsector. Tevens gelden vanaf 1995 specifieke afspraken voor de homogene groep IS, de Rijksgebouwendienst en het Infrastructuurfonds.

12

Is de taakstellende onderuitputting een harde dekking in het kader van de eindejaarsmarge? (blz 3)

Zie hiervoor het antwoord bij vraag 13.

13

Kan uit het feit dat er nog op 413 miljoen aan onderuitputting wordt gerekend, worden afgeleid dat er in feite sprake is van een taakstellende onderuitputting?

De essentie van de tegenboeking in het kader van de eindejaarsmarge, zoals deze wordt weergegeven in de «box» in de Najaarsnota over de «in=uit-gedachte», is dat de onderuitputting die wordt meegenomen van jaar t naar t+1 grosso modo even groot zal zijn als de onderuitputting die wordt meegenomen van jaar t+1 naar t+2. Dit betekent dat verondersteld wordt dat de overloop aan het begin van het jaar even groot zal zijn als de overloop aan het eind van het jaar. De tegenboeking voor de eindejaarsmarge, die bij Voorjaarsnota plaatsvindt, is derhalve geen taakstellende onderuitputting of harde dekking die onderverdeeld kan worden naar afzonderlijke departementen, maar een ramingstechnische veronderstelling voor het totaal van de rijksbegroting.

De ervaring van de laatste jaren leert dat er tussen de Najaarsnota en de Voorlopige Rekening nog voldoende onderuitputting op kan treden om ook voor 1997 de veronderstelling te rechtvaardigen dat er tussen de Najaarsnota en de Voorlopige Rekening binnen de Rijksbegroting in enge zin nog voor een bedrag van ca. 400 miljoen aan onderuitputting zal optreden.

14

Waardoor is het budgettair voordeel van 37 miljoen, genoemd in de Voorjaarsnota, voor het Rijk in zake de overname van leningen van Amsterdam verdwenen en omgeslagen in een nadeel? (blz. 4)

Dit hangt samen met het feit dat, zoals in antwoord op vraag 36 wordt aangegeven, bij Voorjaarsnota 1997 voor 1997 eenmalig een te hoge uitname uit het gemeentefonds is ingeboekt. Structureel treedt geen wijziging op. Zie verder het antwoord op vraag 35.

15

Is de 135 miljoen enkel voor Amsterdam of wordt daarvan een deel ook ingezet voor andere gemeenten (Tweede suppletore begroting Gemeentefonds, art. 02.01)? (blz. 4)

Een deel van de 135 miljoen wordt ingezet voor andere gemeenten. In het bedrag dat in 1996 aan de gemeente Amsterdam is uitgekeerd uit hoofde van de regeling oude tekorten Amsterdam, en ook met Amsterdam is verrekend, was een bedrag inbegrepen dat ten laste van alle gemeenten was gebracht. Het ging om een bedrag van 27,2 miljoen. In verband met de beëindiging van de regeling oude tekorten Amsterdam met terugwerkende kracht per 1-1-1996 wordt dit bedrag in 1997 éénmalig aan de algemene uitkering toegevoegd waardoor het bedrag weer ten gunste van alle gemeenten komt (zie ook het antwoord op vraag 35).

16

Kan precies worden verklaard hoe er een tegenvaller bij de bijstand kan ontstaan, wanneer werkervaringsplaatsen onbenut blijven?

De financiering van de werkervaringsplaatsen vindt plaats uit vrijvallende bijstandsuitkeringen van de deelnemende langdurig werklozen. Dit was ook als zodanig in de ramingen verwerkt. Een meevaller bij de werkervaringsplaatsen, die optreedt als gevolg van het niet in werking treden van een nieuwe regeling werkervaringsplaatsen, brengt derhalve met zich mee dat de betreffende uitkeringen niet vrijvallen, zoals eerder in de ramingen werd verondersteld. Het achterwege blijven van de vrijval van uitkeringen betekent ceteris paribus een tegenvaller bij de bijstand. Bij Najaarsnota zijn de ramingen voor de hierboven beschreven effecten aangepast.

17

Betekent de vertraging in de extra banen voor langdurig werklozen in de zorgsector dat het om Melkert-banen gaat?

Ja, het betreft de regeling extra werkgelegenheid langdurig werklozen, ook wel 40 000 banenplan genoemd.

18

Wat is er zo speciaal aan Den Haag dat een miljard gulden wordt uitgekeerd? Bestaat ook enig inzicht waardoor deze schuld van Den Haag is ontstaan? Is dit een premie op wanbeleid? Waarom krijgen andere artikel 12 gemeenten niet eveneens een dergelijk mortuarium aangeboden? Is het zo dat dit extra miljard gulden in latere jaren door de overige gemeenten moet worden betaald c.q. ten laste van hun uitkering uit het Gemeentefonds komt? Hoeveel rentelasten loopt Den Haag mis door deze operatie? Wie betaalt de aflossing van de voorfinanciering?

In de beschikking hebben de fondsbeheerders – gezien het rapport van de IFLO, de reactie van de gemeente en de adviezen van de provincie en de Raad voor de financiële verhoudingen – een aantal argumenten genoemd waarom een sanering ineens wenselijk is. Een snelle sanering leidt er toe dat de gemeente Den Haag weer snel een normale gemeente is en haar eigen beleid kan bepalen en daarvoor de volle verantwoordelijkheid draagt. Daarnaast worden de bestuurlijke ontwikkelingen in de regio niet gehinderd door de lasten van de oude tekorten van de gemeente Den Haag. Ook geldt – zoals de Raad voor de financiële verhoudingen stelt in zijn advies terzake – dat een artikel 12-uitkering «verslavend of versluierend» kan werken, waardoor een lange saneringsperiode de kans vergroot op toekomstige claims op het gemeentefonds. Tot slot wordt bij een snelle sanering de verantwoordelijkheid van de provincie Zuid-Holland helder. Zij draagt de verantwoordelijkheid voor zowel het financiële toezicht na afloop van de artikel 12 periode als voor het nemen van bestuurlijke maatregelen die leiden tot een verbetering van de financiële slagkracht van de gemeente Den Haag.

In de IFLO-rapporten voor de uitkeringsjaren 1995 en 1996 is uitgebreid ingegaan op de oorzaken van de artikel 12 status van de gemeente Den Haag. De belangrijkste oorzaken, die daarbij genoemd zijn, zijn een niet adequate administratieve organisatie in combinatie met het activeren van verschillen tussen bovenmatige uitgaven en beschikbare middelen en de relatief hoge lasten van het bouwen op binnenstedelijke locaties.

De uitkeringen die gemeenten in een artikel 12 situatie ontvangen, worden betaald door de collectiviteit van de gemeenten door een bijdrage uit het gemeentefonds. De artikel 12 uitkering aan de gemeente Den Haag vormt daarop geen uitzondering en wordt derhalve betaald uit het gemeentefonds. Het enige verschil met andere artikel 12 situaties is dat de aanvullende uitkering en de bijdrage door de gemeenten daaraan in de tijd niet gelijk lopen. Door middel van de voorfinanciering wordt de artikel 12 status van de gemeente Den Haag in 1997 beëindigd, terwijl de lasten voor de gemeenten over meerdere jaren worden gespreid.

Voor de gemeente Den Haag leidt de voorfinanciering tot een snellere afwikkeling van de artikel 12 status; er is geen sprake van het mislopen van rentelasten.

19

In hoeverre roept de sanering van de volledige schuld van Den Haag een precedentwerking op voor andere artikel 12 gemeenten? Zijn er middelen om eenzelfde procedure te volgen voor andere artikel 12 gemeenten?

Bij artikel 12 is het beleid de gemeente zo snel als verantwoord is weer op eigen benen te laten staan. Een versnelde beëindiging van de artikel 12 status van gemeenten zou dan ook – afhankelijk van de achtergrond van de artikel 12 status en afhankelijk van budgettaire gevolgen – in vergelijkbare gevallen bij andere gemeenten toegepast kunnen worden. Een aantal opmerkingen is daarbij relevant.

Bij een eventuele versnelde beëindiging van de artikel 12 status van gemeenten speelt de oorzaak van de problematiek een rol. Bij de gemeente Den Haag is de bijdrage geheel gericht op het saneren van schulden. In andere gevallen is er veelal sprake van een structureel verstorende factor in de zin van artikel 12, waarbij de jaarlijkse algemene uitkering structureel onvoldoende is om de noodzakelijke uitgaven te doen. In zo'n geval is er geen sprake van een sanering van oude problemen en ligt een versnelde beëindiging minder voor de hand omdat een jaarlijkse aanvullende bijdrage adequaat is.

Daarnaast is er voor een voorfinancieringsconstructie gekozen omdat een spoedige sanering een te grote last voor het gemeentefonds zou betekenen. Wanneer de hoogte van de steun zodanig is dat een versnelde sanering binnen de ruimte van het gemeentefonds opgevangen zou kunnen worden is een voorfinanciering door het Rijk niet nodig. In de situatie van Den Haag kon de versnelde sanering slechts plaatsvinden door de voorfinanciering uit de onderuitputting die in de loop van 1997 is opgetreden. De aanwezigheid van voldoende budgettaire ruimte is daarmee een noodzakelijke voorwaarde voor een versnelde sanering in vergelijkbare gevallen.

20

Het Rijk schiet de financiering van de sanering van de schuld van Den Haag van 1 miljard aan het gemeentefonds voor. Uit tabel 2 regel 3 van de Najaarsnota kan worden afgeleid dat de gemeenten voor deze lening cumulatief tot en met 2004 368 miljoen rente moeten betalen. Volgens diezelfde tabel zou de sanering in 10 jaar de gemeenten geen 1392 miljoen kosten, maar 1464, ruim 70 miljoen meer. Van welk rentepercentage voor het Rijk resp. de gemeenten is bij de berekening van het verschil van 70 miljoen uitgegaan?

De onderstaande tabel toont de bedragen die de gemeenten met en zonder de voorfinanciering moeten betalen.

Tabel 1 Effecten van voorfinanciering sanering oude tekorten Den Haag (in mln)

 19971998199920002001200220032004
IFLO-sanering in 10 jaar183,0183,0183,0183,0183,0183,0183,0183,0
terugbetaling voorfinanciering118,8148,0187,5187,5187,5187,5187,5187,5

Bij de bepaling van de jaarlijkse artikel 12 steun (regel 1) is uitgegaan van het rentepercentage dat voor de gemeente Den Haag geldt, te weten 7,6%. De bedragen van de terugbetaling van de voorfinanciering door de gemeenten aan het Rijk (regel 2) zijn gebaseerd op een rentepercentage van 5,6%. Dit renteverschil leidt voor de gemeenten cumulatief tot een voordeel van ruim 70 miljoen.

21

De artikel 12 status van Den Haag vervalt nog in 1997. Brengt dit vervroegd vervallen budgettaire risico's met zich mee voor Den Haag, de overige gemeenten en/of het Rijk?

Naar aanleiding van het rapport van de IFLO vinden de fondsbeheerders van het Gemeentefonds het verantwoord en verstandig de artikel 12 status van de gemeente Den Haag ultimo 1997 te beëindigen. De gemeente Den Haag is daarmee in één keer verlost van de oude tekorten en is daarmee in staat om als normale gemeente te functioneren. De gemeente is dan ook zelf weer verantwoordelijk voor het oplossen van eventuele nieuwe financiële problemen. Daarbij stelt de Raad voor de financiële verhoudingen in zijn advies terzake dat een artikel 12-uitkering «verslavend of versluierend» kan werken, waardoor een lange saneringsperiode de kans vergroot op toekomstige claims op het gemeentefonds.

22

Wat is de netto-contante waarde van het voordeel dat de overige gemeenten genieten als gevolg van de voorfinanciering (10-jaarsvariant) van de schuldenproblematiek van Den Haag?

In het antwoord op vraag 20 zijn de bedragen weergegeven, die de gemeenten met en zonder de voorfinanciering moeten betalen. Uitgaande van een rentepercentage van 5,6% (het rentepercentage dat het Rijk hanteert) is er bij de IFLO reeks sprake van een netto contante waarde van 1219 miljoen en bij de reeks terugbetaling voorfinanciering 1143 miljoen, een verschil van ruim 70 miljoen.

23

Is het waar dat de Minister overweegt alle artikel 12 gemeenten versneld te saneren?

Bij artikel 12 is het beleid de gemeente zo snel als verantwoord is weer op eigen benen te laten staan. Een versnelde beëindiging van de artikel 12 status van gemeenten zou – afhankelijk van de achtergrond van de artikel 12 problematiek en afhankelijk van de budgettaire consequenties en de benodigde budgettaire ruimte – in vergelijkbare gevallen ook bij andere gemeenten toegepast kunnen worden.

24

Uit de toelichting valt af te leiden dat de terugbetaling van de voorfinanciering door de gemeenten in 1997 en in 1998 niet tot additionele lasten leidt. Geldt dit ook voor de latere jaren? Of zullen gemeenten in latere jaren wel moeten ombuigen?

Welke reserves zijn er na de sanering van Den Haag nog voor de sanering van andere artikel 12 gemeenten? Welke bedragen vallen vrij doordat de artikel 12 uitkering aan andere gemeenten vervalt?

Volgens de Staatscourant van 1 december 1997 verbindt het kabinet enkele voorwaarden aan de sanering, waaronder de realisatie van aangekondigde bezuinigingen. Hoe wordt de realisatie van die ombuigingen gevolgd? Wat gebeurt er als ze niet worden gerealiseerd?

De sanering van de artikel 12 problematiek van Den Haag vindt plaats door middel van een bijdrage uit het gemeentefonds van 118,8 miljoen in 1997, 148,0 miljoen in 1998 en bedragen van 187,5 miljoen in de jaren 1999 tot en met 2004. De hoogte van de bedragen in 1997 en 1998 is afgeleid van de ruimte die er binnen het gemeentefonds gereserveerd was voor het voldoen aan de artikel 12 verplichtingen.

Tabel 1 Omvang van artikel 12 bijdragen (in mln)

 199619971998
opgenomen in de begroting193,9211,1207,6
overige gemeenten133,992,359,6
ten behoeve van Den Haag60,0118,8148,0
aantal artikel 12 gemeenten19138

Begroting gemeentefonds 1998 (Tweede Kamer, 1997 – 1998, 25 600, C, nr. 1)

In de tabel is zichtbaar dat het aantal artikel 12 gemeenten jaarlijks daalt en dat daarmee ook het beslag dat andere artikel 12 gemeenten dan Den Haag op het Gemeentefonds leggen afneemt.

De beëindiging van de artikel 12 status van Den Haag leidt in 1997 en 1998 niet tot hogere lasten dan waarmee in de begroting al rekening is gehouden.

Vanaf 1999 zal er vanuit het Gemeentefonds jaarlijks een bedrag van 187,5 miljoen besteed worden aan de terugbetaling van de voorfinanciering door het Rijk. Naar verwachting bestaat hiervoor binnen het artikel 12 budget voldoende ruimte. De verwachting is dat het beslag van de overige gemeenten verder zal dalen waardoor de totale last van de artikel 12 uitkeringen (dus inclusief de terugbetaling van de voorfinanciering Den Haag) niet zal uitgaan boven het beslag in de periode 1996 – 1998. De voorfinanciering leidt daarmee niet tot additionele lasten.

Na afloop van de artikel 12 periode is de provincie Zuid-Holland weer verantwoordelijk voor het financiële toezicht. Zij volgt daarbij ook in hoeverre wordt voldaan aan de bijzondere voorschriften die bij de beëindiging van de artikel 12 status gesteld zijn. In de Financiële-verhoudingswet, artikel 12, vierde lid, is bepaald dat de beheerders van het gemeentefonds een aanvullende uitkering van een gemeente die niet voldoet aan de voorschriften kunnen intrekken of verminderen.

25

Zal in het vervolg in de Najaarsnota steeds een actueel beeld van de begrotingsopbrengsten worden opgenomen? Wat is de allerlaatst bekende raming van de belastingopbrengsten?

De begrotingsontvangsten bestaan uit de niet-belastingontvangsten en de belastingontvangsten. De Najaarsnota bevat altijd een actueel beeld van de niet-belastingontvangsten. Het is mogelijk om in het vervolg bij Najaarsnota ook voor de belastingontvangsten een geactualiseerde raming op te stellen, maar daarbij zij aangetekend dat de volgende Najaarsnota vermoedelijk niet meer onder de verantwoordelijkheid van het huidige kabinet valt.

De raming van de belastingopbrengsten voor 1997 is sinds de Najaarsnota 1997 niet meer gewijzigd.

26

Is een uitsplitsing van de verwachte belastingmeevaller aan te geven?

Zie antwoord op vraag 2.

27

Van welk rentepercentage voor het Rijk respectievelijk de gemeenten is uitgegaan bij de berekening van 70 miljoen voordeel vanwege het goedkoper lenen van het Rijk?

Bij de bepaling van de jaarlijkse artikel 12 steun is uitgegaan van het rentepercentage dat voor de gemeente Den Haag geldt, te weten 7,6%. De bedragen van de terugbetaling van de voorfinanciering door de gemeenten aan het Rijk zijn gebaseerd op een rentepercentage van 5,6%. Dit renteverschil leidt voor de gemeenten cumulatief tot een voordeel van ruim 70 miljoen.

28

Wat zijn de 12-maandsvoortschrijdende gemiddelden van het financieringstekort tot en met oktober 1997? (blz. 8)?

Het 12-maandcijfer van het beleidsrelevante financieringstekort tot en met oktober 1997 bedraagt 1,71 procent. Het cijfer tot en met november bedraagt 1,72 procent.

29

Welke verwachting is er ten aanzien van het tekort nadat de saldi van sociale fondsen en lagere overheden zullen zijn verwerkt? (blz. 8)

Het is op dit moment nog te vroeg om daar concrete uitspraken over te doen.

30

Welke mutaties hebben zich over de jaren 1995 tot en met 1998 voorgedaan bij het IHS budget op jaarbasis? Wat waren de begrotingsbedragen en welke zijn de tot nu toe bekende cijfers op basis van (voorlopige) realisaties?

In het onderstaande overzicht is een inventarisatie opgenomen van de belangrijkste verlagingen/taakstellingen en intensiveringen (in mln. gld.) bij het budget voor de huursubsidie die in de begrotingen VROM in de jaren 1995 t/m 1998 zijn aangebracht. In de inventarisatie zijn naast verlagingen/taakstellingen en intensiveringen in de reeks Diversen de overige mutaties opgenomen die zorgen voor aansluiting bij de stand Ontwerp-begroting.

Voor de jaren 1995 en 1996 is tevens de realisatie aangegeven. De verschillen met de begroting zijn in 2e suppletore begroting c.q. de Slotwet verwerkt. Voor 1997 is uitgegaan van het vermoedelijk beloop.

Begrotingsjaar 19951995199619971998
Stand Ontwerp-begroting 19942 4212 5712 6802 830
     
Verlagingen/taakstellingen:    
taakstelling kaderbrief (stringenter fiatteringsbeleid)– 54– 57– 59– 61
taakstelling regeerakkoord – 100– 150– 200
     
Intensiveringen:    
1% extra normhuurcompensatie25252525
normhuurcompensatie minima tijdvak 1995/199624505050
kindertabel IHS80808080
     
Diversen:– 102– 841146
     
Stand Ontwerp-begroting 19952 3942 4852 6372 770
Begrotingsjaar 19961995199619971998
Stand Ontwerp-begroting 19952 3942 4852 6372 770
     
Verlagingen/taakstellingen:    
Kindertabel IHS– 37– 2– 2– 2
aanpassing raming a.g.v. (o.a.) lagere huurstijging, realisatie vorig tijdvak, controlebeleid, wetswijziging per 1/7/92, minder woningverbetering, inkomens-Ontwikkeling ouderen– 179– 222– 272– 289
     
Intensiveringen:    
amendement Duivesteijn 140  
normhuur compensatie minima tijdvak 1996/1997 245050
aanpassing IHS (indexering kwaliteitskortingschijven) 113355
Stand Ontwerpbegroting 19962 3182 2962 4462 584
Realisatie 19952 125   
Begrotingsjaar 1997 199619971998
Stand Ontwerp-begroting 2 2962 4462 584
     
Verlagingen/taakstellingen:    
meevallende ontwikkelingen (beleidsbrief IHS) – 35– 79– 140
vrijval margeraming IHS – 45– 45– 45
     
Intensiveringen:    
vervroeging verlaging normhuur alleenstaanden 2525  
intensiveringen (beleidsbrief IHS) 81125165
koopkrachtmaatregelen (incl. NvW)  5098
normhuurcompensatie minima tijdvak 1997/1998 (REB)  2450
     
Diversen:  – 32– 45
     
Stand Ontwerp-begroting 2 3222 5142 667
Realisatie 1996  2 342 
Begrotingsjaar 1997 199619971998
Stand Ontwerp-begroting   2 5142 667
     
Intensiveringen:    
nieuwe Huursubsidiewet (meerkosten, verschuiven peildatum, bevriezen maximale huurgrens, meerkosten vermogenstoets, verlaging minimale bijdrage)  88124
afschaffen schattingsinkomens  817
meerkosten normhuurcompensatie 1997/1998 (REB)  78
koppeling normhuur aan ABW  31  
     
Diversen:  – 16– 35
     
Stand Ontwerp-begroting 1998  2 6012 812
hoger aantal aanvragen tijdvak 1997/1998  77  
Vermoedelijk beloop 1997   2 678

31

Waarom is tot op heden het geld voor het afkopen van ondoelmatige lease-projecten nog niet benut? (blz. 46)

In 1997 zal het niet meer tot effectuering van afkoop van projecten komen. Het gereserveerde bedrag van 120 miljoen kan daardoor vrijvallen.

32

Kan in het vervolg in de Najaarsnota ook worden voorzien in geactualiseerde informatie over de premiegefinancierde delen van de zorg en de sociale zekerheid?

zie antwoord op vraag 7

33

Hoe groot is de cumulatieve tegenvaller bij de opvang asielzoekers tijdens deze regeerperiode? Welke maatregelen worden genomen om de tegenvallers te bestrijden?

In deze regeerperiode hebben zich bij de kosten van de opvang van asielzoekers ten opzichte van de Miljoenennota 1995 (stand Regeerakkoord) de volgende mutaties voorgedaan.

in miljoenen guldens1995199619971998
stand Miljoenennota 1995833798799800
realisatie/stand NJN 1997121912011113894
mutatie38640331494

De cumulatieve tegenvaller in deze regeerperiode op dit moment (stand NJN 1997) is in totaal 1197 miljoen.

Kortgeleden is door het kabinet een aantal maatregelen aangekondigd in de tweede halfjaarlijkse rapportage asielketen en in de notitie over de problematiek van de binnenkomst van ongedocumenteerde asielzoekers in Nederland en de mogelijke maatregelen daartegen.

34

Welk deel van de tegenvaller asielzoekers heeft te maken met het achterblijven van het aantal verwijderingen en overplaatsingen naar gemeenten? (bijlage I, blz. 2)

De tegenvaller bij Najaarsnota heeft alleen betrekking op een bijstelling van de raming als gevolg van een hogere instroom van asielzoekers dan eerder werd verwacht.

35

Kan een meerjarig totaalbeeld gepresenteerd worden van alle budgettaire gevolgen voor het Rijk van de regeling Oude Tekorten Amsterdam?

Wat zijn de meerjarige budgettaire gevolgen voor de overige gemeenten van de overname van de leningen van Amsterdam door het Rijk? (bijlage I, blz. 3)

De beëindiging van de regeling oude tekorten Amsterdam heeft consequenties voor begroting IX A en de begroting van het gemeentefonds. Bij Voorjaarsnota zijn deze ingeboekt; het GF is structureel neerwaarts bijgesteld met 186,5 miljoen, ten gunste van het algemene beeld, de rente-uitgaven op IX A zijn opwaarts bijgesteld met 280 miljoen, ten laste van het algemene beeld. De 186,5 miljoen is het saldo van het bedrag dat Amsterdam in 1997 uit hoofde van de regeling zou ontvangen (bij de eerste suppletore geraamd op 215 miljoen) en de bijdrage van de overige gemeenten (geraamd op 28,5 miljoen). Volgens de huidige inzichten bedraagt deze uitname 184,8 miljoen, hetgeen het saldo is van 213 miljoen ten laste van Amsterdam en 28,3 miljoen bijdrage van de overige gemeenten.

Zoals op vragen naar aanleiding van de Voorjaarsnota is geantwoord gaat de operatie de eerstkomende jaren gepaard met een extra budgettair beslag, omdat het Rijk, anders dan tot nu toe het geval was, volledig en direct de bestaande verplichtingen uit hoofde van de in 1979 met Amsterdam afgesproken regeling «oude tekorten Amsterdam» voldoet. In 1998 bedraagt het extra budgettair beslag circa 90 miljoen. Volgens de huidige inzichten daalt het budgettair beslag met circa 10 miljoen per jaar; het omslagpunt treedt dan rond 2005 op. De vrijval bij het gemeentefonds overtreft dan de extra rente-uitgaven op begroting IX A.

Bij de Voorjaarsnota is aangegeven dat er voor het Rijk per saldo op termijn als gevolg van de operatie sprake is van een bedrijfseconomisch voordeel, omdat de (her)financiering van de «oude tekorten-schuld» niet meer plaatsvindt tegen het tarief waarvoor de gemeente Amsterdam onderhandse leningen plaatst, maar tegen het lagere rendement waartegen het Rijk kan lenen op de kapitaalmarkt. De omvang van het voordeel is afhankelijk van het toekomstige accres van het gemeentefonds (dit bepaalt de omvang van de toekomstige vrijval bij het gemeentefonds) en van het toekomstige verschil tussen het kapitaalmarkttarief voor de gemeente Amsterdam en voor het Rijk (dit bepaalt de ontwikkeling van de extra rente-uitgaven op IX A). Aangezien deze beide grootheden onbekend zijn is niet op voorhand aan te geven hoe groot het voordeel voor het Rijk is.

Voor Amsterdam verloopt de operatie budgettair neutraal, omdat de contante waarde van de verplichtingen van het Rijk jegens Amsterdam op grond van de regeling «oude tekorten Amsterdam» vrijwel gelijk zijn aan de contante waarde van de verplichtingen op het pakket onderhandse leningen, dat het Rijk van Amsterdam overneemt. Het verschil ad 4 miljoen is contant in 1997 door Amsterdam aan het Rijk betaald.

De overige gemeenten ondervinden geen nadeel van de beëindiging van de regeling oude tekorten Amsterdam. Begin jaren tachtig hebben de overige gemeenten 20,3 miljoen bijgedragen voor de oplossing van de financiële problematiek van Amsterdam. Dat bedrag kwam destijds via de gebruikelijke methodiek als artikel 12-steun aan Amsterdam ten goede en is toentertijd «overgezet» naar de regeling «Afwikkeling tekorten 1967 tot en met 1973 c.a. van de gemeente Amsterdam». Het bedrag is via de indexatie van het gemeentefonds aangegroeid tot 28,3 miljoen in 1997. Dit bedrag valt vanwege het wegvallen van de bijdrage aan Amsterdam via het gemeentefonds vrij in het gemeentefonds ten gunste van de overige gemeenten.

36

Kan nader inzicht worden verschaft in de f 135 miljoen die wordt uitgetrokken voor de Oude Tekorten Amsterdam? Hoezo is dit een technische correctie? (bijlage 1 blz. 3)

De regeling oude tekorten Amsterdam is op 1 juli 1997 met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 1996 beëindigd. In ruil voor het vervallen van de uitkering aan Amsterdam op grond van de regeling via het gemeentefonds heeft het Rijk een pakket onderhandse leningen overgenomen van Amsterdam. Met Amsterdam is afgesproken dat de geldstromen die in de periode 1 januari 1996 en 1 juli 1997 hebben plaatsgevonden met elkaar worden verrekend. Dit betreft enerzijds de door Amsterdam nog verrichte rente- en aflossingsbetalingen op het door het Rijk overgenomen leningenpakket en anderzijds de middelen die Amsterdam in de genoemde periode via het gemeentefonds heeft ontvangen. Het saldo van deze twee geldstromen (circa 430 miljoen) is niet contant afgerekend met Amsterdam, maar verrekend door een extra overname van leningen.

Omdat het bedrag dat Amsterdam in de eerste helft van 1997 nog heeft ontvangen uit het gemeentefonds, 106,5 miljoen, niet contant is terugontvangen van Amsterdam (en derhalve geen ontvangst op het gemeentefonds plaatsvindt), maar op de hierboven genoemde wijze is verrekend, is bij de eerste suppletore een te hoge uitname uit het gemeentefonds ingeboekt. Het gemeentefonds dient daarom eenmalig voor 1997 met 106,5 miljoen te worden opgehoogd. De structurele neerwaartse bijstelling van het gemeentefonds wijzigt niet.

In het bedrag dat in 1996 aan de gemeente Amsterdam is uitgekeerd uit hoofde van de regeling «oude tekorten Amsterdam», en ook met Amsterdam is verrekend, was een bedrag inbegrepen dat ten laste van alle gemeenten was gebracht. Het ging om een bedrag van 27,2 miljoen. In verband met de beëindiging van de regeling oude tekorten Amsterdam met terugwerkende kracht per 1-1-1996 wordt dit bedrag in 1997 éénmalig aan de algemene uitkering toegevoegd waardoor het bedrag weer ten gunste van alle gemeenten komt.

In de Voorjaarsnota 1997 is reeds 186,5 miljoen uitgenomen uit het fonds. De nieuwste inzichten laten zien dat de uitname 184,8 miljoen moet bedragen. Het verschil van 1,7 miljoen ten opzichte van de eerdere uitname wordt nu bij de tweede suppletore begroting aan het gemeentefonds toegevoegd.

Tevens resteert een restpost van 4 miljoen die Amsterdam contant aan het Rijk terugbetaalt.

37

Kan het toegenomen gebruik van huursubsidie worden verklaard uit de toegenomen aantrekkelijkheid van de regeling? Hoeveel bedroeg het gemiddelde jaarlijkse huursubsidiebedrag per alleenstaande (gezien aan het begin van deze regeerperiode: hoe hoog zijn de bedragen nu?) (bijlage 1 blz. 3).

Het toegenomen gebruik van huursubsidie wordt o.a. verklaard door de toegenomen aantrekkelijkheid van de regeling alsook de grotere bekendheid van de regeling.

Het gemiddelde huursubsidiebedrag per alleenstaande blijkt uit onderstaand schema:

gemiddelde subsidie (in gld.)

1993–1994 1 954

1994–1995 2 021

1995–1996 2 199

1996–1997 2 299

38

Is de verwachting dat het niet-gebruik van de IHS aan het afnemen is? (Bijlage 1, blz. 3)

De toename van het aantal aanvragen in de afgelopen tijdvakken in relatie tot een redelijk constant blijvende doelgroep indiceert dat het niet-gebruik van huursubsidie aan het afnemen is.

39

Hoe kan de omvangrijke onderuitputting op de aanvullende post arbeidsvoorwaarden worden verklaard? (bijlage 1 blz. 4).

Op de aanvullende post arbeidsvoorwaarden worden de middelen geraamd die naar verwachting nodig zijn voor de uitdeling van loonbijstelling. Om te voorkomen dat bij de uitdeling van loonbijstelling onverhoopt zou blijken dat meer middelen nodig zijn dan geraamd, hetgeen tot budgettaire problematiek zou leiden, wordt in lijn met het algemene begrotingsbeleid behoedzaam geraamd. Indien er achteraf meer geraamd blijkt te zijn dan in het desbetreffende jaar op grond van kabinetsbesluitvorming aan loonbijstelling moet worden uitgedeeld, valt dit verschil onder de noemer onderuitputting vrij.

40

Hoeveel van de aan de zorgsector toegewezen Melkertbanen zijn niet benut? Hoeveel van de in de zorg onbenutte Melkertbanen zijn aan andere sectoren toegewezen? (bijlage 1 blz. 5)

De onderuitputting ad 78 miljoen wordt veroorzaakt door een lagere bezetting van extra banen voor langdurig werklozen in de zorgsector in 1995, dan het toegewezen aantal. Van de in 1995 aan de zorgsector toegewezen 6938 banen, zijn er uiteindelijk 3266 benut en dus 3672 in 1995 onbenut gebleven. Een en ander is ook gemeld in een brief van de minister van SZW aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 23 972, nr. 17.

De banen die in 1995 onbezet zijn gebleven, zijn in 1996 of begin 1997 alsnog bezet, ofwel zijn in mei 1997 komen te vervallen ten behoeve van toewijzing aan andere zorginstellingen. Het verschil in voortgang bij de bezetting van arbeidsplaatsen tussen de gemeentelijke en de zorgsectoren is aanleiding geweest om voor de tranches 1997 en 1998 wél tot een herverdeling te komen. Vanuit tranche 97 zijn 2170 banen overgeheveld van de zorgsector naar de gemeenten (brief minister van SZW aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 23 972, nr. 19) en vanuit tranche 98 is bij brief van 24 oktober 1997 aan de Tweede Kamer gemeld dat 4000 banen die formeel beschikbaar waren voor de zorgsector, worden toegewezen aan de gemeenten (brief minister van VWS aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 23 972, nr. 21).

41

Wat zijn de redenen dat het budget voor de werkervaringsplaatsen niet is gebruikt? (Bijlage 1, blz. 5)

Met de Wet Inschakeling Werkzoekenden wordt een aantal regelingen op het gebied van de gesubsidieerde arbeid samengevoegd tot één regeling die door gemeenten wordt uitgevoerd. De bij deze regelingen behorende financieringsbronnen worden met ingang van 1 januari 1998 ondergebracht in een brede doeluitkering, het Gemeentelijk Werkfonds. Eén van deze financieringsbronnen is het budget voor de werkervaringsplaatsen. In afwachting van de Wet Inschakeling Werkzoekenden is geen nieuwe regeling voor werkervaringsplaatsen opgesteld.

42

Waarom is de voorgenomen storting van 920 Miljoen in het AFBZ, om de vermogenspositie te versterken, niet doorgegaan? Waarom is gekozen voor een storting van 1 miljard in het ANW-fonds?

In de Voorjaarsnota 1997 heeft de regering aangegeven in 1997 een eenmalige rijksbijdrage van 2 miljard te zullen verstrekken aan de sociale fondsen (1 miljard ten gunste van het AOW-fonds en 920 miljoen ten gunste van de AWBZ). De achtergrond hiervan was het geringe vermogen van de sociale fondsen ten opzichte van de norm aan te vullen (zie ook de brief ter zake van de minister van SZW d.d. 3 april 1997, 1996–1997, 25 000 XV, nr. 50).

Bij Miljoenennota 1998 heeft de regering twee wijzigingen in deze eenmalige rijksbijdrage aan de sociale fondsen gemeld. Ten eerste wordt de rijksbijdrage aan het AOW-fonds verhoogd met 1,1 miljard, waardoor het vermogen in dit fonds ultimo 1997 op de vermogensnorm uitkomt. Ten tweede wordt de voorziene rijksbijdrage aan de AWBZ (AFBZ) verschoven naar het ANW-fonds. De achtergrond hiervan is dat de premie-effecten (in 1998 en latere jaren) van een rijksbijdrage aan de AWBZ via doorwerking in de overhevelingstoeslag ten gunste komen van werkgevers, terwijl de premie-effecten van een rijksbijdrage aan het ANW-fonds geheel ten goede komen van de koopkracht. Aldus levert de verschuiving een bijdrage aan een evenwichtig lasten- en koopkrachtbeeld in 1998.

De vermogenspositie van het ANW-fonds verbetert hierdoor zodanig dat het vermogenstekort ultimo 1997 is teruggebracht tot 0,2 miljard conform Sociale Nota 1998. Voor het AFBZ resulteert, conform het JOZ 1998, een vermogenstekort per ultimo 1997 van circa 1 miljard.

43

Zou het uit een oogpunt van informatieverstrekking aan de Kamer niet beter zijn hierover de Kamer meer uitgebreid te berichten? Wat is de achtergrond van deze verschuiving en wat zijn de gevolgen voor de fondsen achter de AWBZ resp. de ANW. Welk beleid wordt hiermee gediend? Is een dergelijke beweging binnen het kader van de Comptabiliteitswet? Ligt aan deze beleidswijziging een standpunt ten grondslag dat is besproken met het parlement?

De verschuiving is toegestaan binnen de Comptabiliteitswet. Zie verder het antwoord op vraag 7 en 42.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), A. de Jong (PvdA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (Groen Links), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), vacature CD, Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Walsem (D66) en Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Heeringa (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), G. de Jong (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Verspaget (PvdA), Hessing (VVD), Van Boxtel (D66) en De Haan (CDA).

Naar boven