Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25745 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25745 nr. 4 |
Vastgesteld 20 januari 1998
De vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van het wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Indien de regering de vragen en opmerkingen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging voldoende voorbereid.
1. Opheffing Fonds Voorheffing Pensioenverzekering (FVP) en intrekking Wet FVP
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel waarin de opheffing van het fonds en de overdracht van de middelen aan een nieuwe, door de sociale partners te beheren, stichting worden geregeld. Zij constateren dat met de privatisering van het FVP voor de regering de wettelijk verplichte aanvullende pensioenverzekering, waarvoor het FVP oorspronkelijk in 1973 is opgericht, definitief van de baan is. Zij constateren bovendien dat witte vlekken op het pensioenterrein nog altijd bestaan. Hoe klein de witte vlekken ook mogen zijn, de zorg van deze leden blijft, omdat het juist de zwakke groepen op de arbeidsmarkt betreft. Zij denken aan (de groeiende groep) «flexwerkers», deeltijdwerkers en herintreders. Deze leden hebben kennis genomen van de voorstellen van de regering inzake witte vlekken op pensioengebied. Zij kunnen instemmen met het feit dat de wettelijk verplichte aanvullende pensioenverzekering met de privatisering van het FVP voorlopig van de baan is, doch verbinden daaraan de uitdrukkelijke voorwaarde dat de monitoring van het bestaan van witte vlekken op pensioenterrein, naast de verantwoordelijkheid van de sociale partners, ook een taak van de overheid blijft, evenals het ontwikkelen van beleid gericht op het verdwijnen van witte vlekken.
De leden van de fractie van de PvdA vragen zich af wat de beste bestemming van het liquidatiesaldo van het FVP, bijna 4 miljard gulden, zou kunnen zijn. Kan de regering nogmaals ingaan op de stevige kritiek van de Raad van State, die in zijn advies aangeeft alleen vanwege «zeer dringende redenen» in te kunnen stemmen met de overdracht van zulk een bedrag van de publieke sector naar de sociale partners? Kan de regering enkele zeer dringende redenen noemen? Deze leden zijn namelijk niet overtuigd van de noodzaak. In het nader rapport geeft de regering al aan dat haar primaire wens is de overheidsbemoeienis te beëindigen en de bestemming van de gelden, te weten aanvullende pensioenen, te handhaven. Het geld is weliswaar verzameld met het oog op aanvullende pensioenen, maar nu een deel van die doelstelling achterhaald is, zou misschien ook aan een andere bestemming kunnen worden gedacht. Waarom wordt vastgehouden aan dezelfde bestemming onder nieuwe verantwoordelijkheid? Als het gaat om de financiering van de oudedagsvoorziening, heeft de waarborging van de AOW als basispensioen in de toekomst voor de leden van de fractie van de PvdA zeer hoge prioriteit.
De leden van de CDA-fractie geloven met de regering niet meer in de noodzaak van een pensioenplicht. Pensioenen zijn een onderdeel van het arbeidsvoorwaardenbeleid en horen thuis bij de sociale partners. Tevens blijken de witte vlekken op pensioengebied steeds kleiner te worden. In dit licht kunnen deze leden instemmen met het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel, dat er op neer komt dat het FVP wordt opgeheven en de daarin opgenomen gelden worden overgedragen aan een door sociale partners te beheren stichting. Deze leden hebben over deze privatisering van het FVP en de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven nog geen definitief oordeel, aangezien een nadere afweging pas kan plaats vinden wanneer de regering is ingegaan op enkele onderwerpen.
De regering meent dat het handhaven van een wettelijke FVP-regeling voor de lange termijn geen optie is en voert daarvoor een vijftal redenen aan.
Ten aanzien van de eerste reden, de pensioenplicht, willen de leden van de VVD-fractie het volgende opmerken. Het FVP is oorspronkelijk opgericht tegen de achtergrond van het voornemen om te komen tot een wettelijk verplichte aanvullende pensioenvoorziening. Dat voornemen is inmiddels door de regering verlaten en dientengevolge heeft zij niet langer behoefte aan het FVP. Deze leden kunnen die redenering volgen, maar voegen er aan toe dat bij hen ten principale een visie op pensioenen bestaat, die er op neer komt dat de huidige gedwongen deelneming in pensioenregelingen zou moeten worden verlaten, waardoor er voor werknemers een vrije keuze bestaat ten aanzien van inhoud en uitvoerder van zijn of haar aanvullende pensioen. Hoewel in een dergelijke benadering een wettelijke verplichte aanvullende pensioenvoorziening niet principieel noodzakelijk is, zijn er desalniettemin argumenten ten gunste van een dergelijke verplichting. Vanuit die optiek zou er voor de aan het woord zijnde leden dan ook aanleiding kunnen zijn een voorziening met het oog op een dergelijke wettelijk verplichte regeling te laten bestaan.
Met de tweede overweging, namelijk dat sociale partners eerst-verantwoordelijk zijn voor de aanvullende pensioenen, zijn deze leden het eens. Het is echter de vraag of dat moet betekenen dat fondsen, die tot nu toe een publiek karakter hebben, om die reden een privaat karakter moeten krijgen. In dat verband is ook de vraag relevant in hoeverre het vanzelfsprekend is dat deze fondsen bestemd blijven voor aanvullende pensioenen. Deze leden willen in dit verband in hun afweging betrekken dat het vermogen van het fonds tot stand is gekomen vanuit bronnen, die op zich geen enkele relatie met pensioen en pensioenvoorzieningen hebben. En hoewel deze leden zich realiseren dat de betreffende fondsen dan wel de bestemming «pensioenen» hebben gekregen, betekent dat naar hun mening nog niet dat bij opheffing van het FVP die bestemming ook automatisch moet worden gehandhaafd. Het besluit om, zij het geprivatiseerd, deze fondsen ook in de toekomst te bestemmen voor aanvullende pensioenvoorzieningen dient naar de mening van deze leden dan ook gedegen onderbouwd te worden. Met betrekking tot die onderbouwing bestaan bij deze leden nog wel vragen. Zij verzoeken de regering dan ook om aan te geven waarom niet voor een andere bestemming is gekozen, die, zoals gezegd, gezien de oorspronkelijke financieringsbronnen niet noodzakelijkerwijs in de sfeer van pensioenen behoeft te worden gezocht.
De derde overweging betreft de constatering dat de bestemming van FVP-gelden voor verzachting van pensioengevolgen bij uitstroom van oudere werknemers niet aansluit bij overheidsbeleid dat gericht is op het bevorderen van arbeidsparticipatie van ouderen. Hoewel deze constatering op zich juist is, is het hanteren daarvan als argument voor overdracht van het FVP aan sociale partners naar de mening van de aan het woord zijnde leden te beschouwen als een «kop in het zand steken» voor die ontwikkeling, het afstand nemen van verantwoordelijkheid dienaangaande en zelfs als het ondersteunen van een niet gewenste ontwikkeling.
In zekere zin geldt hetzelfde voor het (vierde) argument van de regering, namelijk dat pensioenopbouw primair als beloning voor werk moet worden beschouwd.
Tenslotte hanteert de regering als argument dat de beleggingsopbrengsten te gering zijn voor zowel de financiering van de Bijdrageregeling als het op peil houden van het vermogen. Het is de aan het woord zijnde leden niet duidelijk waarom dat er toe moet leiden, dat het FVP dan maar moet worden opgeheven.
Dat alles overziend zijn deze leden van mening, dat er ten aanzien van ieder door de regering gehanteerd argument om te komen tot opheffing van het FVP kanttekeningen te plaatsen zijn. Daarom verzoeken zij de regering in te gaan op die kanttekeningen.
Met belangstelling hebben de leden van de fractie van D66 kennis genomen van het wetsvoorstel. Het FVP is in 1973 opgericht om bij te dragen in de financiering van een wettelijke verplichte aanvullende pensioenverzekering. Deze leden constateren dat het FVP wordt opgeheven en dat het vermogen zal overgaan naar een nieuwe door sociale partners op te richten stichting. De doelstelling van het FVP, om op termijn vanuit dit fonds te komen tot een wettelijke verplichte aanvullende pensioenvoorziening voor werknemers, heeft geen steun meer, zo bleek uit de Kamerbehandeling van de Nota aanvullende pensioenen in 1991. Opheffen van het FVP en daarmee de overheidsverantwoordelijkheid lijkt een logische stap. De middelen van het FVP moeten gebruikt blijven worden voor verbetering van aanvullende pensioenen voor werknemers en hun nagelaten betrekkingen. Voor de leden van de D66-fractie is het van belang dat de witte vlekken op pensioengebied worden verminderd. Tot 1994 gold dat deeltijdwerkers (meestal vrouwen) uitgesloten konden worden van pensioenregelingen. Gelukkig is dat nu niet meer zo, maar er lopen nog wel veel processen van vrouwen die met terugwerkende kracht tot 1976 in het pensioenfonds willen deelnemen, waarvan zij uitgesloten waren. Het FVP vervult hier een nuttige functie in. Naast de andere traditionele witte vlekken (uitzendkrachten) doen zich door de nog nieuwere flexibele arbeidscontracten weer nieuwe problemen voor. Ook deze «flexwerkers» moeten toegang krijgen tot pensioenregelingen. Ook vragen deze leden aandacht voor de verzekerden bij niet-indexerende regelingen (ongeveer 750 000), zolang er nog geen minimum indexatieplicht is ingevoerd. De aan het woord zijnde leden hebben in een memorandum kenbaar gemaakt om zo'n minimum indexatieplicht te overwegen. Voor deze leden is het dus van belang dat de middelen van het FVP ook voor deze groepen gebruikt moeten worden.
De leden van de RPF-fractie hebben eveneens met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. De voorgestelde intrekking van de FVP-wet is verdedigbaar, gelet op het feit dat de doelstelling ervan achterhaald is. Deze leden onderschrijven het uitgangspunt dat de sociale partners primair verantwoordelijk zijn voor aanvullende pensioenen. Dit hoeft naar hun oordeel echter niet noodzakelijkerwijs te leiden tot de oprichting van een nieuw fonds onder verantwoordelijkheid van de sociale partners, ter vervanging van het FVP. Deze leden vragen zich af hoeveel ruimte het parlement nog heeft om een andere route te kiezen dan de regering voorstelt, nu in december 1997 ook over het FVP afspraken zijn gemaakt in het pensioenconvenant. Door deze handelswijze van de regering wordt het parlement min of meer voor voldongen feiten gesteld.
Ten aanzien van de bestemming van de FVP-gelden heeft de Raad van State kritische vragen gesteld. De leden van de RPF-fractie hebben de indruk dat de argumentatie van de regering terzake behoorlijk valide is. In dit verband informeren zij wanneer bekend zal zijn hoe groot het (vrije) fondsvermogen in 1997 was.
Over de drie motieven die in de toelichting worden genoemd ter onderbouwing van het voornemen het FVP te privatiseren willen de leden van de RPF-fractie de regering graag enkele vragen voorleggen. Ten eerste is de wettelijke doelstelling van het FVP, fondsvorming ten behoeve van een in te voeren pensioenplicht, achterhaald. Hoe serieus heeft de regering de mogelijkheid onderzocht om in dat licht de doelstelling van de Wet FVP aan te passen? De regering is daarnaast van oordeel dat de sociale partners eerstverantwoordelijk zijn voor de aanvullende pensioenen. De aan het woord zijnde leden onderschrijven deze opvatting. Zij vragen wel in hoeverre daarover bij de totstandkoming van de FVP-wet begin jaren '70 fundamenteel anders werd gedacht. Werd ook toen niet erkend dat de sociale partners eerstverantwoordelijk zijn ten aanzien van dit dossier? Zo ja, wat is er sindsdien in principieel opzicht veranderd? Er is onmiskenbaar sprake van een vermindering van de witte vlekken, maar daarmee is niet automatisch gezegd dat de overheid geen enkele verantwoordelijkheid meer heeft. In dit kader vragen deze leden de regering of zij niet te snel tevreden is met de huidige omvang van het aantal personen waarvoor geen aanvullende pensioenverzekering is afgesloten door de werkgever. Welke taak ziet zij nog concreet weggelegd voor de overheid om de witte vlekken verder te reduceren? Is bekend hoeveel werknemers, ook onder de 25 jaar, in 1997 geen pensioenopbouw hadden? De leden van de RPF-fractie zetten vraagtekens bij de opmerking dat het overheidsbeleid ten aanzien van oudere werknemers en hun deelname aan het arbeidsproces niet goed is te verenigen met overheidsverantwoordelijkheid voor een regeling die de uitstroom van oudere werklozen verzacht door de pensioengevolgen te beperken. Wordt hiermee niet miskend dat veel oudere werknemers nu eenmaal zullen blijven aangewezen op een werkloosheidsuitkering? En zou het in lijn met deze kabinetsopvatting dan niet van consistentie getuigen als werkloze werknemers ouder dan 57½ opnieuw een sollicitatieplicht krijgen?
Ten slotte voert de regering als argument voor de privatisering van het fonds aan dat de beleggingsopbrengsten te laag zijn om de Bijdrageregelen te financieren en de waarde van het vermogen op peil te houden. Ook de leden van de RPF-fractie ontgaat het verband tussen de beoogde privatisering en de voorziene uitputting van het fonds. Kan de regering dit nader toelichten?
De leden van de GPV-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij zijn met de regering van mening dat, vanwege het feit dat de oorspronkelijke doelstelling van de FVP, verplichte aanvullende pensioenverzekering, nooit is bereikt en inmiddels achterhaald is, reden bestaat het huidige FVP op te heffen. De leden van de GPV-fractie constateren dat als één van de motieven om de FVP te privatiseren wordt genoemd, mogelijke financieringsproblemen van de bijdrageregelingen als gevolg van de uitbreiding van de doelgroep doordat op korte termijn, zonder nadere wijzigingen, ook ambtenaren een beroep op het fonds kunnen doen. Gelden deze financieringsproblemen ook niet als het Fonds Voorheffing Pensioenverzekering is geprivatiseerd? Of betekent dit dat de regering verwacht dat de eventueel door de stichting op te stellen nieuwe regelingen soberder van aard zullen zijn dan de huidige? Of verwacht hij dat bepaalde regelingen voor nieuwe gevallen volledig worden geschrapt?
De aan het woord zijnde leden van de GPV-fractie vragen voorts of, en zo ja welke, verschillen en wijzigingen kunnen ontstaan in de doelgroepen die bestaan voor en na de voorgestelde privatisering van de FVP. Ze merken op dat het fonds voor het grootste deel is gevoed door de opbrengst van de bevriezing van de kinderbijslag voor het eerste kind en door een rijksbijdrage. In dit kader vragen deze leden waarom alleen werknemers in de zin van de WW een beroep kunnen doen op het FVP. Ook andere werkenden die niet als werknemer in de zin van de WW zijn aan te merken hebben indirect bijgedragen aan de voeding van het fonds. Hebben ze dan niet evenveel aanspraak op het fonds? Is het, gezien bovenstaande, niet verdedigbaar de doelgroep te verbreden, zodat bijvoorbeeld ook functionarissen in de kerkelijke en levensbeschouwelijke sector die niet als werknemers in de zin van de WW zijn aan te merken aanspraak kunnen maken op het FVP? Deze leden constateren echter dat met de voorgestelde privatisering hierin geen verandering lijkt te komen. Vindt de regering dit gewenst?
In dit verband vragen zij wat de positie is van predikanten en andere zogenoemde pseudo-werknemers, die op grond van artikel 4 lid e van de Wet op de loonbelasting 1964 onder de loonbelasting vallen. Kunnen zij in de huidige situatie aanspraak maken op het FVP? Zo ja, is het dan niet merkwaardig dat personen die hetzelfde werk verrichten, maar niet voor een dienstbetrekking hebben gekozen, buiten deze regeling vallen?
2. Voorwaarden aan nieuwe stichting
De regering stelt voor het vermogen van het FVP over te dragen aan een door sociale partners op te richten stichting. Die stichting moet als doel hebben door aanwending van de beschikbare middelen te voorzien in aanvullende pensioenen van werknemers of hun nagelaten betrekkingen. De leden van de VVD-fractie constateren dat hier sprake is van een ruime formulering, die veel mogelijkheden open laat. Toch is hen niet geheel duidelijk of hier wordt bedoeld dat het moet gaan om op individuen gerichte aanvullende pensioenvoorzieningen of dat ook meer collectief gerichte bestemmingen, zoals bijvoorbeeld het financieren van kosten die gerelateerd zijn aan het aanpassen van de franchise, binnen de doelstelling passen. Zij vragen om verduidelijking op dit punt.
De leden van de D66-fractie constateren dat de doelstelling van de stichting uit de statuten moet blijken. De stichting dient activiteiten te ontplooien die passen binnen de doelstelling: het aanwenden van middelen voor aanvullende pensioenvoorzieningen voor werknemers en hun nagelaten betrekkingen. Het staat de stichting vrij te beslissen welke activiteiten dat zijn. Sociale partners hebben aangegeven de huidige Bijdragenregelen voor werkloze werknemers en de Bijdragenregeling inhaalpensioen voor vrouwen voort te willen zetten, maar, zo merken de leden van de fractie van D66 op, zij zouden ook kunnen besluiten tot andere soorten bijdragen voor aanvullende pensioenen aan andere groepen werknemers of pensioenfondsen voor werknemers.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat expliciet in de doelstelling van de stichting zou moeten worden opgenomen dat de middelen ook gebruikt moeten worden voor inhaalpensioenen voor vrouwen en voor het oplossen van witte vlekken vooral bij flexibele arbeidscontractanten. Het rapport van research en beleid «witte vlekken op pensioengebied» ziet namelijk een sterke toename van witte vlekken in het geval van te korte dienst verbanden bij populaire vormen zoals oproepcontracten en tijdelijke dienstcontracten.
3. Bijdrageregelen en medewerkingsverplichting
Uit het rapport van de Rekenkamer (Kamerstuk 25 401 nr. 2) blijkt dat de Rekenkamer van mening is dat de medewerkingsverplichting voor de pensioenuitvoeringsorganen niet afdoende is geregeld. De reactie van de regering daarop luidt dat er voldoende mogelijkheden zijn om de medewerking vam de bedrijfsverenigingen en pensioenuitvoeringsorganen te verkrijgen. De leden van de fractie van D66 merken op de bestaande medewerkingsverplichting wordt verlengd, en alles wat dat betreft bij het zelfde blijft. Deze leden vragen de regering hoe zij de door de Rekenkamer aangegeven punten met betrekking tot de medewerkingsverplichting heeft meegenomen bij dit wetsvoorstel.
Nu de sociale partners hebben aangegeven de Bijdrageregelen te willen voortzetten dringt zich de vraag op hoe de financiering hiervan er in de toekomst zal uitzien, gelet ook op het feit dat er nieuwe categorieën rechthebbenden aanspraken zullen maken op de middelen. Is hierover meer bekend, zo informeren de leden van de RPF-fractie. Wordt ervan uitgegaan dat het nieuwe fonds geen lang leven zal zijn beschoren?
Het toezicht op de nieuwe stichting wordt een taak van de Verzekeringskamer, zij het dat het toezicht niet de uitvoering als zodanig of de efficiency van een regeling betreft. Het zal, naar de leden van de VVD-fractie inschatten, ongetwijfeld zo zijn dat de regering tot die keuze is gekomen op basis van de gewijzigde verantwoordelijkheden van sociale partners enerzijds en de overheid anderzijds. Toch roept dat bij hen een vraag op. In de memorie van toelichting wordt vermeld dat de regering het gewenst acht dat door een onafhankelijke instantie (de Verzekeringskamer!) gewaarborgd wordt dat de activiteiten beperkt blijven tot het terrein van de aanvullende pensioenen, «omdat het kapitaal van de stichting na de privatisering mede uit overheidsmiddelen gevormd is». Zou het om dezelfde reden dan ook niet voor de hand liggen om een onafhankelijke instantie te betrekken bij de opzet en uitvoering van regelingen, die mede uit overheidsmiddelen gefinancierd worden?
De regering heeft de Algemene Rekenkamer laten weten dat de nieuwe stichting geen wettelijke taken uitvoert en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet meer verantwoordelijkheid is, waarna de Algemene Rekenkamer constateert dat haar controlebevoegdheden komen te vervallen. Dat neemt echter niet weg dat de door de Rekenkamer genoemde punten wel van belang waren en blijven. De leden van de VVD-fractie zouden de regering daarom willen vragen de thans voorgestelde vormgeving van de privatisering te toetsen aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer.
De leden van de fractie van D66 constateren dat het toezicht zal worden uitgeoefend door de Verzekeringskamer, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de toezichtsstructuur bij de pensioenfondsen. Er zal geen toezicht zijn op de uitvoering als zodanig. De Algemene Rekenkamer acht het zeer van belang dat het toezicht goed geregeld is, niet alleen op financiën, maar ook op de uitvoering van de Bijdrageregelen. Het FVP beheert een groot bedrag. Naast het financiële toezicht is het volgens de Rekenkamer ook van belang dat er toezicht is op de uitvoering van de opgedragen taak. De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat er zoveel mogelijk waarborgen worden geschapen voor een recht- en doelmatige besteding van de gelden. Ook deze leden vragen de regering meer inhoudelijk in te gaan op deze aanbeveling.
Artikel 5, derde lid, doet volgens de leden van de RPF-fractie vermoeden dat de Verzekeringskamer slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan ingrijpen. Hoe is overigens het feit dat de Verzekeringskamer geen toezicht houdt op de uitvoering van de aan de stichting opgedragen taak als zodanig te rijmen met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer terzake, zo vragen ook deze leden.
De leden van de GPV-fractie constateren dat met dit voorstel overheidsgeld in beheer wordt gebracht bij de sociale partners. Daarom kunnen ze ermee instemmen dat er toezicht wordt gehouden op het beheer en op de te ontplooien activiteiten van de stichting die de geldmiddelen van het FVP krijgt overgedragen. Ze missen echter regels omtrent het toezicht op de uitvoering. Wat is daarvan de reden? Is het vanwege het feit dat het fonds voor een groot deel uit overheidsmiddelen bestaat niet wenselijk dat er ook op wordt toegezien dat de gelden doelmatig en doelgericht worden besteed?
Het is de leden van de fracties van CDA, VVD, D66 en RPF niet duidelijk waarom het advies van de Stichting van de Arbeid en het FVP om toe te staan dat de middelen van de stichting ook worden aangewend om onderzoek op het terrein van aanvullende pensioenen te financieren, niet is overgenomen.
Is er volgens de regering minder onderzoek nodig of wil zij het onderzoek op pensioengebied concentreren bij het ministerie van Economische Zaken, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering ook aan te geven waarom andere adviezen en suggesties niet zijn gehonoreerd.
De leden van de fractie van D66 vragen voorts specifiek waarom de suggestie van de Verzekeringskamer om het toezichtsinstrumentarium aan te scherpen door de introductie van de mogelijkheid van een dwangsom of het vaststellen van een economisch delict, niet is overgenomen?
De leden van de RPF-fractie wijzen erop dat het FVP onlangs door de SER is verzocht bij te dragen aan een actualisering van de Pensioenkaarten en vragen ook in dat licht wat zich er precies tegen verzet om ruimte voor het inzetten van middelen ten bate van onderzoek te creëren?
De leden van de fractie van de PvdA merken op dat de huidige formulering in het voorstel maakt dat de groep begunstigden heel klein (zelfs bij één werknemer is al aan de doelstelling voldaan) kan zijn of juist álle werknemers kan beslaan. Zijn er afspraken of is er anderszins meer duidelijkheid over de kring der gerechtigden?
In dit artikel wordt werknemer gedefinieerd als de persoon die op grond van hoofdstuk I, paragraaf 2, van de Werkloosheidswet wordt aangemerkt als werknemer. De leden van de fractie van D66 merken op dat uit deze formulering slechts is op te maken dat de begunstigden werknemer moeten zijn, nadere voorwaarden worden niet genoemd. Dit betekent dat de groep begunstigden heel klein kan zijn maar ook alle werknemers kan bevatten. In de memorie van toelichting staat dat de stichting vrij is in het kiezen van haar activiteiten en in het aanwijzen van groepen werknemers die in aanmerking komen voor een voorziening. Ook staat in de toelichting dat het de stichting vrij is om in aanvullende pensioenvoorzieningen te voorzien op een wijze die jarenlange voortzetting van de activiteiten mogelijk maakt, dan wel om haar middelen juist op zodanige wijze uit te geven (uiteraard in het kader van de doelstelling) dat haar vermogen in korte tijd zal zijn uitgeput.
De Algemene Rekenkamer heeft naar voren gebracht dat de kring van gerechtigden goed afgebakend moet zijn in de wet. Onduidelijkheid hierover kan leiden tot moeizame procedures of zelfs oneigenlijk gebruik van de regeling. Daarnaast heeft het gevolgen voor het beslag op de financiële middelen. Hieraan wordt door de regering niet tegemoet gekomen. De leden van de fractie van D66 vragen de regering hier uitgebreid op in te gaan.
De leden van de RPF-fractie constateren dat de op te richten stichting, bedoeld in artikel 2, betrekkelijk veel vrijheid krijgt bij de realisering van haar doelstelling. De formulering van artikel 2, derde lid, onderdeel b, is wel erg ruim. Zo krijgt de stichting veel vrijheid bij het vaststellen van de categorie(ën) werknemers die onder de werkingssfeer van artikel 2, eerste lid, vallen. Kan die keuze nader worden onderbouwd?
De leden van de RPF-fractie informeren of te allen tijde kan worden uitgesloten dat er een negatief saldo optreedt. Het is, zo veronderstellen zij, bijvoorbeeld denkbaar dat de stichting door de rechter wordt gesommeerd aan meer personen een aanvullend pensioen te verstrekken dan was begroot. Als dat inderdaad het geval is, betekent dat dan dat de Staat op grond van het zesde lid van artikel 2 eventueel kan worden opgezadeld met schulden van de stichting?
De leden van de fractie van D66 vragen of er toestemming van betrokkenen is vereist voor de overdracht van de archiefbescheiden van het FVP naar de stichting.
De stichting heeft recht op medewerking (van bijvoorbeeld het Lisv) als de stichting voorziet in aanvullende pensioenvoorzieningen voor werkloze werknemers. Betekent dit dat de medewerkingsverplichting in dit voorstel alleen voor werkloze werknemers, en dus slechts gedeeltelijk, geregeld is?, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Welke medewerking is bijvoorbeeld geregeld bij eventuele voorzieningen aan AOW-ers of bij inhaalpensioen voor vrouwen?
De leden van de fracties van D66 en RPF sluiten zich bij deze vraag aan en wijzen erop dat, bij voorbeeld indien de stichting besluit om AOW-gerechtigden of anderen zonder aanvullend pensioen een bijdrage toe te kennen, er andere instanties zijn dan de pensioenuitvoerders die tot medewerking moeten worden bewogen. Die worden echter niet genoemd.
Is de constatering van de leden van de fractie van D66 juist dat de nieuwe regeling betrekking heeft op de opbouw van aanspraken over tijdvakken van werkloosheid ná het moment waarop het aanwijzingsbesluit van de Minister in werking is getreden, ook al is de werkloosheid voor het moment van inwerkingtreding aangevangen, zodat betrokkene met twee regelingen te maken krijgt?
De leden van de RPF-fractie informeren naar de beoogde datum van inwerkingtreding.
Samenstelling: Leden: Wolters (CDA), voorzitter, Van Nieuwenhoven (PvdA), Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD) en R. A. Meijer (Groep Nijpels).
Plv. leden: Terpstra (CDA), Oudkerk (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Mulder-van Dam (CDA), A. de Jong (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), G. de Jong (CDA), Dijksma (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Oudkerk (PvdA), Apostolou (PvdA), Heeringa (CDA), Van Boxtel (D66), vacature CD, J. M. de Vries (VVD), B. M. de Vries (VVD), Leerkes (U55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD) en Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25745-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.