25 770
Voorschriften betreffende onder meer instelling van voortgezette kunstopleidingen op het gebied van de muziek met ingang van het studiejaar 1998/1999

25 802
Kunstvakonderwijs

nr. 11
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 juni 1998

De vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft de navolgende vragen over de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen inzake de budgettaire aspecten van de voortgezette kunstopleidingen op het gebied van de muziek.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 juni 1998.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Van der Vlies

De griffier van de commissie,

Mattijssen

Inleiding van de staatssecretaris

Bij brief van 14 mei 1998 over het Financieel perspectief van het kunstvakonderwijs (Tweede Kamer 1997–1998, 25 770 en 25 802, nr. 10) heb ik inzicht gegeven in met name de budgettaire aspecten van de voortgezette opleidingen muziek gelet op het op 8 april 1998 in uw kamer besproken wetsvoorstel (Stb. 1998, nr. 281) en de schriftelijke en mondelinge toelichting die daarop bij de behandeling en reeds eerder gegeven is. Het bij de brief gevoegde voorstel tot wijziging van de Regeling bekostiging Hoger Onderwijs is conform de procedure in het Bekostigingsbesluit WHW aan de HBO-Raad voorgelegd. Het beperkte commentaar van de HBO-raad (terzake huisvestingslasten en mogelijke wachtgeldconsequenties) is hieronder van een reactie voorzien en was aanleiding om de regeling vast te stellen.

In mijn brief van 14 mei 1998 ben ik ingegaan op de invulling van de financiële taakstelling op het kunstvakonderwijs zoals die op dit moment is voorzien. Voor de goede orde merk ik op dat deze invulling in eerste instantie is voorgesteld bij mijn brief van 12 mei 1997 (Tweede Kamer, 1996/1997, 24 556, nr. 29) en op 18 juni 1997 onderwerp van overleg is geweest in uw Kamer.

Met inachtneming van het voorgaande, zal ik navolgend de gestelde vragen beantwoorden.

1

In de bekostiging voor 1999 wordt d.m.v. opbouwfinanciering eenmalig 5 miljoen bespaard. Voor de instellingen die voortgezette opleidingen gaan verzorgen is dit een tijdelijke dip in de rijksbijdrage na het wegvallen van de oude bekostiging. Is de regering op de hoogte van de gevolgen van deze werkwijze voor de bedrijfsvoering van de conservatoria?

Ja. In algemene zin mag worden aangenomen dat deze besparing géén aanmerkelijke negatieve gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van de instellingen; bij de invulling van de besparingen is er op gelet de gevolgen daarvan voor de bedrijfsvoering bij de instellingen zo beperkt mogelijk te houden.

2

In de brief van 14 mei 1998 stelt de regering dat conform het advies van de Raad voor de Kunst van juli 1994 het aantal studentplaatsen voor de voortgezette kunstopleidingen 680 zal bedragen. In dit aantal is volgens de regering begrepen een aantal plaatsen voor opera en sonologie voor specifieke instellingen.

In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Voorschriften betreffende onder meer instelling van voortgezette kunstopleidingen op het gebied van de muziek met ingang van het studiejaar 1998/1999 (25 770, nr. 6) heeft de regering naar aanleiding van de expliciete vraag van de leden van de VVD-fractie en de PvdA-fractie naar de aantallen studenten die aan de verschillende (samenwerkende) instellingen worden toebedeeld, geantwoord:

– de in 1994 voorlopig bepaalde onderwijscapaciteit per opleiding, toen voor de opleidingen in Amsterdam en 's-Gravenhage gemiddeld 150 plaatsen (met een bandbreedte van 140–160) genoemd zijn en voor de overige vier instellingen c.q. samenwerkingsverbanden die een voortgezette opleiding mogen gaan verzorgen elk gemiddeld 90 plaatsen (met een bandbreedte van 80–100); ik zie geen doorslaggevende argumenten om daar vooruitlopend op het advies van de Projectorganisatie Kunstvakonderijs van af te wijken.

– de aanvullende 10 plaatsen die beschikbaar zijn voor de bijzondere landelijke voorziening voor opera, te dragen door de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten en de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans te Den Haag en het Internationaal Opera Centrum Nederland.

– de aanvullende 10 plaatsen op het terrein van de sonologie toe te kennen aan de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans te Den Haag als bevestiging van de situatie na de overname van het Instituut voor Sonologie van de Universiteit Utrecht door het Koninklijk Conservatorium.

Kan de regering verklaren waarom in de brief van 14 mei jl. in tegenstelling tot de betreffende nota naar aanleiding van het verslag geen sprake meer is van aanvullende plaatsen?

Er is geen sprake van uiteenlopende aantallen. De aanvullende plaatsen die in de nota naar aanleiding van het verslag zijn genoemd zijn wel onverkort opgenomen in de brief van 14 mei 1998 (en de bijgevoegde regeling). Ter toelichting het volgende. In het schema in de brief zijn de aantallen opgenomen waarvoor reguliere bekostiging geldt (genoemd onder het eerste bolletje in de nota naar aanleiding van het verslag), en in de alinea daar direct onder zijn vervolgens de aanvullende plaatsen met de betreffende instellingen vermeld.

3

Heeft de regering in de overweging om geen studentenplaatsen te reserveren voor schoolmuziek één van de acties van nota «Cultuur en School» betrokken, waarin gewag wordt gemaakt van de «de samenhang van de diverse lerarenopleidingen en het kunstonderwijs»?

Nee. Het project Cultuur en School vormt voor mij geen aanleiding alsnog over te gaan tot een aparte voortgezette opleiding schoolmuziek. Cultuur en School beoogt een betere samenwerking tot stand te brengen tussen het onderwijs en culturele instellingen. Leerkrachten spelen daarin een sleutelrol. Een ontwikkeling naar verdergaande specialisatie, zoals dat het geval zou zijn in een aparte voortgezette opleiding schoolmuziek, ligt daarbij echter niet in de rede. Van leraren wordt in toenemende mate verwacht dat zij, bijvoorbeeld in het kader van het nieuwe vak Culturele en Kunstzinnige Vorming, over de grenzen van een afzonderlijke kunstdiscipline heen kunnen kijken en bereid zijn samen te werken met andere collega's. Het streven is juist het creëren van meer samenhang tussen de verschillende lerarenopleidingen, ook die binnen het kunstonderwijs, zoals ik heb gemeld in de notitie Cultuur en School en in de voortgangsnotitie Cultuur en School.

4

Binnen de jeugd en jongerencultuur speelt hun eigen muziek een belangrijke rol. Deelt de regering de mening dat, na het starten van het projectbureau Erfgoed Actueel, muziek de prioriteit zou moeten krijgen in de uitvoering van de nota Cultuur en School? En zouden dan die 40 studentenplaatsen schoolmuziek, waarvoor f 800 000 nodig is, niet hard nodig zijn?

Er bestaan geen plannen om volgend op de start van het projectbureau Erfgoed Actueel aparte prioriteit te geven aan muziek in het kader van Cultuur en School. Dit project kent drie bijzondere aandachtsgebieden: cultureel erfgoed, de doelgroep mavo/vbo en het thema multiculturaliteit. Voor het overige is niet één bepaalde discipline, zoals muziek, dans of theater, als aparte prioriteit aangemerkt. Het uitgangspunt is juist dat jongeren in brede zin in de gelegenheid zouden moeten worden gesteld met kunstuitingen kennis te maken. Op zichzelf deel ik uw constatering dat binnen de jongerencultuur de eigen muziek een belangrijke rol speelt. Op dat gebied worden dan ook diverse projecten ondersteund. In het kader van de schoolmuziek kan ik u bijvoorbeeld melden dat ik voor een periode van vier jaar een project ondersteun van de Amsterdamse Hogeschool, voor de Kunsten om het onderdeel wereldmuziek een substantiële plaats te geven in het eerste fase curriculum Algemene Muzikale Vorming/Schoolmuziek.

5

Heeft het niet toewijzen van plaatsen schoolmuziek nog financiële consequenties in die zin dat het totale budget wordt verlaagd of blijven de 40 plaatsen gehandhaafd, zij het voor een ander doel?

Nee. Ook wanneer er wel plaatsen zouden zijn geoormerkt, dan zou dat zijn geschied binnen het totaal aantal nu beschikbaar gestelde plaatsen en middelen. Ter toelichting het volgende. In de bekostiging van de voortgezette kunstopleidingen muziek zijn geen middelen specifiek gereserveerd voor schoolmuziek: uitgezonderd opera en sonologie zijn de middelen voor geen enkele categorie geoormerkt. Ze dienen te worden ingezet voor het verzorgen van de voortgezette kunstopleidingen muziek in het algemeen.

6

Er is Mf 1 gereserveerd voor de opvang en begeleiding van uitzonderlijk talent. Op basis van welke redenering komt dit bedrag uitsluitend toe aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten en de Hogeschool van Beeldende kunsten, Muziek en Dans te Den Haag? Dit is temeer vreemd daar de genoemde hogescholen kennelijk geen voorstellen voor het bedoelde stelsel hebben gedaan. Ligt het niet meer voor de hand dit bedrag beschikbaar te stellen aan een neutraal instituut zoals het Fonds voor de Podiumkunsten?

Nee. De Kamer heeft eerder ingestemd met het voorstel in mijn brief van 12 mei 1997 om aan genoemde instellingen te vragen om gelet op hun expertise een voorstel te doen voor de opvang en begeleiding van uitzonderlijk talent. Onverlet de voortrekkersrol van deze instellingen bij de organisatie van deze voorziening zullen de betreffende faciliteiten vanzelfsprekend voor alle talentvolle studenten beschikbaar moeten zijn, ongeacht de instelling waar zij studeren of gestudeerd hebben. Inmiddels heb ik het aangekondigde voorstel van de beide instellingen ontvangen. Ik zal dit mede in het hierboven geschetste perspectief op korte termijn van een reactie voorzien.

7

Wat zijn de wachtgeldconsequenties die gepaard gaan met de voorgenomen herstructurering en besparing? Voor wiens rekening komen die wachtgeldconsequenties? Wordt hier al overleg over gevoerd conform het wachtgeldakkoord?

De maatregelen in de brief van 12 mei 1997 over de herstructurering dienen nog in belangrijke mate invulling te krijgen. Afhankelijk van de volgend jaar nader te bepalen vorm voor de herstructurering en besparing, zal pas in 1999 en latere jaren helder worden welke de wachtgeldconsequenties zijn als uitvloeisel daarvan. Voor flankerend beleid is Mf 50 beschikbaar mede ter compensatie van wachtgeldeffecten. Over de maatregel rond «pseudo-opleidingen» die reeds gedeeltelijk invulling heeft gekregen, heeft overleg conform het wachtgeldakkoord plaatsgevonden. Te zijner tijd zal ook het overleg over de overige middelen gevoerd worden.

8

Op welk bedrag voor de bijdrage van de student, zou men uitkomen als huisvesting en collegegeld wel meegerekend worden? Wordt dan het gat gedicht dat nu bestaat tussen de bedragen die genoemd worden in de regeling bekostiging hoger onderwijs en de bedragen die in de nota naar aanleiding van het verslag zijn genoemd?

Boven op de bijdrage voor exploitatie genoemd in de Regeling bekostiging Hoger Onderwijs is volgens de nieuwe systematiek voor huisvesting per student ca f 1680 beschikbaar via de reguliere rijksbijdrage. Daarnaast kan de instelling nog het wettelijk collegegeld van f 2750 tot haar inkomsten rekenen. In totaal mag de instelling rekenen op een bedrag per student dat zelfs iets hoger is dan het (afgeronde) bedrag in de nota naar aanleiding van het verslag.

9

Leidt de voorziene verlaging van het aantal studenten tot een verlaging van de huisvestingsmiddelen van structureel f 0,5 mln per jaar?

Nee. Van een verlaging van huisvestingsmiddelen van structureel f 0,5 miljoen is geen sprake, waarbij moet worden opgemerkt dat vanwege een verandering in huisvestingsbekostiging met ingang van 1 januari 1998 de exacte omvang van een eventueel verschil in huisvestingsmiddelen niet kan worden vastgesteld.

10

Waarom is het bedrag voor sonologie in de regeling hoger dan in de nota naar aanleiding van het eindverslag en heeft dit gevolgen voor de budgetten van de andere categorieën opleidingen?

Het bedrag in de nota was gebaseerd op de tijdelijke subsidie die de betreffende instelling ontving toen het Instituut voor Sonologie werd overgenomen. Op grond van prijs- en loonbijstellingen is dit bedrag toegenomen, hetgeen bij vertaling naar een prijs per student tot het hogere bedrag in de regeling heeft geleid. Aangezien het hier een omzetting van een instellingsspecifieke subsidie betreft in een reguliere instellingsspecifieke rijksbijdrage heeft dit geen gevolgen voor de bijdrage voor andere categorieën opleidingen en instellingen.

11

In de genoemde reeks bedragen in artikel IA van de Wijziging van de Regeling bekostiging Hoger Onderwijs (toevoeging in artikel 5.4. van de Regeling bekostiging Hoger Onderwijs) valt op dat voor de opera-studenten in Amsterdam en Den Haag uitzonderlijk hoge bekostigingsbedragen worden gehanteerd. Waarop is deze meer dan 4 maal hogere bijdrage gebaseerd? Heeft deze een historie? Is hierover met de HBO-Raad overleg gevoerd? Is de regering zich er van bewust dat de operaklas nu in de ogen van de andere conservatoria gebruikt wordt om de begunstigde conservatoria te bevoordelen ten koste van de anderen?

De omvang van de rijksbijdrage per student voor opera is gebaseerd op een advies van de Raad voor de Kunst uit 1994 waarin is aangegeven dat voor het relatief beperkte aantal van 10 studenten opera met bijbehorende dure voorzieningen f 700 000 beschikbaar diende te komen. De Regeling bekostiging Hoger Onderwijs is als aangegeven voorgelegd voor commentaar aan de HBO-Raad. Uit haar reactie is niet gebleken dat instellingen zich in dit verband onevenwichtig en onrechtvaardig behandeld achten.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), fungerend voorzitter, De Cloe (PvdA), Van de Camp (CDA), Reitsma (CDA), Van der Hoeven (CDA), Rabbae (GL), J. M. de Vries (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Bakker (D66), Dijksma (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Duijkers (PvdA), Van Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GL), Orgü (VVD) en Wijn (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Netelenbos (PvdA), Verburg (CDA), Hillen (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GL), Kamp (VVD), Van Boxtel (D66), Klein Molekamp (VVD), B. M. de Vries (VVD), Ravestein (D66), Valk (PvdA), Gortzak (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Rehwinkel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Wagenaar (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GL), Remak (VVD) en Verhagen (CDA).

Naar boven