Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25741 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum indiening |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25741 nr. 5 |
Ontvangen 23 maart 1998
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken. Met genoegen stel ik vast dat de meeste aan het woord zijnde fracties instemmen met een wettelijke basis voor het remigratiebeleid. Uit uw commentaar maak ik op dat uw interesse voor het remigratieterrein onverminderd is. De redactie van deze nota volgt de indeling van de memorie van toelichting. Daarom bevat deze nota op een aantal plaatsen verwijzingen naar andere paragrafen.
Het wetsvoorstel is aangekondigd in de brief van 21 juni 1996 (kamerstukken II 1995/96, 24 401, nr. 19, pag. 2). De leden van de SGP-fractie stelden dat sindsdien een behoorlijke tijd verstreken is en vroegen of hieraan bijzondere redenen ten grondslag liggen.
Eind januari 1996 hebben de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ondergetekende op uw verzoek een brief (kamerstukken II 1995–96, 24 401, nr. 7) aan de Tweede Kamer gezonden over de actuele stand van zaken van de Nederlandse remigratieregelingen en over de gedachtevorming in het kabinet over de toekomst van het remigratiebeleid. Naar aanleiding van deze brief heeft in maart 1996 een algemeen overleg met de vaste commissies voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Binnenlandse Zaken plaatsgevonden. Tijdens dat overleg is een notitie toegezegd die de hoofdlijnen zou bevatten van het te voeren remigratiebeleid. Deze notitie is de eerder vermelde brief van 21 juni 1996. Op uw verzoek heb ik in het najaar van 1996 de Tweede Kamer meegedeeld dat naar verwachting een wetsvoorstel Remigratiewet voor het einde van dat jaar aan de Raad van State zou worden aangeboden. In verband met de complexiteit van de nieuwe maatregelen in het wetsvoorstel, met name het verstrekken van een ziektekostenverzekering en de individualisering van de uitkeringen alsmede een vereenvoudigde visumregeling, is het wetsvoorstel eerst in het voorjaar van 1997 voor advies aan de Raad van State gezonden. Na het uitbrengen van dit advies in de zomer van dat jaar is het wetsvoorstel begin november 1997 aan de Tweede Kamer aangeboden.
De leden van de fractie van de PvdA waren van mening dat het niet behoren van de Antillianen, Arubanen en de ouderen uit Spanje, Portugal, Italië en Griekenland tot de doelgroep van de remigratieregeling niet strookt met de doelstelling zoals in paragraaf 2.1 van de memorie van toelichting wordt omschreven. In de paragraaf over de doelgroepen zal door deze leden op dit punt uitvoeriger worden ingegaan.
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de paragraaf over de doelgroepen (par. 3.1) in deze nota.
De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts aan welke vormen van ondersteuning van vluchtelingen en van houders van een vergunning tot verblijf op grond van humanitaire redenen wordt gedacht, met name wanneer deze categorieën personen niet naar het land van herkomst, maar naar een ander land emigreren.
Vluchtelingen en asielgerechtigden, die voldoen aan de in het onderhavige wetsvoorstel genoemde criteria, ontvangen in beginsel dezelfde vormen van ondersteuning als de andere doelgroepen van het remigratiebeleid.
Accepteert het kabinet de lage arbeidsmarktparticipatie van ouderen uit etnische minderheden als een gegeven, zo vroegen de leden van de fractie van de VVD, of zal in het kader van de grote zorgen omtrent de lagere arbeidsmarktdeelname van mensen van 50 jaar in het algemeen in het werkgelegenheidsbeleid maatregelen genomen gaan worden.
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar paragraaf 3.1, onder: verlaging van de leeftijdsgrens.
Naar aanleiding van de zinsnede dat «een Nederlandse uitkering een relatief hoog besteedbaar inkomen oplevert in bijvoorbeeld Turkije, Marokko en Suriname (...)» vroegen de leden van de fractie van het CDA of indexering hier niet voor de hand ligt.
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar paragraaf 3.8 van deze nota.
2. Inhoud van de Remigratiewet
De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts of het kabinet van plan is remigratie/hervestigingsprogramma's, zoals het MEDAprogramma van de EU, in samenwerking met de betrokken landen en de organisaties van vluchtelingen en migranten nader uit te werken en zo ja, hoe en wanneer het kabinet dergelijke programma's zal uitwerken.
Er bestaan op dit moment geen plannen om dergelijke remigratie / hervestigingsprogramma's uit te werken in samenwerking met bestemmingslanden en organisaties van vluchtelingen en migranten. Het kabinet wil eerst de effecten zien van deze toekomstige wet in de praktijk, alvorens andere plannen uit te werken.
Met het onderhavige wetsvoorstel wordt de Emigratiewet ingetrokken. In het kader hiervan vroegen de aan het woord zijnde leden of deze intrekking betekent dat voorlichting en facilitering van emigratie van Nederlanders in het geheel worden uitgesloten. Zij vroegen om na te gaan of de gewijzigde omstandigheden sinds 1992 geen aanleiding vormen om faciliteiten voor Nederlandse emigranten in enigerlei vorm opnieuw in het leven te roepen.
De overheidsbemoeienis met emigratie is in 1992 na uitgebreide discussie met de Tweede Kamer beëindigd. De overwegingen, die destijds voor deze beëindiging hebben gegolden zijn ongewijzigd. De intrekking van de Emigratiewet is slechts een formaliteit, welke juridische maatregel is uitgesteld, omdat deze wet eertijds als basis is gebruikt voor de remigratieregelingen. Gerichte voorlichting over en facilitering van emigratie uit Nederland wordt niet meer door de rijksoverheid geboden. Hiervoor worden belangstellenden verwezen naar de ambassades en consulaten van de bestemmingslanden.
De leden van de VVD-fractie dringen er bij het kabinet op aan in de rapportage ook aandacht te besteden aan de kwantitatieve benadering. Immers, het zou toch ook het kabinet tot nadenken moeten stemmen dat de faciliteiten volgend uit de Remigratiewet voldoen, maar desondanks weinig mensen van de regeling gebruik zouden maken. Hierop vroegen deze leden een reactie. De leden van de fractie van het CDA vernamen graag wat het «niet primair van belang zijn hoeveel personen daadwerkelijk een beroep doen en feitelijke remigreren» betekent voor de inhoud van het beleid.
Het kabinet beoogt met dit wetsvoorstel niet dat een bepaald aantal personen van deze regelingen gebruik zal maken. Het voorstel heeft tot doel faciliteiten te bieden voor degenen die na zorgvuldige afweging besluiten om te remigreren. Welke aantallen dat zijn, valt niet te voorspellen en hangt van verschillende factoren af. Het kabinet heeft eerder gesteld, dat indien op termijn 10% á 15% van de potentiële remigranten gebruik maakt van de regelingen dat dit de moeite waard zal zijn geweest.
In aansluiting hierop verzochten de leden van de CDA-fractie aan hen uiteen te zetten wat de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel in concreto zijn.
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar paragraaf 3.12.
3. Wetsonderdelen nader beschouwd
De leden van de CDA-fractie vroegen vervolgens of de vigerende nationaliteitswetgeving van de Nederlandse Antillen, Aruba en Suriname het moeilijk maken om gebruik te maken van de Nederlandse remigratieregeling. Zo ja, is het kabinet bereid hierover overleg te voeren? Voorts vragen de leden van de CDA-fractie de inhoud van de afspraken met Suriname ter zake weer te geven. Ook de leden van de PvdA-fractie vroegen hiernaar.
Voor de antwoorden op bovenstaande vragen met betrekking tot Suriname wordt verwezen naar paragraaf 3.6 van deze nota. Met betrekking tot de Nederlandse Antillen en Aruba geldt het volgende.
In 1993 zijn de remigratieregelingen gesloten voor personen met de Nederlandse nationaliteit. Gelet op het feit dat de Nederlandse Antillen en Aruba behoren tot het Koninkrijk der Nederlanden en de Antillianen en Arubanen over de Nederlandse nationaliteit beschikken zijn de huidige remigratieregelingen en ook het onderhavige wetsvoorstel niet op hen van toepassing. Voor Antillianen en Arubanen is denkbaar om specifieke projecten voor beperkte tijdsduur te ontwikkelen.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen of het voornemen met betrekking tot het ontwikkelen van specifieke projecten voor een beperkte tijdsduur voor de Nederlandse Antillen en Aruba ook betekent dat in het kader van deze projecten ook faciliteiten op basis van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 hiervan onderdeel kunnen uitmaken. De leden van de CDA-fractie vroegen in dit kader hoe het kabinet de genoemde «specifieke» projecten ziet.
Er zijn thans nog geen specifieke projecten voor Antillianen en Arubanen in ontwikkeling. De opportuniteit van dergelijke projecten zal indien nodig mede in overleg met de respectievelijke regeringen worden vastgesteld.
Tot slot vroegen de aan het woord zijnde leden het in 3.6 genoemde «al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen» nader toe te lichten, ondermeer op het punt van juridische hardheid.
Voor het antwoord op deze vraag wordt eveneens verwezen naar paragraaf 3.6.
De leden van de fracties van de PvdA, de RPF, de SGP, het CDA, het GPV en GroenLinks hadden vragen gesteld over het niet behoren tot de doelgroep van dit wetsvoorstel van de ouderen uit Spanje, Portugal, Italië en Griekenland die naar Nederland zijn gekomen als buitenlandse werknemers. Is het juridisch houdbaar, zo werd gevraagd, dat ex-werknemers uit diverse landen wel aanspraak kunnen maken op de remigratiefaciliteiten en de ex-werknemers uit de huidige zuidelijke EU-lidstaten hierop geen aanspraken kunnen doen. Voorts werd een nadere uiteenzetting gevraagd over de stelling van het kabinet dat EU-onderdanen niet als doelgroep kunnen worden erkend, omdat het juridisch kwetsbaar is onderscheid te maken tussen EU-onderdanen. Een aantal fracties vroegen ook of de intertijd gesloten wervingsakkoorden geen grondslag zijn om in het bijzonder oudere migranten uit de reeds genoemde landen onder de werking van dit voorstel te brengen.
Met nadruk zij gesteld dat vanaf de inwerkingtreding van de huidige Basisremigratiesubsidieregeling 1985 en de Remigratieregeling 1985 deze regelingen niet van toepassing zijn op personen die afkomstig zijn uit landen die behoren tot de EU. Italië en Griekenland behoorden in 1985 al tot de EU. Spanje en Portugal zijn per 1 januari 1986 tot de EU toegetreden. Personen uit deze EU-landen behoren dan ook al sinds 1985/1986 niet tot de doelgroep van de remigratieregelingen. De regelingen zijn korte tijd alsnog opengesteld voor Grieken, Portugezen en Spanjaarden tot het moment, dat de betrokken lidstaten gingen deelnemen in het vrije verkeer van personen binnen de EU. De argumenten die het kabinet indertijd hanteerde zijn nog steeds valide. Het is juridisch kwetsbaar om een onderscheid te maken tussen onderdanen van de verschillende landen van de Europese Unie. Bovendien is het EU-onderdanen steeds toegestaan om zich, ook na remigratie, wederom in Nederland te vestigen als zij over voldoende bron van inkomen beschikken. Het onderhavige wetsvoorstel houdt dan ook op dit punt geen wijziging in, maar het bestaande beleid met betrekking tot personen uit de EU-landen wordt voortgezet. Het is juridisch houdbaar dat ex-werknemers uit bijvoorbeeld Turkije en Marokko wel gebruik kunnen maken van de faciliteiten van de huidige remigratieregelingen en in de toekomst van de faciliteiten van dit wetsvoorstel en ex-werknemers uit de zuidelijke EU-landen niet. Het behoren tot de EU heeft tot gevolg dat in de nationale wetgeving, van in dit geval Nederland, rekening moet worden gehouden met de bepalingen van het EU-Verdrag. Dit geldt uiteraard niet voor de nationale wetgeving gericht op personen uit Turkije en Marokko. Voorts ziet, gelet op het EU-verdrag, het kabinet geen mogelijkheid om onderscheid te maken tussen personen uit Spanje en personen uit Frankrijk of Duitsland. Ook de indertijd gesloten wervingsakkoorden bieden hiertoe geen grondslag. De inhoud van deze wervingsverdragen betreft vooral bepalingen met betrekking tot aanwerving en tewerkstelling en voorwaarden voor indienstneming en algemene arbeidsvoorwaarden.
Overigens kan op termijn worden overwogen of analoog aan de mogelijkheden voor Antillianen en Arubanen, buiten het kader van dit wetsvoorstel, tijdelijke specifieke projecten kunnen worden ontwikkeld voor oudere personen uit de zuidelijke EU-landen die op basis van de wervingsverdragen naar Nederland zijn gekomen en hier te lande reeds geruime tijd verblijven.
De leden van de VVD-fractie kan ik desgevraagd meedelen dat er geen gegevens beschikbaar zijn over de belangstelling voor remigratie onder niet-Europeanen, die thans geen deel uitmaken van de voorgestelde doelgroep.
Voor de vraag van de leden van de VVD-fractie over welke afspraken er zijn gemaakt met Suriname wordt verwezen naar paragraaf 3.6 van deze nota.
Voorts vroegen de leden van de fractie van de VVD of de begeleiding van remigranten vanuit Nederland groepsgericht en professioneel zal plaatsvinden met daarbinnen maatwerk. En betekent maatwerk ook dat terugkeer verloopt onder de condities en voorwaarden die gelden in het land van herkomst, opdat de remigrant aldaar niet in een uitzonderingspositie komt te verkeren, zo vroegen deze leden.
De voorlichting over de remigratieregelingen wordt verzorgd door het Nederlands Migratie Instituut (NMI). Dit instituut houdt hiervoor individuele spreekuren verspreid door het land. Daarnaast organiseert het NMI voorlichtingsbijeenkomsten voor groepen en desgewenst ook voor bepaalde categorieën, zoals voor vrouwen of jongeren. In voorkomend geval doen remigranten na hun vertrek nog een beroep op de dienstverlening of bemiddeling door het NMI voor eventuele vragen of problemen bijvoorbeeld aangaande de uitkering. Desgewenst biedt de Sociale Verzekeringsbank, die is belast met de behandeling van de aanvraagformulieren en met de uitbetaling van de uitkeringen in het buitenland, ook voorlichting over de toepassing van de remigratieregelingen. Voor de relatie van het remigratiebeleid met Ontwikkelingssamenwerking zij verwezen naar het antwoord onder paragraaf 3.10.
Verlaging van de leeftijdsgrens
Accepteert het kabinet de lage arbeidsmarktparticipatie van personen uit etnische minderheden als een gegeven, zo vroegen de leden van de fractie van de VVD, of zal in het kader van de grote zorgen omtrent de lagere arbeidsmarktdeelname van mensen van 50 jaar in het algemeen in het werkgelegenheidsbeleid maatregelen genomen gaan worden. De leden van de fractie van het CDA vroegen een uitgebreidere toelichting te geven op haar keuze om de leeftijdsgrens niet te verlagen van 50 naar 45 jaar. Bovendien vroegen deze leden of het niet wenselijk is ook een relatie te leggen naar de positie van betrokkenen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Deze leden waren van oordeel dat in situaties waarbij sprake is van een zeer langdurige (drie jaar en meer) werkloosheid zonder enig perspectief, de bepaling van de leeftijdsgrens in het geheel achterwege kan worden gelaten. Wat is het oordeel van het kabinet hierover? Ook de leden van de fractie van D66 waren van mening dat de leeftijdsgrens om voor de voorzieningen uit de Remigratiewet in aanmerking te komen, verlaagd zou moeten worden naar 45+. Voorts waren de leden van de fractie van GroenLinks van mening dat een minimumleeftijd van 40 jaar beter zou passen. Zij vonden dat het criterium dient te zijn of mensen nog kans maken om op de arbeidsmarkt te slagen.
De leden van de GPV-fractie vroegen op welke cijfers de stelling berust, dat de werkloosheid van personen in de leeftijd van 45 tot 50 jaar weliswaar hoger, maar niet hoger, eerder iets lager is dan die van de totale beroepsbevolking. Komen deze cijfers overeen met de cijfers uit de enquête beroepsbevolking ten aanzien van de netto-arbeidsparticipatie van personen uit minderheidsgroepen tussen 45 en 65 jaar, zo vroegen deze leden. Wat verzet zich ertegen deze personen de kans te bieden op een arbeidzame herstart in het land van herkomst? Voorts vroegen deze leden of budgettaire overwegingen op dit punt een rol spelen. De leden van de GPV-fractie vroegen of er niet voldoende aanleiding is de leeftijdsgrens te verlagen naar bijvoorbeeld 45 of 47 jaar. Tot slot vroegen deze leden of er inzicht kan worden gegeven in het aantal personen uit minderheidsgroepen, dat onder vigeur van de huidige Remigratieregeling 1985 naar onderscheiden bestemmingslanden is teruggekeerd.
In de al eerde genoemde Hoofdlijnennotitie inzake het remigratiebeleid van 21 juni 1996 is uiteengezet, waarom het kabinet geen voorstander is van een leeftijdsverlaging voor de Remigratieregeling 1985 voor vijftigplussers (kamerstukken II 1995/96, 24 401, nr. 19, pag. 5). De argumenten daarvoor zijn nog dezelfde. Budgettaire overwegingen spelen hierbij geen rol.
Dit wetsvoorstel richt zich onder meer op oudere migranten vanaf 50 jaar. Op basis van cijfers van de Enquête beroepsbevolking (EBB) 1996 van het CBS kan worden vastgesteld, dat de netto-participatie (= werkzame personen in % van de bevolking. Bron SZW, op basis van de Enquête beroepsbevolking 1996 (CBS)) van deze groep 24% bedraagt (verg. onder autochtonen 40%). De netto-participatie van migranten in de leeftijd 45–49 is aanmerkelijk hoger namelijk. 42% (vergelijk autochtonen 69%). De netto-participatie in de categorie 45–49 is weliswaar laag (42%) maar hoger dan de gemiddelde netto-participatie onder de totale groep (41%). Op basis van de EBB 1996 kan ook worden vastgesteld dat het aandeel werklozen in de groep 50–64-jarigen 75% bedraagt (vergelijk autochtonen 60%). Van de groep 45–49 jarigen had 58% (vergelijk autochtonen 31%) geen werk (tenminste 12 uur per week). Het kabinet wil zich niet neerleggen bij de hoge werkloosheid van minderheden in de leeftijdcategorie 45–49. Het kabinet verwacht dat de trend van de aantrekkende arbeidsmarkt, in combinatie met de algemene maatregelen gericht op het beperken en voorkomen van de uitstroom van oudere werknemers en de nieuwe impuls die aan het arbeidsmarktbeleid voor minderheden is gegeven, ook ten goede zal komen aan oudere werkzoekenden uit minderheidsgroepen. In antwoord op de vraag van de leden van de GPV-fractie wil het kabinet opmerken dat migranten in beginsel vrij staat terug te keren naar het land van herkomst om aldaar een arbeidzame herstart te maken.
In bijgaand overzicht wordt een inzicht gegeven in het aantal personen uit minderheidsgroepen, dat onder vigeur van de huidige Remigratieregeling 1985 naar onderscheiden bestemmingslanden is teruggekeerd.
| Bestemmingsland | Aantal geremigreerde huishoudens |
|---|---|
| Turkije | 3200 |
| Marokko | 1900 |
| Spanje / Portugal | 400 |
| vrm. Joegoslavië | 100 |
| Chili | 70 |
| Overig Afrika | 60 |
| Overig Europa | 20 |
| Overig Amerika | 20 |
| Totaal | 5770 |
De leden van de VVD-fractie vroegen of leeftijdsgrensverlaging in het land van herkomst de kansen op een succesvolle terugkeer aldaar niet vergroten. Tevens vroegen deze leden of daarentegen leeftijdgrensverlaging niet nadelig is voor de eventuele kinderen die in Nederland scholing volgen.
Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om hierop in algemene zin een antwoord te kunnen geven. Wel kan worden opgemerkt dat ouderen en jongeren problemen bij hervestiging kunnen ondervinden, die wellicht verschillend van aard zijn. Voortijdig afbreken van een schoolopleiding in Nederland is uiteraard nadelig. Er bestaat echter een mogelijkheid om wat oudere kinderen op grond van een voogdijregeling in Nederland tijdelijk achter te laten, bijvoorbeeld om een schoolopleiding af te maken.
De leden van de fracties van de PvdA, het CDA, D66, GroenLinks, de SGP en de SP waren voor opneming van een terugkeeroptie in het wetsvoorstel. Hierbij wordt door enkele fracties verwezen naar de motie Apostolou c.s. (kamerstukken 1995/96, 24 401, nr. 16). De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van een terugkeeroptie van drie jaar verbonden aan bepaalde voorwaarden. De leden van de CDA-fractie en van de fractie van D66 achten een terugkeeroptie voor tenminste een jaar wenselijk. De leden van de fractie van de SP vroegen of ook met een terugkeeroptie de beslissing tot remigratie niet ingrijpend is. Voorts vroegen de leden van de SGP-fractie waarom een terugkeerregeling een serieuze beslissing om terug te keren naar het land van herkomst in de weg staat. Wordt het belang van de remigrant volledig recht gedaan door hem hier te lande een definitieve beslissing te laten nemen waarvan de gevolgen pas in de praktijk in het land van herkomst in hun totaliteit worden gevoeld en beleefd? Is het kabinet van oordeel dat indien gebruikt zou worden gemaakt van een terugkeermogelijkheid de betrokken remigrant in een dusdanige achterstandspositie zou terechtkomen dat dit terugkeer in de Nederlandse samenleving definitief onmogelijk moet maken, zo vroegen deze leden.
Het doel van het remigratiebeleid is voor personen die de wens tot remigratie niet zelfstandig kunnen verwezenlijken en die afkomstig zijn uit de doelgroepen van het integratiebeleid faciliteiten te scheppen, welke het voor hen mogelijk maken te remigreren. In dit wetsvoorstel zijn deze faciliteiten geregeld. In de toelichting bij dit wetsvoorstel is uiteengezet dat twee groepen niet-Nederlanders het recht hebben om zich na remigratie opnieuw in Nederland te vestigen. Anders dan de aan het woord zijnde leden is het kabinet van mening dat het verruimen van een terugkeeroptie zoveel nadelen met zich brengt dat daardoor de kans op een succesvolle remigratie niet wordt bevorderd. De mogelijkheid van terugkeer naar Nederland, binnen een of drie jaar, zoals door sommige leden wordt voorgesteld, maakt het minder noodzakelijk om een weloverwogen beslissing tot remigratie te nemen. De opvatting van het kabinet is dat de beslissing om te remigreren een serieuze beslissing dient te zijn waarop men niet lichtvaardig moet kunnen terugkomen. Een nadeel is voorts dat de mogelijkheden voor een terugkeeroptie gevolgen kan hebben voor de attitude waarmee men zich in het bestemmingsland vestigt: de noodzaak om zich echt in te spannen om er een succes van te maken kan daardoor verminderen. De terugkeeroptie zou kunnen worden beschouwd als een soort «vangnet» voor het geval de remigratie minder succesvol blijkt te zijn. Het kabinet is bovendien van mening dat aan het belang van de remigrant recht wordt gedaan door een goede en uitgebreide voorlichting en een mede op grond daarvan goede voorbereiding van de beslissing om te remigreren. Eveneens een nadeel van het openen van de mogelijkheid van een terugkeeroptie is dat degenen waarin is geïnvesteerd in het inburgeringstraject, en mogelijk ook een arbeidsmarkttraject, na terugkeer uit het bestemmingsland (opnieuw) in een achterstandssituatie kunnen geraken. Mede gelet op deze nadelen heeft het kabinet vooralsnog niet het voornemen om de mogelijkheden voor een terugkeeroptie verder te verruimen.
De leden van de GPV-fractie steunen het kabinet in de opvatting, dat er geen aanleiding is de mogelijkheid van een terugkeer naar Nederland, anders dan een tijdelijke terugkeer, aan remigranten toe te staan. In dit verband vragen deze leden naar de mogelijkheden reeds succesvol geremigreerden periodiek in te schakelen bij het geven van voorlichting aan diegenen die remigratie overwegen.
Het Nederlands Migratie Instituut (NMI) verzorgt de voorlichting over de remigratieregelingen. Indien het NMI hierbij van de diensten van succesvol geremigreerden gebruik zou willen maken, is dit uiteraard ter beoordeling van het NMI. Het NMI zal in ieder geval op de hoogte worden gesteld van deze suggestie.
Voor het antwoord op de vraag van de leden van de GPV-fractie naar de mogelijkheden het aantal steunpunten in de landen van herkomst uit te breiden om de risico's van mislukkingen na remigratie verder te beperken, wordt verwezen naar paragraaf 3.15.
De leden van de fractie van de VVD vroegen welke waarde het kabinet hecht aan het gebruik van het woord «vooralsnog» in de memorie van toelichting op pagina 7.
Met het woord «vooralsnog» wordt aangegeven dat in het kader van remigratie het kabinet op dit moment geen voorstander is van een terugkeeroptie.
Diverse fracties hebben opmerkingen gemaakt over een visumregeling. De leden van de PvdA-fractie kunnen instemmen met de voorgestelde visumregeling en vroegen aan welke geldigheidsduur van een visum het kabinet denkt. Is dit 5 of 10 jaar. De leden van de fractie van het CDA vroegen een reactie op hun standpunt dat misbruik op dit punt kan worden voorkomen middels een systeem van een borgsom in combinatie met stopzetting van de uitkering. Tevens vroegen deze leden een toelichting op de stand van zaken met betrekking tot de geopperde suggestie om voorafgaand aan de remigratie een zo geheten terugkeervisum te verstrekken. Hoever is het gevorderd met de vereiste wettelijke aanpassing van de regelgeving? De leden van de fracties van D66 en het GPV vroegen hoeveel jaren het meerjarig visum gaat beslaan en wat de procedure voor verlenging zal inhouden. De leden van de fractie van GroenLinks vonden de belofte van een terugkeervisum te vaag, met name gezien de ontwikkelingen naar Europese normen voor afgifte van een visum. Voorts vroegen de leden van de RPF-fractie of de nu voorgestelde mogelijkheid van een terugkeervisum, voor onder andere familiebezoek, ook geldt voor remigranten die gebruik hebben gemaakt van de huidige remigratieregeling. Deze leden zijn van mening dat er veel voor pleit om hen hierbij gelijk te behandelen.
Met het oog op het optimaliseren van het remigratiebeleid en met inachtneming van de Schengen-regelgeving is het mogelijk voor remigranten die met gebruikmaking van de Remigratieregeling 1985 zijn teruggekeerd, een soepele visumprocedure toe te passen. Remigranten kunnen, wanneer zij daartoe een verzoek doen bij de Nederlandse Vertegenwoordiging in het bezit worden gesteld van een visum met een geldigheidsduur van 5 jaar voor meerdere inreizen, mits het reisdocument voor eenzelfde periode geldig is. Zij dienen voorafgaande aan de afgifte van dit visum te tonen, dat zij zijn geremigreerd overeenkomstig de regeling. De Nederlandse Vertegenwoording controleert een en ander op basis van de uitkeringsgegevens van de Sociale Verzekeringsbank. Dit betekent dat zij slechts eens in de 5 jaar of bij vernieuwing van het paspoort een visum behoeven aan te vragen bij de Nederlandse Vertegenwoordiging in het land van herkomst en op basis van dit visum een onbeperkt aantal keren kunnen inreizen. De enige restrictie is dat zij per half jaar maximaal 90 dagen in Nederland mogen verblijven. Over de verdere uitvoering en de controle zullen nog nadere afspraken worden gemaakt. Naar verwachting zal de procedure toegepast kunnen worden tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de Remigratiewet.
Voor de afgifte van visa is de Schengenregelgeving maatgevend. Het ligt, met het oog op de verdere ontwikkelingen met betrekking tot visumregelgeving binnen de EU voor de hand dat de voorgenomen procedure ook daar niet op bezwaren zal stuiten.
Er is afgezien van gebruikmaking van het systeem van een terugkeervisum in dit verband. Na ampel beraad blijkt een terugkeervisum geen bruikbaar instrument. Dit nationale visum geeft slechts de mogelijkheid tot terugkeer naar Nederland aan vreemdelingen aan wie het is toegestaan om in Nederland een (definitieve) beslissing over hun verblijf af te wachten, voorzover zij voldoen aan de daartoe gestelde vereisten. Daarnaast kan het ook worden afgegeven aan vreemdelingen die in Nederland zijn toegelaten voor een verblijf van langer dan 3 maanden, maar het visum nodig hebben voor een reis door of naar een land buiten Nederland (het Schengen-gebied), bijvoorbeeld ter verkrijging van visumfaciliteiten voor of toegang tot dat land. Bijkomend nadeel is dat een dergelijk visum niet toepasbaar zou zijn in gevallen men reeds geremigreerd is, hetgeen met de hierboven bedoelde soepele visumprocedure wel mogelijk is.
3.4 Individualisering van de uitkeringen
De leden van de fracties van de PvdA, D66 en GroenLinks vroegen of deze wet van toepassing zal zijn op remigranten die op grond van de Remigratieregeling 1985 zijn geremigreerd met name voor wat betreft de ziektekostenverzekering en de individualisering van de uitkering. Zij bepleiten dat reeds eerder vertrokken remigranten op deze punten onder de werking van deze toekomstige wet dienen te vallen.
Het verstrekken van genoemde voorzieningen aan remigranten die voor inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd spoort niet met het uitgangspunt van budgettaire neutraliteit, die het kabinet zich bij dit voorstel heeft voorgenomen. Voor wat betreft de ziektekostenverzekering vindt nader overleg plaats met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De leden van de fractie van de VVD vroegen of de Nederlandse partner van een remigrant bij verbreking van de relatie naar Nederland kan terugkeren en zo nodig een beroep kan doen op de bijstand.
Indien een remigrant met een Nederlandse partner remigreert naar het land van herkomst van de remigrant en de relatie houdt aldaar geen stand, dan kan de Nederlandse partner terugkeren naar Nederland. Deze persoon kan vervolgens, indien aan de voorwaarden van de Algemene bijstandswet wordt voldaan, een beroep doen op bijstand.
Voorts vroegen deze leden of in het geval van verbreken van de relatie het Nederlands recht of dat van het land van herkomst geldt.
Bij verbreking van de relatie in het bestemmingsland geldt in beginsel het recht van dat land. In de GBA worden zowel echtscheidingen die in Nederland zijn uitgesproken, als buitenlandse echtscheidingen geregistreerd. De betrokkene dient een afschrift van het echtscheidingsvonnis te overleggen dat is gewaarmerkt door de instantie die de echtscheiding heeft uitgesproken.
De leden van de fractie van de SGP kunnen zich voorstellen dat de na echtscheiding op de remigratie-uitkering de rechthebbende ex-echtgenoot in ieder geval voor een gedeelte meebetaalt aan de uitkering van de zonder uitkering achterblijvende partner. Hoe kijkt het kabinet aan tegen deze parallel met de hier te lande gebruikelijke alimentatie.
Beide situaties kunnen niet met elkaar worden vergeleken. Wel vergelijkbaar is de situatie met een echtpaar dat in Nederland een bijstandsuitkering ontvangt. Zij ontvangen een uitkering van 100%. Na scheiding ontvangen man en vrouw ieder een bijstandsuitkering van 70%.
Deze percentages gelden ook voor de remigratie-uitkeringen: vóór de scheiding 100% en ná de scheiding ieder 70%. In Nederland is het betalen van alimentatie aan de orde, indien een van beide partners een zodanig inkomen heeft dat op grond daarvan in het levensonderhoud van de andere partner moet worden voorzien, zodat deze geen beroep hoeft te doen op de Abw.
De leden van de D66-fractie zouden graag vernemen op welke wijze een tegemoetkoming in de ziektekosten wordt vastgesteld, voor die bestemmingslanden waarmee geen verdrag is gesloten in het kader van verzekerden in de zin van de Ziekenfondswet. Is er voldoende informatie beschikbaar vanuit de verschillende bestemmingslanden over prijspeil, welvaartsniveau en kosten van gezondheidszorg, zodat de verschillende tegemoetkomingen nauwgezet kunnen worden vastgesteld, zo vroegen deze leden. De leden van de fractie van de RPF vroegen op welke manier inzicht verkregen kan worden in de werkelijk gemaakte kosten bij ziekte en medische behandeling.
Ten aanzien van de landen waarmee geen verdrag in het kader van de verzekerden in de zin van de Ziekenfondswet is gesloten, kunnen verschillende wegen worden bewandeld. De eerste weg is het op termijn sluiten van een dergelijk verdrag met het bestemmingsland. Een andere mogelijkheid is dat aan de remigrant een tegemoetkoming wordt verstrekt voor het zelf afsluiten van een verzekering tegen ziektekosten in het bestemmingsland.
De hoogte van de tegemoetkoming wordt als volgt bepaald. In het wetsvoorstel wordt uitgegaan van een tegemoetkoming in de ziektekosten van in totaal f 2200 per rechthebbende per jaar. Deze tegemoetkoming is gebaseerd op een ziekenfonds- en een AWBZ-component.
Voor het ziekenfondsdeel wordt een procentuele premie van f 800 en een nominale premie van f 700 gehanteerd. Uit de ervaring van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met verdragsregelingen, waarbij aan vergelijkbare categorieën verzekerden een dekking tegen ziektekosten wordt aangeboden, blijkt dat de premie voldoende is om de te verwachten kosten te dekken.
Ter dekking van de AWBZ verstrekkingen, wordt uitgegaan van een procentuele premie van f 700 per jaar; een nominale premie is niet van toepassing.
Van de meest belangrijke bestemmingslanden (Turkije, Marokko, Tunesië) is onderzocht wat de kosten zouden zijn van een particuliere verzekering, indien deze in het bestemmingsland kan worden afgesloten. Uit het onderzoek blijkt dat de tegemoetkoming die in het kader van het wetsvoorstel wordt geboden, voor deze landen opweegt tegen de kosten van een particuliere verzekering.
Het kabinet heeft niet het voornemen om voor elk bestemmingsland een gedifferentieerde tegemoetkoming te hanteren. Niet alleen omdat dit de uitvoering van de regeling te ingewikkeld zou maken, maar ook omdat voor bepaalde landen simpelweg de kosten voor een ziektekostenverzekering niet te bepalen zijn. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor sommige ontwikkelingslanden.
De leden van de D66-fractie vroegen hoe het kabinet het zogenaamde «lumpsum»-systeem beoordeelt, een systeem zoals dat nu bestaat in landen waar Nederland een verdrag mee heeft gesloten voor de ziektekosten van gepensioneerde Nederlanders. Deze leden zouden graag vernemen waarom een «lumpsum»-systeem ook niet van toepassing zou kunnen zijn op remigranten, zoals deze zijn beschreven in het remigratievoorstel.
Het «lumpsum-systeem» is een van de vormen van afrekeningsovereenkomsten die Nederland hanteert in verdragen waarvan de verlening van medische zorg aan wederzijds verzekerden deel uitmaakt. Aan de afrekeningsovereenkomst ligt de in het verdrag opgenomen verplichting ten grondslag dat aan personen die verzekerd en woonachtig zijn in het ene land maar hun woonplaats overbrengen naar het grondgebied van de verdragspartner verstrekkingen worden verleend die zijn voorzien in het kader van de wettelijke ziektekostenverzekering in het nieuwe woonland. De kosten van de verleende medische zorg komen evenwel ten laste van het bevoegde orgaan. Dat wil zeggen het orgaan waarbij betrokkene verzekerd is (en blijft). Al naar gelang de verdragsrelaties en categorieën van verzekerden vindt vergoeding plaats hetzij op basis van werkelijk gemaakte kosten, hetzij op basis van vaste bedragen, die zijn gebaseerd op de gemiddelde kosten van medische zorg die in een jaar in het woonland per verzekerde of medeverzekerde persoon worden uitgegeven. Ten aanzien van gepensioneerden kan nog onderscheid worden gemaakt naar kosten van personen boven en personen beneden de 65 jaar, zulks in verband met het hogere kostenniveau van pensioengerechtigden. In het algemeen geldt evenwel dat in geval van vaste bedragen de werkelijke kosten zoveel mogelijk worden benaderd. De verdragsrechtelijke regels zijn in het algemeen gebaseerd op wederkerigheid.
Voor wat betreft personen die remigreren naar een verdragsland en voor wie een ziektekostenverzekering in het leven wordt geroepen zullen nadere regels ook moeten worden opgenomen in de bestaande verdragen voor wat betreft de te realiseren aanspraken in het bestemmingsland en de vergoeding van de kosten van de aldaar verleende medische zorg. Een «lumpsum»-systeem als hiervoor omschreven kan niet worden toegepast zonder verdragsrechtelijke regeling inzake de aanspraken van de krachtens de wettelijke regelingen te verlenen medische zorg.
3.6 Afstand doen / Automatisch verlies van het Nederlanderschap
De leden van de CDA-fractie vroegen of de vigerende nationaliteitswetgeving van Suriname het moeilijk maakt om gebruik te maken van de Nederlandse Remigratieregeling? Zo ja, is het kabinet bereid hierover overleg te voeren? Voorts vragen de leden van de CDA-fractie de inhoud van de afspraken met Suriname ter zake weer te geven. Ook de leden van de PvdA-fractie en van de VVD-fractie vroegen hiernaar.
De huidige nationaliteitswetgeving van Suriname schrijft voor dat de Surinaamse nationaliteit verworven kan worden, nadat men 5 jaar in Suriname heeft gewoond. Indien echter de persoon een vreemde nationaliteit bezit (bijvoorbeeld de Nederlandse) doch in Suriname is geboren of ooit de Surinaamse nationaliteit heeft verworven, kan op verzoek door de President de Surinaamse nationaliteit worden verleend. In deze laatste situatie geldt niet de voorwaarde dat men een bepaalde termijn in Suriname moet hebben gewoond. Vereist is enkel dat de persoon zijn woonplaats dan wel zijn hoofdverblijf in Suriname heeft. Voor personen die alleen beschikken over de Nederlandse nationaliteit kan op grond van het bovenstaande vanuit Nederland niet de Surinaamse nationaliteit worden verworven. Op grond van de huidige remigratieregelingen dient echter bij remigratie afstand te worden gedaan van de Nederlandse nationaliteit. Dit brengt met zich dat op dit moment, gelet op de huidige remigratieregelingen en de Surinaamse nationaliteitswetgeving, het feitelijk onmogelijk is om met de remigratievoorzieningen naar Suriname te remigreren. Overigens doet zich dit probleem niet alleen met Suriname voor. In de nationaliteitswetgevingen van praktisch alle landen is opgenomen dat men eerst een bepaalde periode in dat land moet hebben gewoond of in dat land moet wonen voordat de nationaliteit van dat land kan worden verworven. (De Rijkswet op het Nederlanderschap bevat ook een dergelijk bepaling.) Om het remigreren naar Suriname met behulp van de remigratievoorzieningen voor de toekomst feitelijk mogelijk te maken is in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen dat voor vertrek deze personen dienen te verklaren dat zij bereid zijn in het bestemmingsland al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de nationaliteit van dat bestemmingsland met bekwame spoed te ver/herkrijgen. Indien de nationaliteit van het bestemmingsland is verkregen verliest de remigrant automatisch de Nederlandse nationaliteit. Over een en ander zullen besprekingen worden gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende landen. Overigens geldt in relatie tot Suriname nog steeds de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake de binnenkomst en het verblijf van wederzijdse onderdanen (Trb. 1981, nr. 35).
De leden van de CDA-fractie vroegen ook het in paragraaf 3.6 van de toelichting genoemde «al hetgeen te doen» nader toe te lichten, ondermeer op het punt van juridische hardheid. De leden van de fractie van GroenLinks vroegen in dit kader in hoeverre gecontroleerd kan worden of iemand voldoende zijn best doet om de nationaliteit van het land van herkomst te verwerven. Welke eisen worden hieraan gesteld? Ook de leden van de VVD-fractie vroegen op welke wijze wordt nagegaan, of betrokkenen inderdaad alles in het werk stellen om de nationaliteit van het bestemmingsland te verkrijgen. Wat zullen de gevolgen zijn van het niet aflossen van de belofte, zo vragen deze leden. De leden van de GPV-fractie vroegen in dit verband op welk moment er met sancties zal worden gereageerd wanneer de bedoelde verplichtingen niet worden nageleefd. In dit kader vroegen de leden van de fractie van de PvdA wat er gebeurt wanneer een remigrant buiten zijn schuld de nationaliteit van het bestemmingsland niet spoedig kan verwerven. De leden van de fractie van de GPV vroegen vervolgens een indicatie te geven van de tijdspanne die gemoeid is met het aanvragen van de nationaliteit in de meest betrokken bestemmingslanden. Welke voorwaarden worden doorgaans gesteld, zo vroegen deze leden.
Voordat de remigrant vertrekt dient hij een verklaring af te leggen dat hij bereid is al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen. De controle of een remigrant dit in het bestemmingsland ook doet zal lopen via de ambassade. In ieder geval zal worden gecontroleerd of de remigrant, zodra dat op grond van de wettelijke bepalingen van dat land mogelijk is, een verzoek tot naturalisatie heeft ingediend. Indien na een redelijke termijn de nationaliteit van het bestemmingsland niet is verkregen zal in de meeste gevallen de ambassade nagaan of de remigrant niet heeft meegewerkt aan de procedure van verkrijging of dat de remigrant niet aan de redelijke eisen van het bestemmingsland heeft voldaan. Ook zal worden nagegaan of het niet verkrijgen van de nationaliteit gelegen is buiten de schuld van de betrokkene. In het laatste geval zullen er geen sancties worden opgelegd. In de andere situaties kunnen de sancties van artikel 6 van dit voorstel worden toegepast. Deze zijn: het beëindigen van het recht op de remigratievoorzieningen, de schorsing van de betaling van de op grond van dat recht uit te keren bedragen en het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van de reeds betaalde bedragen. Wat de tijdspanne betreft die gemoeid is met het aanvragen van de nationaliteit en de voorwaarden die doorgaans in de meest betrokken bestemmingslanden worden gesteld, kan het volgende worden opgemerkt. De nationaliteitswetgevingen en de daarin gehanteerde voorwaarden en termijnen van de verschillende landen lopen uiteen en zijn uiteraard onderhevig aan wijzigingen. Wel valt op dat veel landen naturalisatietermijnen van rond de vijf jaar hanteren, terwijl er specifieke regels gelden voor voormalige onderdanen van het betrokken land.
De leden van de GPV-fractie merkten op, dat bij remigratie naar bestemmingslanden waar de voorwaarde wordt gesteld dat men enige jaren in het land moet hebben gewoond alvorens de nationaliteit kan worden verkregen, de facto sprake is van een terugkeeroptie. Of geldt terugkeer in die gevallen als een onvoldoende inspanning om de nationaliteit van het bestemmingsland te verkrijgen, zo vroegen deze leden. Welke sancties kunnen dan worden opgelegd? Kan een vervroegde terugkeer ook gevolgen hebben voor de uitkeringssituatie in Nederland?
Indien een remigrant met de Nederlandse nationaliteit remigreert en hij terugkeert naar Nederland voordat de nationaliteit van het bestemmingsland is verworven en voordat de Nederlandse nationaliteit is verloren, wordt deze terugkeer inderdaad beschouwd als een onvoldoende inspanning om de nationaliteit van het bestemmingsland te verkrijgen. In deze situatie kunnen de al eerder genoemde sancties van artikel 6 van het voorstel worden opgelegd.
Indien bij vervroegde terugkeer de ex-remigrant de Nederlandse nationaliteit bezit, wordt hij gelijkelijk behandeld als iedere andere Nederlander.
3.8 Indexering van de periodieke uitkering
De leden van de fractie van de PvdA vroegen of de uitkering die ontvangen wordt door remigranten op basis van de Remigratieregeling uit 1985 niet aangepast gaat worden aan het niveau van de uitkeringen op basis van deze wet? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het gestelde in de memorie van toelichting op artikel 9, zo vroegen deze leden.
Bij inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel wordt de Emigratiewet en de daarop gebaseerde remigratieregelingen, besluiten en beschikkingen ingetrokken. Dit geldt ook voor de beschikkingen op basis waarvan de bedragen van de uitkeringen zijn vastgesteld voor personen die reeds zijn geremigreerd. Een en ander betekent dat na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel alle bedragen van de remigratie-uitkeringen opnieuw dienen te worden vastgesteld. Gelet op het uitgangspunt van het kabinet van budgettaire neutraliteit zullen naar verwachting dezelfde bedragen voor de uitkeringen worden vastgesteld. Voor het geval de bedragen of enkele bedragen toch verschillend worden vastgesteld bepaalt artikel 9, eerste lid, 2e volzin, dat de bedragen van de uitkeringen op basis van de Remigratieregeling 1985 automatisch worden aangepast aan het niveau van de bedragen op basis van de nieuwe wet. Indien deze zin niet zou zijn opgenomen, zou, in het geval van het vaststellen van een ander bedrag dan op grond van de Remigratieregeling 1985 gold, vele individuele beschikkingen van reeds geremigreerde personen opnieuw moeten worden genomen.
De leden van de GPV-fractie kregen graag toegelicht op welke wijze en op basis van welke criteria de remigratie-uitkeringen worden vastgesteld. Wordt daarin mede het aantal in het remigrantengezin aanwezige minderjarige kinderen betrokken?
Bij de vaststelling van de remigratie-uitkering wordt gestreefd naar een vergelijkbaar koopkracht niveau voor de remigrant. Daarom zijn er, afhankelijk van het bestemmingsland, verschillende uitkeringsniveaus.
Voorts speelt de gezinssamenstelling een rol. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën: alleenstaanden, alleenstaanden met kind(eren) jonger dan 18 jaar en gehuwden.
Bij de tweede categorie heeft het aantal kinderen dat met de alleenstaande meeremigreert geen invloed op de hoogte van de uitkering. Voorts maakt bij de categorie gehuwden het voor de hoogte van de uitkering niet uit of er wel of geen kinderen meeremigreren.
Naar aanleiding van de zinsnede dat «een Nederlandse uitkering een relatief hoog besteedbaar inkomen oplevert in bijvoorbeeld Turkije, Marokko en Suriname (...)» vroegen de leden van de fractie van het CDA of indexering hier niet voor de hand ligt. Voorts vroegen de leden van de GPV-fractie of de voorgenomen indexering ook zal gelden voor reeds geremigreerden.
Zoals in de toelichting bij het wetsvoorstel in paragraaf 3.8 is gesteld zal in een algemene maatregel van bestuur op basis van dit wetsvoorstel de indexering van de remigratie-uitkeringen worden geregeld. Deze indexering zal gaan gelden voor de periodieke uitkeringen van de remigranten die na inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd. Het kabinet staat overigens sympathiek tegenover het idee om de indexering ook toe te passen bij de uitkeringen van reeds geremigreerde personen. Uitgangspunt van het kabinet bij dit wetsvoorstel is echter budgettaire neutraliteit. Nagegaan zal worden of indexering van de uitkeringen van reeds geremigreerde personen mogelijk is binnen het kader van de budgettaire neutraliteit.
Het was de leden van de PvdA-fractie bekend dat uitvoerende instellingen zoals het Nederlands Migratie Instituut (NMI), het Knooppunt vrijwillige terugkeer (KVT) en de Stichting Steunpunt Remigranten (SSR) gesprekken voeren ten behoeve van afstemming van werkzaamheden op uitvoerend niveau. Ziet het kabinet dit samenwerkingsinitiatief als positief en wat doet de rijksoverheid eraan om deze samenwerking te bevorderen, zo vroegen deze leden.
Voor de goede orde zij opgemerkt, dat het NMI, het KVT en de SSR in beginsel geen departementale uitvoerende instellingen zijn. Het zijn autonome stichtingen met onderscheiden doelstellingen en taken. Uiteraard is het gunstig, dat dergelijke stichtingen / instellingen afstemmingsgesprekken voeren voor hun werkzaamheden. Dit vormt overigens een normaal onderdeel van hun activiteiten ter voorkoming van doublures en ondoelmatigheid. In die zin is overheidsbemoeienis niet nodig. Er hebben desalniettemin gesprekken terzake plaatsgevonden met de betrokken departementen. Afgesproken is, dat de voornoemde organisaties de departementen te zijner tijd zullen informeren over hun gedachtevorming. Mochten de betrokken stichtingsbesturen tot (vergaande) samenwerking besluiten dan zal de uitkomst daarvan door de departementen mede worden bezien in relatie tot de gesubsidieerde taakstellingen. Overigens is de uitvoering van het remigratiebeleid opgedragen aan twee organisaties, te weten: de Sociale Verzekeringsbank en het NMI.
3.10 Ontwikkelingssamenwerking en remigratie
De leden van de fractie van de PvdA hadden de indruk dat de Ministeries van Binnenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking en Justitie een minimale samenwerking hebben voor de afzonderlijke regelingen die onder hun verantwoordelijkheid vallen. Deze leden vonden dat het op dit moment onduidelijk is waar potentiële remigranten in al hun diversiteit bij de overheid kunnen aankloppen. Ziet het kabinet de noodzaak van een integrale structuur in?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het remigratiebeleid. Met het Ministerie van Justitie wordt reeds nauw samengewerkt voor de remigratie en vrijwillige terugkeer van Bosniërs. Daarbij is ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking betrokken. Met Ontwikkelingssamenwerking wordt een werkplan gefaciliteerde terugkeer van remigranten ontwikkeld. Voor de remigratie staat een goed functionerend uitvoeringsapparaat ter beschikking, waarbij de voorlichting van de regelingen wordt verzorgd door het Nederlands Migratie Instituut en de behandeling van de remigratieaanvragen door de Sociale Verzekeringsbank. Daaraan ontbreekt niets aan duidelijkheid voor (potentiële) remigranten.
De leden van de fractie van de VVD vroegen of maatwerk betekent dat terugkeer verloopt onder de condities en voorwaarden die gelden in het land van herkomst, opdat de remigrant aldaar niet in een uitzonderingspositie komt te verkeren. De leden van de CDA-fractie vroegen of de samenwerking met Ontwikkelingssamenwerking ook leidt tot een inzet tot gebruik van remigratie-gelden die anders gebruikt zouden worden, of zijn hier louter OS-gelden in het geding. Wanneer kan de Tweede Kamer over de eerste ervaringen met de pilot-projecten worden geïnformeerd, zo vroegen deze leden. Voorts vroegen de leden van de fracties van de RPF en het GPV welke omvang de bijdrage uit de middelen van Ontwikkelingssamenwerking is. Is die bijdrage gemaximeerd? De leden van de RPF-fractie vroegen vervolgens wat de relatie is tussen enerzijds het starten van scholings- en werkgelegenheidsprojecten en anderzijds de terugkeer van oudere remigranten. Zijn deze projecten niet meer op hun plaats bij de (vrijwillige) terugkeer van jongere migranten, zo vroegen deze leden.
Het remigratiebeleid betreft de vrijwillige terugkeer van tot Nederland toegelaten migranten. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken is hiervoor verantwoordelijk. Het terugkeerbeleid betreft de niet tot Nederland toegelaten migranten en die derhalve Nederland dienen te verlaten. Het Ministerie van Justitie is voor dit beleid eerstverantwoordelijk. De voorgestelde steun van de zijde van de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking betreft additionele faciliteiten, die bedoeld zijn om de herintegratie van remigranten in het bestemmingsland te vergemakkelijken. Er zijn voor wat betreft deze additionele faciliteiten louter OS-gelden in het geding, die onder bepaalde voorwaarden, bovenop de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken aan de remigrant aangeboden faciliteiten komen. Deze faciliteiten hebben met name tot doel de herintegratie van terugkeerders te vergemakkelijken op een wijze dat een en ander eveneens ten goede komt aan de gemeenschappen waarin betrokkenen zich vestigen. Het betreft steun ten behoeve van inkomens- en werkgelegenheid genererende activiteiten alsook steun aan initiatieven die ten goede komen aan lokale gemeenschappen meer in het algemeen. In principe zullen de faciliteiten met name van belang zijn voor remigranten in de productieve leeftijdsgroepen. De Ministeries van Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking en Binnenlandse Zaken leggen momenteel de laatste hand aan een werkplan gefaciliteerde terugkeer van remigranten. In dat kader zullen ook pilot-projecten aangekondigd worden, waarbij op basis van een samenhangend geheel aan activiteiten in Nederland, zoals voorlichting en voorbereiding, en in het land van bestemming, ondersteuning wordt gegeven bij de remigratie en herintegratie. Onder dit laatste valt ook het faciliteren van de afhandeling van allerlei kwesties die samenhangen met opgebouwde rechten gedurende het verblijf in Nederland. Genoemd werkplan zal de Tweede Kamer op korte termijn ter informatie worden aangeboden.
De uitwerking van deze projecten zal geschieden in overleg met relevante instanties in het land van herkomst, waaronder internationale organisaties en lokale ngo's (non-governmental organisations), alsmede migranten- en vluchtelingenorganisaties in Nederland. De omvang van de bijdrage uit middelen van Ontwikkelingssamenwerking is nog niet bekend. In alle gevallen zal toekenning van middelen op declaratiebasis geschieden naar aanleiding van goedgekeurde projectvoorstellen.
De leden van de CDA-fractie verzochten aan hen uiteen te zetten wat de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel in concreto zijn.
In de begroting 1998 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken zijn de volgende meerjarige bedragen opgenomen (bedragen x f 1 000).
| 1998 | 1999 | 2000 | 2001 | 2002 |
|---|---|---|---|---|
| 72 000 | 78 510 | 80 710 | 82 910 | 85 210 |
De leden van de GPV-fractie hebben de indruk dat met name de artikelen 3, 4 en 5 nogal wat kosten met zich meebrengen. Kan op dit punt een begrotingsindicatie worden gegeven? Tot welk bedrag kan een bijdrage van Ontwikkelingssamenwerking worden verwacht, zo vroegen deze leden.
De in artikel 3 genoemde voorzieningen betreffen een éénmalige vergoeding conform de thans geldende Basisremigratiesubsidieregeling 1985. In het wetsvoorstel blijven deze voorzieningen ongewijzigd en leiden derhalve niet tot extra uitgaven. Per remigrant (rechthebbende) gaat het gemiddeld om een éénmalig bedrag van ca. f 9000.
De in artikel 4 genoemde voorzieningen betreffen een structurele vergoeding in het kader van de thans geldende Remigratieregeling 1985, ook wel de 50-plus-regeling genaamd. In het wetsvoorstel zal de hoogte van de uitkering geen significante wijzigingen ondergaan, zodat dit niet tot noemenswaardige extra uitgaven zal leiden. Per remigrant (rechthebbende) gaat het gemiddeld om een jaarlijks bedrag van ca. f 11 000. De tegemoetkoming voor de verzekering tegen ziektekosten leidt wel tot extra uitgaven. Voor de remigranten die na het van kracht worden van de Remigratiewet remigreren is reeds dekking beschikbaar op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
De in artikel 5 genoemde voorzieningen (individualisering) leiden wel tot extra uitgaven, zij het dat het hier naar verwachting om kleine aantallen zal gaan. Voor de remigranten die na het van kracht worden van de Remigratiewet remigreren is reeds dekking beschikbaar op de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Voor de bijdrage van Ontwikkelingssamenwerking wordt verwezen naar paragraaf 3.10 van deze nota. Bij ontbreken van uitgewerkte projectvoorstellen zijn in die paragraaf inzake de bijdrage van Ontwikkelingssamenwerking nog geen bedragen vermeld.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen een overzicht van de uitkeringen die exporteerbaar zijn en die niet-exporteerbaar zijn. De aan het woord zijnde leden vroeg voorts of er ook niet- exporteerbare uitkeringen zijn waar wel premies voor zijn betaald in het verleden. Is het dan niet zeer bezwaarlijk, zo vroegen deze leden, om deze uitkeringen te verlagen naar het niveau van het levensonderhoud in het land van herkomst. Wordt het niveau ook verhoogd als men gaat remigreren naar een land met een hogere levensstandaard dan Nederland?
Krachtens de huidige sociale verzekeringswetgeving is alleen een uitkering krachtens de Werkloosheidswet niet exportabel. Alle overige uitkeringen zijn dat wel en wel op het niveau dat geldt voor de uitkeringen in Nederland.
In het wetsvoorstel Beperking Export Uitkeringen wordt voorgesteld de sociale verzekeringsuitkeringen alleen dan te exporteren indien de rechtmatigheid voor het verlenen van de uitkering ook buiten Nederland kan worden gewaarborgd. In dat geval wordt de uitkering op het Nederlandse niveau buiten Nederland betaald.
Tot slot vroegen de leden van de fractie van GroenLinks of het niet willekeurig is dat verschillende bevolkingsgroepen verschillende bedragen krijgen uitgekeerd, terwijl men formeel recht heeft op een uitkering volgens Nederlandse normen.
De remigratieregelingen zijn geen onderdeel van het stelsel van de sociale zekerheid. De uitkeringen zijn bedoeld voor de kosten van het bestaan in de bestemmingslanden en zijn daarop afgestemd. Bij de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 vindt een vermogenstoets plaats. Bij de Remigratieregeling 1985 vindt noch een vermogenstoets noch een inkomenstoets plaats. Aan de regelingen zijn verder geen rechten verbonden. Er is dus geen sprake van een formeel recht op een uitkering volgens Nederlandse normen.
De leden van de fractie van de RPF vroegen naar de fraudegevoeligheid van de regeling. Deze leden vroegen in hoeverre gecontroleerd wordt of deze mensen in het land van herkomst niet alsnog een betaalde baan hebben. En hoe vindt er controle plaats na het overlijden van de remigrant. De aan het woord zijnde leden hadden dezelfde vraag bij het voorstel de uitkeringen te individualiseren bij verbreking van de relatie. Hoe kan gecontroleerd worden of de betreffende partners inderdaad hun relatie hebben beëindigd, zo vroegen deze leden. Ook de leden van de fractie van het GPV vroegen meer uitvoerig in te gaan op welke wijze aan controle en handhaafbaarheid uitvoering zal worden gegeven, welke voorzieningen worden geregeld, welke activiteiten worden ondernomen en welke instanties waarvoor verantwoordelijk zijn. Ook zouden deze leden graag een nadere onderbouwing krijgen van de stelling in het nader rapport, dat de aan de SVB opgedragen aanpak van de handhaving voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige uitvoering van de remigratieregelingen.
Voor de goede orde zij aangetekend, dat de toekomstige Remigratiewet en de bestaande remigratieregelingen geen onderdeel vormen van het stelsel van de sociale zekerheid. Toekenning van de Remigratieregeling 1985 voor vijftigplussers en de betrokken maandelijkse uitkering geschiedt niet op basis van opgebouwde (arbeids)rechten. Er vindt ook geen inkomens- of vermogenstoets plaats en de uitkering is in de regel lager dan een exporteerbare uitkering. Verder is de huidige Remigratieregeling 1985 niet van toepassing op personen met de Nederlandse nationaliteit en zijn aan de remigratie-uitkering geen andere rechten verbonden, zoals de AKW. Controle op het in leven zijn en op andere bepalingen uit de regelingen – zoals bij echtscheiding – vindt plaats door de SVB onder andere op basis van informatie van de GBA. Voor de uitvoering van de remigratieregelingen is een overeenkomst tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de SVB van kracht. Daarin zijn uitvoerige bepalingen inzake de handhaving opgenomen, zoals bijvoorbeeld inzake de toekenning, bij het vertrek en tijdens het verblijf elders. Bij de toekenning vindt uitgebreide verificatie plaats van de bewijsstukken voor de aanvrage. Bij het vertrek vindt verificatie plaats in samenwerking met de betrokken autoriteiten, zoals met de Vreemdelingendiensten. In het bestemmingsland vindt verificatie plaats van het in leven zijn, van gezinsmutaties en bij echtscheiding. Tot de overeenkomst behoort een accountantsprotocol. Bovendien verzorgt de SVB reeds vanaf het begin van de remigratieregelingen de betalingen van de uitkeringen in het buitenland.
De leden van de fractie van GroenLinks vroegen aandacht voor de nazorg. Is het mogelijk om in de meest van toepassing zijnde landen contactpunten te organiseren, die geremigreerden kunnen begeleiden? Ook de leden van de fracties van de VVD en het GPV vroegen of in de herkomstlanden steunpunten opgezet worden om de risico's van mislukkingen na remigratie verder te beperken. Zo nee, waarom niet, zo vroegen deze leden.
Het is niet doelmatig om in elk bestemmingsland structurele nazorgpunten in stand te houden gelet op het aantal uitkeringsgerechtigden aldaar. In Turkije en Marokko zijn sociale attachés, waarop terzake een beroep kan worden gedaan voor vragen betreffende de uitkeringen. In die landen zijn veel uitkeringsgerechtigden van het sociale zekerheidsstelsel en veel remigranten. Verder zij verwezen naar het antwoord in paragraaf 3.10, in verband met het werkplan gefaciliteerde terugkeer van remigranten.
3.16 Remigratie en WAO-uitkering
De leden van de PvdA-fractie en van de fractie van GroenLinks vroegen tot slot wat de stand van zaken is inzake het vraagstuk van de geremigreerde WAO'ers. Het kabinet heeft immers gesteld dat dit onderwerp in het kader van de remigratieregeling zou worden bezien. De leden van de fractie van D66 vroegen of het kabinet, voor migranten die hun WAO-uitkering na herkeuring hebben verloren, mogelijkheden ziet om de remigratieregeling tot deze groep uit te breiden. Ook de leden van de CDA-fractie vroegen welke garanties kunnen worden gegeven dat verworven rechten na de remigratie niet door latere wijzigingen kunnen worden aangetast.
De groep migranten, die met een WAO-uitkering naar bijvoorbeeld Marokko is verhuisd moet in verschillende categorieën worden onderscheiden. Er zijn migranten, die voor vertrek uit Nederland een remigratie-uitkering hadden aangevraagd, maar omdat zij een hogere WAO-uitkering ontvingen, geen uitkering krachtens de Remigratieregeling 1985 kregen. Deze personen krijgen in geval van afschatting alsnog recht op een remigratie-uitkering, waardoor hun inkomsten op het niveau van de voor hun land van verblijf geldende remigratie-uitkering komt.
Er zijn migranten aan wie in Nederland een WAO-uitkering is toegekend en die geen remigratie-uitkering hadden aangevraagd. Deze personen zijn vóór hun vertrek in het algemeen opnieuw beoordeeld krachtens de oude WAO-normen. Bij herkeuring krachtens de nieuwe WAO-normen kunnen zij eventueel worden afgeschat. Er zijn migranten aan wie op grond van het bilaterale verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko – terwijl zij in Marokko woonden – een WAO-uitkering is toegekend. Bij herkeuring krachtens de geldende WAO-normen kunnen zij eventueel worden afgeschat en daardoor een lagere WAO-uitkering krijgen toegekend.
Momenteel vindt overleg plaats tussen de Ministeries van Binnenlandse Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om te bezien of er in het kader van het wetsvoorstel Remigratiewet een oplossing kan worden gevonden voor de problematiek van «afgeschatte» Marokkanen, die op vijftigjarige leeftijd Nederland hebben verlaten en die destijds geen uitkering krachtens de Remigratieregeling 1985 hebben aangevraagd.
Relatie tussen het wetsvoorstel Remigratiewet en het wetsvoorstel Wet beperking export uitkeringen
De leden van de fractie van de PvdA vroegen of het kabinet bereid is om uitzonderingsbepalingen in dit wetsvoorstel op te nemen, die de export van remigratieuitkeringen waarborgen. Voorts vroegen deze leden of aangegeven kan worden welke knelpunten zich zullen voordoen bij de toepassing van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU)in het geval er geen verdrag tussen Nederland en een ander land bestaat. Het feit dat zeer veel asielgerechtigden en vluchtelingen uit zeer uiteenlopende landen afkomstig zijn maakt deze vraag relevant. In dit verband wilden deze leden met name weten hoe een en ander geregeld wordt ten aanzien van terugkerende Surinamers. Bestaat er tussen Nederland en Suriname een verdrag, zo vroegen deze leden. De leden van de fractie van de PvdA vroegen vervolgens wat de Wet beperking export uitkeringen betekent voor immigranten die teruggekeerd zijn met een WAO- of AOW-uitkering. Ook de leden van de fractie van het CDA vroegen aan te geven hoe een en ander zich verhoudt tot de wetgeving inzake de Wet beperking export uitkeringen.
Uitgangspunt is, dat de wijzigingen van het wetsvoorstel Wet BEU geen negatieve gevolgen mogen hebben voor het remigratiebeleid. Ook bij het wetsvoorstel Remigratiewet vormt de handhaving een belangrijk aandachtspunt. Voor de goede orde zij aangetekend, dat de bestaande remigratieregelingen en het wetsontwerp Remigratiewet geen onderdeel vormen van het stelsel van de sociale zekerheid (sv-stelsel). De remigratie-uitkeringen zijn in beginsel bestemd voor vertrek naar het buitenland en moeten ook aldaar worden uitbetaald. Bij terugkeer naar Nederland verliest de remigrant het recht op zijn uitkering van de Remigratieregeling 1985 en dient in beginsel terugbetaling te geschieden van de onkostenvergoeding en uitkeringen op grond van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985.
De uitkeringen van het sv-stelsel zijn in beginsel bestemd voor uitkering in Nederland. Voor het ontvangen van dergelijke uitkeringen in het buitenland hoeft de Nederlandse nationaliteit niet te worden opgegeven. Het wetsvoorstel Wet BEU voorziet erin, dat de uitkeringen van het sv-stelsel in beginsel bestemd zijn voor uitkering in Nederland. Zowel bij de uitvoering van de sv-regelingen als van de remigratieregelingen dient zorgvuldig te worden toegezien op een rechtmatige verlening van de uitkeringen.
In geval van samenloop van een remigratie-uitkering met een (exporteerbare) sv-uitkering is het voor uitkeringsgerechtigden krachtens de Remigratieregeling 1985 (personen van vijftig jaar en ouder) mogelijk om hun recht op deze uitkering te behouden, indien zij reeds een hogere exporteerbare sv-uitkering ontvangen.
In dergelijke gevallen wordt de remigratie-uitkering niet uitbetaald. Pas als de exporteerbare sv-uitkering onverhoopt geheel of gedeeltelijk komt te vervallen (bijvoorbeeld door afschatting), wordt het recht op de remigratie-uitkering (aanvullend) geëffectueerd en vindt aanvulling plaats tot het niveau van de uitkeringshoogte van de Remigratieregeling 1985. Dezelfde (aanvullende) systematiek geldt bij de toepassing van de AOW, zodra de remigrant de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en hij niet voldoende AOW-recht mocht hebben opgebouwd. Deze systematiek is conform de bestaande praktijk terzake.
Vijftigplussers uit de doelgroepen van de remigratieregelingen, waaronder erkende vluchtelingen en asielgerechtigden, die voldoen aan de voorwaarden van de remigratieregelingen en die ook recht hebben op een exporteerbare sv-uitkering zullen geen problemen ondervinden, indien zij vertrekken naar een bestemmingsland, waarmee een handhavingsverdrag bestaat. Ter informatie zij vermeld, dat in het kader van de remigratieregelingen door erkende vluchtelingen en asielgerechtigden een ander bestemmingsland mag worden gekozen dan hun land van herkomst.
De groep personen, die reeds thans is geremigreerd en op grond van de Remigratieregeling 1985 een uitkering ontvangt, al dan niet in combinatie met een sv-uitkering, woont vrijwel geheel in landen waarmee een bilateraal sociaal zekerheidsverdrag bestaat. Met die landen wordt reeds onderhandeld over de toevoeging van een handhavingsakkoord of is ter zake reeds daarmee afgesloten. Met die landen, waarmee nog geen verdragsbanden bestaan en waarmee met het oog op mogelijke remigratie in relatie tot het behoud van sociale zekerheidsuitkeringen verdragsbanden nodig zijn, zullen binnen de gestelde termijn van drie jaren dergelijke verdragen met de vereiste handhavingsbepalingen worden gesloten. Met Suriname zal ter zake ook een dergelijk verdrag worden gesloten. Overigens zal een en ander in relatie staan tot bestaande overeenkomsten, zoals de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake de binnenkomst en het verblijf van wederzijdse onderdanen, met bijlage 3 (Trb. 1981, nr. 35) en het Gemeenschappelijk Slotcommuniqué bij het Raamverdrag inzake vriendschap en nauwere samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname, van 18 juni 1992.
Tot slot vroegen de leden van de fractie van de PvdA op welke wijze het kabinet vorm gaat geven aan de door de Tweede Kamer aangenomen motie Noorman-den Uyl c.s. (kamerstukken II 1997/98, 24 754, nr. 15) over compenserende maatregelen in de remigratieregelingen ten behoeve van uitkeringsgerechtigde remigranten van wie de verzekeringsplicht straks wordt beëindigd.
Over de beantwoording van deze motie zult u separaat worden ingelicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De leden van de fractie van de PvdA onderschreven niet de uitsluiting van Antillianen en Arubanen alsook de EU-onderdanen uit Spanje, Portugal, Italië en Griekenland niet.
Voor een reactie hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van deze nota.
Uit de toelichting bij onderdeel b van dit artikel blijkt dat de doelgroep uitgebreid kan worden. De leden van de VVD-fractie vroegen welke overwegingen daarbij een rol kunnen spelen.
Het kabinet acht flexibiliteit van groot belang bij het bepalen van de doelgroepen van het integratiebeleid. In aansluiting op de Contourennota integratiebeleid etnische minderheden hecht het kabinet eraan om in de toekomst de aanduiding van doelgroepen van het integratiebeleid te kunnen bijstellen. Dit betekent dat naar aanleiding van ontwikkelingen (omvang, problematiek, integratie in de Nederlandse samenleving) met betrekking tot bijvoorbeeld een van de huidige doelgroepen het kabinet kan besluiten dat deze groep geen doelgroep meer is van het integratiebeleid en dat ook in het kader hiervan de Remigratiewet niet meer op deze groep van toepassing is. Evenzo is het mogelijk dat naar aanleiding van ontwikkelingen besloten wordt dat een nieuw groep doelgroep van het integratiebeleid wordt en als gevolg hiervan de Remigratiewet op deze groep van toepassing wordt.
De leden van de GPV-fractie vroegen waarom in onderdeel h zonder meer is bepaald, dat pleegkinderen kunnen meeremigreren. Wat zijn de consequenties voor het pleegkind in het geval dit later betreurt dat zijn pleegouders de in beginsel onomkeerbare beslissing tot remigratie hebben genomen. Ook vroegen deze leden op welke wijze deze bepaling zich verhoudt tot de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen 1988 en het daarmee samenhangende besluit van 1989. In hoeverre worden we op dit punt gebonden door internationale of bilaterale overeenkomsten?
Voor kinderen, stiefkinderen en pleegkinderen gelden in bedoelde situatie dezelfde consequenties. Deze zijn de volgende: twee groepen niet- Nederlanders hebben het recht om zich na remigratie opnieuw in Nederland te vestigen. Het gaat hierbij om jongeren die tussen hun vierde en negentiende levensjaar tenminste tien jaren in Nederland hebben verbleven op grond van artikel 9 of 10 van de Vreemdelingenwet en hun aanvraag om wedertoelating voor hun drieëntwintigste jaar doen. Ook jongeren die voor hun negentiende jaar tenminste vijf jaren in Nederland hebben verbleven op grond van de bovengenoemde artikelen en hun aanvraag om wedertoelating doen, omdat zij zodanige banden met Nederland hebben dat dit voor hen is aan te merken als meest aangewezen land, worden wederom toegelaten. Daarnaast kan iemand natuurlijk ook tot Nederland worden toegelaten op grond van klemmende redenen van humanitaire aard; dit is evenwel geen recht, maar een beslissing van de overheid, die wordt gebaseerd op de persoonlijke situatie van de betrokkene. De door de leden van de GPV-fractie bedoelde bepaling heeft geen relatie met de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen 1988 en het daarmee samenhangende besluit van 1989. Deze wet en dit besluit hebben betrekking op adoptiekinderen, maar niet op pleegkinderen. Een wijziging van de bedoelde wet is op dit moment in behandeling in de Eerste Kamer (kamerstukken II 1997/98, 24 811). Deze wetswijziging houdt tevens een wijziging in van de titel van de wet. Deze zal gaan heten: Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Met betrekking tot het gebonden zijn op dit punt aan internationale of bilaterale overeenkomsten kan worden gemeld dat er geen internationale of bilaterale overeenkomsten zijn inzake de relatie remigratie en pleegkinderen.
De leden van de GPV-fractie vroegen voorts welke consequenties het heeft wanneer een lid van de in dit wetsvoorstel bedoelde minderheidsgroepen remigreert naar een land dat hoge immigratiegelden vraagt alvorens tot remigratie kan worden overgegaan. Wordt ook in die gevallen, bijvoorbeeld remigratie naar Canada, de remigratie-uitkering vastgesteld op een niveau dat voorziet in een adequate vergoeding voor de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Indien een remigrant naar Canada remigreert, of naar welk ander land dan ook, heeft deze remigrant, indien hij voldoet aan de voorwaarden, recht op de vergoedingen en de uitkeringen op basis van dit wetsvoorstel. Immigratiegelden worden op basis van dit wetsvoorstel en op basis van de huidige remigratieregelingen niet vergoed.
In de Remigratieregeling 1985 is bepaald dat de remigratie-uitkering nooit hoger kan zijn dan de landelijke norm voor een Abw-uitkering in Nederland.
Bij de vaststelling van de remigratie-uitkering wordt tot het niveau van deze landelijk norm, rekening gehouden met het bestaansniveau van het bestemmingsland.
De leden van de fractie van de PvdA vroegen wat er gebeurt, wanneer een remigrant buiten zijn schuld de nationaliteit van het bestemmingsland niet spoedig kan verwerven. Wat is bijvoorbeeld voor Surinamers een redelijke termijn, zo vroegen deze leden. Twee jaar, minder of meer?
Voor de beantwoording van de eerste vraag wordt verwezen naar paragraaf 3.6 van deze nota. Voor wat betreft het antwoord op de tweede vraag kan worden opgemerkt dat de duur van een redelijke termijn voor Suriname, en dit geldt ook voor andere landen, afhankelijk is van de procedures voor naturalisatie en de werkwijze van de betrokken autoriteiten van het betreffende land. Voor personen die naar Suriname zijn geremigreerd en die in dat land zijn geboren of ooit de Surinaamse nationaliteit hebben verworven, is het mogelijk dat er geen wachttermijn geldt voor een verzoek om naturalisatie (zie paragraaf 3.6). Gelet hierop is het eerder voorstelbaar dat bedoelde redelijke termijn minder dan twee jaar is, dan meer dan twee jaar.
De leden van de fractie van het GPV stelden enige vragen over de remigratie naar bestemmingslanden waar de voorwaarde wordt gesteld dat men enige jaren in dat land moet hebben gewoond alvorens de nationaliteit kan worden verkregen.
Voor de beantwoording van deze vragen wordt verwezen naar paragraaf 3.6 van deze nota.
De leden van de VVD-fractie vroegen of in dit artikel sprake is van een vermogenstoets en of terugkeerders onder de oude regeling financieel opgewaardeerd worden.
In de aanhef van artikel 3, eerste lid, wordt bepaald dat onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden de basisvoorzieningen worden verstrekt die in dit artikel zijn genoemd. Een van de voorwaarden zal zijn dat de remigrant geen vermogensbelasting verschuldigd dient te zijn over het jaar, waarin de basisvoorzieningen worden verstrekt. De huidige remigratieregelingen, die hun wettelijke basis hebben in de Emigratiewet, en de daarop gebaseerde ministeriële regelingen, waarbij de remigratiebedragen zijn vastgesteld, worden bij inwerkingtreding van dit wetsvoorstel ingetrokken. Dit betekent dat alle bedragen van de remigratievergoedingen en -uitkeringen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur opnieuw zullen worden vastgesteld. Naar verwachting zullen de bestaande bedragen worden vastgesteld. Deze bedragen zullen gelden voor de al geremigreerde personen en voor de personen die na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zullen gaan remigreren.
De leden van de GPV-fractie vroegen waarom de verblijfsduur in Nederland wordt bekort. Deze leden vroegen voorts of een dergelijke verkorting niet op gespannen voet staat met de achterliggende bedoelingen van het wetsvoorstel inburgering nieuwkomers, waarin juist een substantiële investering in nieuwkomers wordt voorzien. Ook de leden van de PvdA-fractie vroegen een toelichting op het voornemen om de termijn van 5 jaar om voor de remigratieregeling in aanmerking te komen terug te brengen. Betekent dit voornemen dat voor remigranten boven de 50 jaar de eis van 5 jaar verblijf in Nederland niet zal gelden, zo vroegen deze leden. Welke motieven brachten het kabinet tot dit voornemen? Welke termijn zal dan wel worden gehanteerd?
Bij Besluit van 23 februari 1998, tot wijziging van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 en van de Remigratieregeling 1985 (Stb. 1998, 145) zijn de perioden beperkt, waarin de remigrant, onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag tot remigratie, rechtmatig zijn hoofdverblijf in Nederland dient te hebben gehad. Deze perioden zijn wat de basisvoorzieningen betreffen teruggebracht van twee naar een jaar en wat de remigratie-uitkeringen betreffen teruggebracht van vijf naar drie jaar. Het kabinet heeft het voornemen de perioden van een en drie jaar ook op te nemen in de nieuwe algemene maatregel van bestuur op basis van dit wetsvoorstel. De reden van het beperken van de perioden is dat de samenstelling van de groepen, die potentieel gebruik kunnen maken van de remigratieregelingen, in de loop van de jaren ingrijpend is gewijzigd. Bovendien is de asiel-migratie toegenomen. Als voorbeeld kunnen worden genoemd de Bosniërs. Het grootste deel van de Bosniërs in Nederland komt als statushouders in geval van vrijwillige terugkeer in beginsel in aanmerking voor de remigratievoorzieningen. De situatie doet zich voor dat een aantal Bosniërs thans niet in aanmerking komt voor deze voorzieningen, omdat zij niet voldoen aan de gestelde perioden van rechtmatig verblijf. Het terugkeerbeleid van het kabinet is er opgericht om personen die vrijwillig wensen te vertrekken te ondersteunen dit zo snel mogelijk te verwezenlijken. De faciliteiten die in de huidige regelingen en in het onderhavige wetsvoorstel zijn opgenomen, dienen daartoe.
De achterliggende bedoeling van het wetsvoorstel inburgering nieuwkomers is om nieuwkomers die rechtmatig in Nederland zijn faciliteiten te bieden waardoor zij zo snel mogelijk in de onze samenleving kunnen integreren. Door de inburgeringsprogramma's zullen nieuwkomers sneller bekend raken met de Nederlandse taal en de Nederlandse cultuur, gewoonten en gebruiken.
Bij «inburgeraars» en bij remigranten gaat het om personen met geheel verschillende intenties. «Inburgeraars» zijn erop gericht gedurende een lange periode in Nederland te verblijven. Daarnaast zal er een kleinere categorie personen zijn die zo spoedig mogelijk wil terugkeren naar het land van herkomst. Het terugbrengen van de wachtperioden is voor deze laatste categorie personen bedoeld. Op deze wijze kan deze groep eerder gebruik maken van de remigratiefaciliteiten.
De leden van de GPV-fractie gaven er de voorkeur aan de in de memorie van toelichting genoemde voorwaarden als het niet eerder hebben ontvangen van de basisvoorzieningen en het hebben voldaan aan de schulden van de remigrant en zijn kinderen in de wettekst op te nemen in plaats van in een algemene maatregel van bestuur. Beide voorwaarden zijn volgens deze leden niet aan tijd of omstandigheden gebonden.
In de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef, zullen diverse voorwaarden worden opgenomen waaraan de toekomstige remigrant dient te voldoen alvorens in aanmerking te komen voor de basisvoorzieningen. De twee door de leden van de GPV-fractie genoemde voorwaarden zullen daar onderdeel van uitmaken. In de systematiek van artikel 3 is er voor gekozen om alle financiële voorwaarden in de algemene maatregel van bestuur op te nemen. Wetstechnisch ligt het minder voor de hand om de ene financiële voorwaarde in de wet op te nemen en de andere financiële voorwaarde in de algemene maatregel van bestuur.
De leden van de PvdA-fractie vroegen een toelichting op het voornemen om de termijn van 5 jaar om voor de remigratieregeling in aanmerking te komen terug te brengen. Betekent dit voornemen dat voor remigranten boven de 50 jaar de eis van 5 jaar verblijf in Nederland niet zal gelden, zo vroegen deze leden. Welke motieven brachten het kabinet tot dit voornemen? Welke termijn zal dan wel worden gehanteerd?
Voor de beantwoording van deze vragen wordt verwezen naar de bovenstaande antwoorden bij artikel 3.
De leden van de fractie van het GPV vroegen hoe de controle zal zijn nu beide echtgenoten een uitkering kunnen krijgen, ook wanneer zij niet formeel van elkaar gescheiden zijn. Krijgt in landen waar polygamie is toegestaan de tweede of volgende echtgenote van een remigrant ook een remigratie-uitkering en de ziekenfondsvoorzieningen? Ligt dit gelet op het ter zake gehanteerde individualiseringsprincipe niet voor de hand, zo vroegen deze leden. De uitkering aan de onderscheiden partners komt per saldo hoger uit dan een uitkering aan beide partners gezamenlijk. Dit zou volgens de aan het woord zijnde leden fraudegevoelig kunnen zijn. Deze leden vroegen dan ook hoe het kabinet dergelijk frauderend gedrag denkt vast te stellen dan wel te sanctioneren.
Op grond van artikel 1, onderdeel g, wordt onder partner van de remigrant verstaan de meeremigrerende echtgenoot, de meeremigrerende geregistreerde partner en de meeremigrerende persoon met wie de remigrant een gezamenlijke huishouding voert. Dit betekent dat alleen de meeremigrerende partner en niet de tweede of volgende echtgenoot van de remigrant in het bestemmingsland, recht heeft op de voorzieningen van het onderhavige wetsvoorstel. De uitvoering van de huidige remigratieregelingen is opgedragen aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB zal ook het onderhavige wetsvoorstel gaan uitvoeren. In verband met de uitvoering van de export van sociale zekerheidsuitkeringen naar het buitenland, onder andere de AOW, heeft de SVB ervaring met de door de leden van de GPV-fractie geschetste situatie. De SVB vraagt jaarlijks aan de betrokkenen een overzicht van de voor de uitkering van belang zijnde informatie. Hiertoe behoort ook het adres. Dit document dient door de autoriteiten van het bestemmingsland te worden geformaliseerd door middel van het afgeven van een stempel. Op basis van de informatie op dit geautoriseerde document verstrekt de SVB de uitkering. Indien een vermoeden bestaat van fraude kan op basis van artikel 6 van het wetsvoorstel de uitkering worden geschorst. In het geval de fraude is bewezen kan op basis van datzelfde artikel de uitkering geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
Voorts vroegen de leden van de GPV-fractie, nu de minderjarige kinderen van remigranten na overlijden van de ouders de helft van de uitkering ontvangen, of deze uitkering voor alle kinderen gezamenlijk of voor ieder kind afzonderlijk geldt. Wie is overigens de verantwoordelijke aanspreekbare ontvanger van de remigratie-uitkering zolang de kinderen minderjarig zijn, zo vroegen deze leden.
De hier bedoelde uitkering geldt voor alle kinderen gezamenlijk. De verantwoordelijke aanspreekbare ontvanger van de remigratie-uitkering voor de minderjarige kinderen is de wettelijke vertegenwoordiger van deze kinderen in het bestemmingsland.
De leden van de VVD-fractie vroegen over hoeveel jaar de werking van de wet geëvalueerd zal worden.
Artikel 8 van het onderhavige wetsvoorstel bepaalt dat binnen vier jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk aan de Staten-Generaal zal worden gezonden.
De leden van de fractie van de PvdA waren van mening dat zowel de hoogte van de uitkeringen als de ziektekostenverzekering en de individualisering voor zowel de oude als de nieuwe remigranten gaan gelden.
Voor de beantwoording hiervan wordt verwezen naar de paragrafen 3.4, 3.5 en 3.8 van deze nota.
De leden van de PvdA-fractie vroegen tot slot in hoeverre mogelijkheden voor ondersteuning van Nederlandse emigranten open kunnen blijven. Wat zou de mogelijkheid voor ondersteuning van emigranten voor dit artikel betekenen, zo vroegen deze leden.
Voor de beantwoording van deze vragen wordt verwezen naar paragraaf 2 van deze nota.
Ik hoop, met het bovenstaande voldoende te zijn ingegaan op de gemaakte opmerkingen en de gestelde vragen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25741-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.