Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25741 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25741 nr. 4 |
Vastgesteld 16 maart 1998
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer van haar bevindingen als volgt verslag uit te brengen.
Onder het voorbehoud dat de regering de daarin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling het onderhavige wetsvoorstel ontvangen. Zij hebben er direct na het aantreden van dit kabinet op aangedrongen het remigratiebeleid van een wettelijke basis te voorzien. Zij spreken hun tevredenheid erover uit dat met dit wetsvoorstel hun wens vorm heeft gekregen. Zij betreuren het echter dat de indiening van het wetsvoorstel zodanig lang heeft geduurd dat wellicht de afronding daarvan in de Tweede Kamer niet vóór de parlementsverkiezingen van 1998 kan plaatsvinden. De leden van de fractie van de PvdA willen er dan ook bij de regering op aandringen dat de nota naar aanleiding van het verslag op korte termijn wordt ingediend, zodat de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel vóór het verkiezingsreces kan plaatsvinden.
Zij onderschrijven de overwegingen van de regering die ten grondslag liggen aan de voortzetting en de verbetering van het remigratiebeleid. Het onderscheid tussen de remigratieregeling voor oudere immigranten en regelingen voor andere immigranten heeft hun volledige instemming. Zij zouden echter een in hun ogen meer consistente uitwerking van de regeling willen zien met betrekking tot de ouderen uit minderheidsgroepen.
De uitsluiting van Antillianen/Arubanen en de ouderen uit Spanje, Portugal, Italië en Griekenland van de remigratieregeling strookt volgens hen niet met de doelstelling zoals door de regering in paragraaf 2.1. van de memorie van toelichting wordt omschreven, nl. «Het doel is voor personen die de wens tot remigratie niet zelfstandig kunnen verwezenlijken en die afkomstig zijn uit de doelgroepen van het integratiebeleid faciliteiten te scheppen, welke het voor hen mogelijk maken te remigreren». De ouderen uit de hierboven vermelde landen en de Nederlandse Antillen en Aruba vallen onder deze doelgroepen en dienen, naar de mening van deze leden, faciliteiten te krijgen om hun remigratie mogelijk te maken. In een afzonderlijke paragraaf zal op dit punt meer uitvoerig worden ingegaan.
Positief waarderen deze leden het voornemen van de regering om ondersteuning te bieden bij vrijwillige remigratie van personen die om humanitaire redenen, dan wel als vluchteling, zijn toegelaten. In het voorliggende wetsvoorstel wordt nader ingegaan op de aard van deze ondersteuning.
Kan de regering aangeven aan welke vormen van ondersteuning in dit verband wordt gedacht, met name wanneer wordt gesteld dat ondersteuning zal worden geboden, ook wanneer houders van een vergunning tot verblijf op grond van humanitaire redenen dan wel vluchtelingen niet naar het land van herkomst maar naar een ander land emigreren?
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de inhoud van het voorstel voor een Remigratiewet. Zij herinneren eraan dat zij herhaaldelijk om spoed hebben gevraagd, en dat het «beter laat dan nooit» evident van toepassing is. Zij dringen er bij de regering met kracht op aan om nu geen tijd meer te verspillen bij de totstandkoming van deze regeling.
Alvorens in te stemmen met het wetsvoorstel hebben deze leden op een aantal punten vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie vinden de toonzetting van de memorie van toelichting nogal cynisch. Zo lijkt de regering het als voldongen feiten te accepteren dat de eerste generatie immigranten niet aan het arbeidsproces deelneemt, er geen reële kans op inschakeling in dit proces bestaat, en dat men vooral het veilig stellen van een uitkering als doel heeft. Hoewel ook de leden van de CDA-fractie beschikken over realiteitszin, beoordelen zij deze benadering als te somber.
Naar aanleiding van de zinsnede dat «een Nederlandse uitkering een relatief hoog besteedbaar inkomen oplevert in bijvoorbeeld Turkije, Marokko en Suriname» vragen zij de regering of indexering hier niet voor de hand ligt. De door de regering gebruikte argumenten in dezen vinden zij niet sterk.
De leden van de fractie van de VVD stellen de volgende vragen.
Accepteert de regering de lage arbeidsmarktparticipatie van zowel migrante mannen als vrouwen als een gegeven, of zal in het kader van de grote zorgen omtrent de lagere arbeidsmarktdeelname van mensen van 50 jaar in het algemeen in het werkgelegenheidsbeleid maatregelen genomen gaan worden (blz. 1 en 2 MvT)?
Zullen in de herkomstlanden steunpunten worden opgezet? Zo nee, waarom niet? Over hoeveel jaar zal de werking van de wet worden geëvalueerd?
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat dit wetsvoorstel een verbetering oplevert van de huidige, verbrokkelde remigratieregeling. Een verbetering waar zij gedurende deze kabinetsperiode meerdere malen op hebben aangedrongen. Vandaar dat zij kunnen instemmen met de algemene strekking van het voorstel. Echter, op enkele onderdelen van het voorstel hebben zij nog een aantal vragen en kritische opmerkingen. Hoewel de leden van de fractie van D66 verheugd zijn met het voorstel tot een sluitende remigratieregeling, zijn zij de mening toegedaan dat deze op enkele punten aangescherpt zou moeten worden. Hierop gaan zij in het vervolg van dit verslag in.
De leden van de GroenLinksfractie zijn verheugd over het feit dat er een wettelijke grondslag komt voor de mogelijkheid voor allochtonen om gebruik te maken van een remigratieregeling. Tegelijkertijd zijn zij van mening dat de regering veel kansen heeft laten liggen in het uiteindelijke wetsvoorstel.
De leden van de RPF-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Allochtonen die ouder zijn en geen werk hebben, kunnen in een isolement terecht komen. Zij blijven dan slechts in Nederland om hun inkomen veilig te stellen. Tegen deze achtergrond kunnen deze leden zich goed voorstellen dat gekomen is tot een nieuwe remigratieregeling. Temeer omdat de Remigratieregeling 1985 niet toereikend blijkt te zijn. Zo zou in 1995 slechts één Surinamer gebruik hebben gemaakt van de Remigratieregeling 1985, terwijl volgens informatie van de Stichting Surinaams Inspraakorgaan veel meer Surinamers de wens zouden hebben geuit te remigreren.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel en de daarbij behorende toelichting. De doelstelling van het wetsvoorstel is om remigratie voor nader vast te stellen doelgroepen mogelijk te maken. Daartoe wordt in het voorliggend wetsvoorstel een samenstel van voorzieningen gepresenteerd. De leden van de SGP-fractie memoreren de heroverweging van het oorspronkelijke voornemen om de remigratieregelingen te beëindigen (TK 1995–1996, 24 401, nr. 7). In het algemeen overleg van 27 maart 1996 (TK 1995–1996, 24 401, nr. 17) hebben deze leden reeds aangegeven dat zij een blijvende overheidsbemoeienis bij remigratie noodzakelijk achten. Zij spreken dan ook hun waardering uit over het feit dat de regering een wetsvoorstel ter zake heeft voorbereid. Het voorliggende wetsvoorstel was echter al aangekondigd in de brief van 21 juni 1996 (TK 1995–1996, 24 401, nr. 19, blz. 2). De aan het woord zijnde leden stellen dat sindsdien reeds een behoorlijke tijd verstreken is en vragen de regering of hieraan bijzondere redenen ten grondslag liggen.
Niettegenstaande de in beginsel positieve houding die de leden van de SGP-fractie met betrekking tot het wetsvoorstel innemen, roept de voorgestelde regeling op onderdelen nog enkele vragen bij deze leden op die in de loop van dit verslag aan de orde worden gesteld.
De leden van de GPV-fractie hebben overwegend met instemming kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden beschouwen de voorziene verruiming van de voorwaarden voor remigratie als positief maar aarzelen op enkele onderdelen of het wetsvoorstel voldoende handhaafbaar en controleerbaar is. Ook zijn deze leden er niet geheel van overtuigd geraakt dat met dit wetsvoorstel een substantiële remigratiestroom op gang valt te brengen. Verder zijn deze leden van oordeel dat de uitgangspositie van budgettaire neutraliteit bij de aanpassing van de remigratieregels verlaten moet worden wanneer deze kansrijke impulsen voor een hogere remigratiestroom belemmert.
2. Inhoud van de remigratiewet
De leden van de fractie van de PvdA onderschrijven de uitgangspunten zoals verwoord in paragraaf 2.2. Een vrijwillige, persoonlijke en verantwoorde keuze van de betrokkene is de basis voor een verantwoord remigratiebeleid. Daarnaast zijn voorlichting en een redelijke mate van bestaanszekerheid voorwaarden voor een maximale kans van een geslaagde remigratie. De regering verwijst naar de notitie «Migratie en Ontwikkeling» wanneer het gaat om facilitering van de herintegratie van remigranten in het land van bestemming. De leden van de fractie van de PvdA achten dit element van het remigratiebeleid van essentieel belang voor die categorieën vreemdelingen die niet afhankelijk zijn van een uitkering, maar hun toekomst in het land van bestemming willen opbouwen. Deze leden zouden het toejuichen wanneer de regering remigratie-/hervestigingsprogramma's met verschillende landen van bestemming systematischer vorm zou willen geven. Zij zien mogelijkheden, zowel voor landen waarmee een bilaterale ontwikkelingssamenwerking bestaat, alsook met landen waarmee de Europese Unie afspraken heeft gemaakt van ontwikkelingsprogramma's. Gedacht wordt met name aan het MEDA-programma van de EU. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat, wanneer regionale of lokale projecten worden ontwikkeld, er een geschikt kader ontstaat waarbij de twee remigratieregelingen van het voorliggende wetsvoorstel beter benut kunnen worden. Is de regering van plan dergelijke programma's in samenwerking met de betrokken landen en de organisaties van vluchtelingen en migranten nader uit te werken? Zo ja, hoe en wanneer zal de regering dergelijke programma's uitwerken?
Een ander aspect dat deze leden onder de aandacht van de regering zouden willen brengen betreft de voorlichting en eventuele faciliteiten voor Nederlanders die willen emigreren. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt de Emigratiewet ingetrokken. Betekent deze intrekking dat voorlichting en facilitering van emigratie van Nederlanders in het geheel worden uitgesloten? Deze leden zijn zich bewust van de beslissing die in 1992 is genomen om de actieve ondersteuning van emigranten te beëindigen, maar zij worden geconfronteerd met de reële vraag van veel Nederlanders die voorlichting en ondersteuning voor emigratie vragen. Aangezien de regelingen die in het voorliggende wetsvoorstel worden vastgelegd tot nu toe een wettelijke grondslag vonden in artikel 28 van de Emigratiewet, achten deze leden het opportuun om nogmaals na te gaan of de gewijzigde omstandigheden sinds 1992 geen aanleiding vormen om faciliteiten voor Nederlandse emigranten in enigerlei vorm opnieuw in het leven te roepen. Zij zouden graag op dit punt een reactie van de regering willen vragen.
De leden van de CDA-fractie stemmen in beginsel in met de door de regering geformuleerde doelstelling en uitgangspunten. Met betrekking tot de doelstelling vernemen zij graag van de regering wat het «niet primair van belang zijn hoeveel personen daadwerkelijk een beroep doen en feitelijk remigreren» betekent voor de inhoud van het beleid. In aansluiting hierop verzoeken zij de regering uiteen te zetten wat de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel in concreto zijn. Het is hen niet ontgaan dat de regering hierover slechts in abstracte termen spreekt.
De regering kiest voor een kwalitatieve benadering en wil die toetsen met behulp van een rapportage. De leden van de VVD-fractie respecteren de keuze voor de kwalitatieve benadering, doch dringen er bij de regering op aan in de rapportage aandacht te besteden aan de kwantitatieve benadering. Immers, het zou toch ook de regering tot nadenken moeten stemmen dat de faciliteiten volgend uit de Remigratiewet voldoen, maar desondanks weinig mensen van de regeling gebruik zouden maken (blz. 3 MvT). De leden van de VVD-fractie stellen een reactie gaarne op prijs.
De argumenten die de regering aanvoert om enkele doelgroepen van het minderhedenbeleid uit te sluiten van de remigratieregelingen vinden de leden van de fractie van de PvdA niet overtuigend. Zij herinneren eraan dat zij tijdens het algemeen overleg van 27 maart 1996 hebben aangegeven dat zowel Antillianen en Arubanen alsook Zuid-Europeanen die via wervingsverdragen in Nederland zijn gekomen in aanmerking zouden moeten komen voor remigratieregelingen. Zij zijn van mening dat per groep een gedifferentieerd en aan het herkomstland aangepast beleid dient te worden gevoerd.
De leden van de fractie van de PvdA achten het van belang de doelstelling van de remigratiefaciliteiten zoals omschreven door de regering als leidraad te nemen. Met het tweetal in voorliggend wetsvoorstel voorgestelde regelingen wordt beoogd faciliteiten te scheppen voor remigratie van leden die afkomstig zijn uit de doelgroepen van het integratiebeleid. De regering maakt naar het oordeel van deze leden te snel een sprong van deze doelgroependefinitie naar het nationaliteitsprincipe en het EU-lidmaatschap. Daarmee wordt de doelstelling voor deze categorieën minderheden volledig teniet gedaan. Voor de ouderen uit de Zuideuropese groepen ontstaat hier een onrechtvaardige situatie. Zij voldoen immers aan precies dezelfde kenmerken als de ouderen uit Turkije, Marokko en voormalig Joegoslavië, maar worden op grond van het EU-lidmaatschap van hun herkomstlanden uitgesloten om van de remigratieregeling gebruik te maken. De ouderen uit deze landen hebben als eerstegeneratie immigranten met dezelfde omstandigheden te kampen als die op blz. 1 en 2 van de memorie van toelichting met betrekking tot Turken en Marokkanen worden beschreven. Met hun uitsluiting spreekt de regering zichzelf eigenlijk tegen wanneer gesteld wordt dat zij ondersteuning ten aanzien van remigratie gewenst acht «omdat er geen belang mee is gediend indien personen vanwege allerlei belemmeringen zich genoodzaakt voelen in Nederland te blijven en af te zien van terugkeer naar het herkomstland» (blz. 3). Welk belang is ermee gediend wanneer ouderen uit Spanje, Portugal, Italië en Griekenland die naar Nederland zijn gekomen als buitenlands werknemer graag van de remigratieregeling gebruik zouden willen maken, doch zich genoodzaakt zien in Nederland te blijven en af te zien van terugkeer naar het herkomstland? Wil de regering op deze vraag ingaan?
De leden van de PvdA-fractie zijn niet overtuigd van het argument dat een gunstige regeling voor deze oudere buitenlandse werknemers juridisch kwetsbaar zou zijn doordat een onderscheid zou worden gemaakt tussen onderdanen van de verschillende landen van de EU.
Het Landelijk Inspraak Orgaan Zuid-Europeanen (LIZE) heeft naar het oordeel van deze leden in haar schriftelijke reactie op dit wetsvoorstel d.d. 15 januari 1998 overtuigende argumenten aangevoerd waarom er geen juridische problemen op dit punt kunnen ontstaan. Deze leden verzoeken de regering op de argumenten van LIZE in te gaan, met name op de bepaling van het Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers en hun gezinsleden welke betrekking heeft op de terugkeer (artikel 30 van het Verdrag).
Het argument dat het EU-onderdanen steeds is toegestaan om zich, ook na remigratie, wederom in Nederland te vestigen als zij over een voldoende bron van inkomsten beschikken is naar het oordeel van de leden van de fractie van de PvdA geen belemmering om ouderen van Spaanse, Portugese, Italiaanse en Griekse afkomst, waarvan in het kader van dit wetsvoorstel sprake is, uit te sluiten van de remigratieregeling. Wanneer deze EU-onderdanen hun hoofdverblijf gaan verplaatsen vanwege het gebruik maken van de remigratieregeling kunnen zij zich niet onvoorwaardelijk opnieuw in Nederland vestigen. Zij moeten over een bron van eigen inkomsten beschikken en hebben geen toegang tot de bijstand. Voor deze categorieën immigranten is het praktisch onmogelijk opnieuw toegang tot de arbeidsmarkt te verkrijgen. Aan de remigratieregeling kunnen tevens voorwaarden worden gesteld, zodat de handhaafbaarheid van de regeling gewaarborgd blijft. Dergelijke voorwaarden zouden kunnen zijn: a. de remigratie-uitkering kan slechts één keer worden toegekend, en b. uitbetaling kan niet in Nederland plaatsvinden. De groep waarvan hier sprake is is afgebakend en overzichtelijk. Oneigenlijk gebruik zal moeilijk zijn. Al met al zien de leden van de PvdA-fractie geen reden waarom ouderen die zich in Nederland hebben gevestigd in het kader van de wervingsverdragen met Spanje, Portugal, Italië en Griekenland worden uitgesloten van de remigratieregeling. Zij verzoeken de regering haar standpunt ten aanzien van de ouderen uit deze landen te heroverwegen.
Voor Antillianen en Arubanen kan volgens de memorie van toelichting worden overwogen specifieke projecten voor een beperkte tijdsduur te ontwikkelen. Met Suriname zijn afspraken gemaakt over remigratie. Betekent het voornemen met betrekking tot de Nederlandse Antillen en Aruba dat in het kader van deze projecten ook faciliteiten, zoals de basisremigratieregeling, hiervan onderdeel kunnen uitmaken? De leden van de fractie van de PvdA zouden namelijk een dergelijke inbedding van deze regeling voor Antillianen en Arubanen toejuichen. Kan worden meegedeeld welke resultaten er tot nu toe zijn bereikt in het kader van de remigratie-afspraken met Suriname?
De leden van de CDA-fractie zijn het eens met de regering waar zij stelt dat remigratie in beginsel een keuze voor het desbetreffende staatsburgerschap c.q. nationaliteit moet betekenen.
Met betrekking tot Antillianen en Arubanen vragen zij de regering hoe zij de genoemde «specifieke projecten» ziet. Zien zij het goed dat de vigerende nationaliteitswetgeving van de Nederlandse Antillen, Aruba en Suriname het moeilijk maakt om gebruik te maken van de Nederlandse remigratieregeling? Zo ja, is de regering bereid hierover overleg te voeren? Voorts vragen de leden van de CDA-fractie de inhoud van de afspraken met Suriname terzake weer te geven. Tenslotte vragen zij de regering het in paragraaf 3.6. genoemde «al hetgeen te doen» nader toe te lichten, onder meer op het punt van juridische hardheid.
De leden van de CDA-fractie zijn er uitdrukkelijk voorstander van dat ook de eerstegeneratie gastarbeiders die nu EU-onderdaan zijn onder de Remigratiewet vallen. Het feit dat de landen van herkomst inmiddels lid van de EU zijn geworden doet daar niets aan af. Zien deze leden het goed dat deze categorie te formuleren is zonder in strijd te zijn met het EU-verdrag?
De regeling is bedoeld voor mensen die hun oude dag in land van herkomst willen doorbrengen. Heimwee is even groot voor Spanjaarden en andere mediterranen, die er ook niets aan kunnen doen dat hun land inmiddels EU-lid is geworden. Vanwege de gelijke behandeling moeten zij dezelfde faciliteiten kunnen krijgen als de gastarbeiders die destijds uit Turkije en Marokko kwamen. De doelgroep is best af te bakenen als mensen die in de tijd van de wervingslanden op initiatief van de Nederlandse industrie hierheen zijn gekomen.
De leden van de VVD-fractie stellen de volgende vragen.
Zijn gegevens beschikbaar over de belangstelling voor remigratie onder niet-Europeanen, die thans geen deel uitmaken van de voorgestelde doelgroep (blz. 4 en 5 MvT)?
Zal de begeleiding van remigranten vanuit Nederland groepsgericht en professioneel plaatsvinden met daarbinnen maatwerk?
Welke afspraken zijn met Suriname gemaakt?
Betekent maatwerk ook dat terugkeer verloopt onder de condities en voorwaarden die gelden in het land van herkomst, opdat de remigrant aldaar niet in een uitzonderingspositie komt te verkeren?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen aandacht voor EU-onderdanen. Ook hieronder bevinden zich veel potentiële remigranten, met name uit de voormalige wervingslanden. Ook al is er nu sprake van vrij verkeer en vervoer, toch kunnen zij baat hebben bij de rechten die de remigratieregeling biedt, en de leden menen dat zij daar, net als alle andere allochtonen aanspraak op moeten kunnen doen.
Voorts vragen de leden van de GroenLinksfractie aandacht voor de nazorg. Is het mogelijk om in de meest van toepassing zijnde landen contactpunten te organiseren, die geremigreerden kunnen begeleiden?
Ten aanzien van de keuze voor bepaalde doelgroepen vragen de leden van de RPF-fractie de regering in te gaan op de argumentatie van het Landelijk Inspraakorgaan Zuid-Europeanen (LIZE). In een brief van 15 januari jl., onder andere in afschrift aan de Minister van Binnenlandse Zaken, geeft LIZE aan dat het EU-recht wel degelijk ruimte open laat om ook Zuid-Europeanen onder de nieuwe Remigratiewet te laten vallen. Graag zien deze leden een reactie van de regering op deze argumentatie.
Met de regering stellen de leden van de SGP-fractie vast, dat van verschillende zijden erop is aangedrongen, dat EU-onderdanen die zich in het kader van de wervingsverdragen met Griekenland, Italië, Spanje en Portugal hier te lande hebben gevestigd voor de Europese eenwording, gebruik te kunnen laten maken van de bestaande Remigratieregeling 1985. Zonder zich in dezen aan een waarde-oordeel ter zake te binden stellen de leden van de SGP-fractie naar aanleiding van het feit dat in het voorliggende wetsvoorstel van een dergelijke mogelijkheid is afgezien, de navolgende vragen.
In de eerste plaats stelt de regering, dat het juridisch kwetsbaar is om een onderscheid te maken tussen de onderdanen van de verschillende EU-lidstaten. In zijn algemeenheid kunnen de leden van de SGP-fractie de juistheid van deze stelling onderschrijven. Maar vormen de gememoreerde wervingscontracten juist geen basis om dat onderscheid wel te rechtvaardigen? Hieromtrent doet de regering geen uitspraak.
In de tweede plaats wensen de leden van de SGP-fractie meer inzicht te hebben in de omvang van de onderwerpelijke doelgroep. Tevens vragen zij of bekend is hoe groot de feitelijke terugkeerwensen bij deze doelgroep is. Zij vragen de regering daarover zo mogelijke concrete gegevens te overleggen.
In de derde plaats missen de leden van de SGP-fractie een uiteenzetting over de verhouding tussen de positie van potentiële remigranten die in het kader van wervingsverdragen met de huidige zuidelijke EU-lidstaten zich in Nederland hebben gevestigd en ex-werknemers die uit een ander land van herkomst komen. De laatste doelgroep maakt aanspraak op de terugkeerfaciliteiten uit het wetsvoorstel, de eerste niet. Is deze positie in de ogen van de regering juridisch houdbaar?
De leden van de GPV-fractie zijn niet overtuigd van de juistheid van de keuzen EU-onderdanen in het geheel buiten de doelgroepenomschrijving van dit wetsvoorstel te laten. Deze leden zijn van mening dat er goede gronden zijn de eerste generatie arbeidsmigranten, onder meer afkomstig uit Griekenland, Italië, Portugal en Spanje, onder de doelgroepomschrijving van het wetsvoorstel te brengen. Wanneer bijvoorbeeld de wens bestaat tot remigratie maar deze niet kan worden geëffectueerd bij gebreke aan een exporteerbare uitkering menen deze leden dat aanleiding bestaat alternatieven te verkennen, die het mogelijk maken dat potentiële remigranten hun terugkeer naar het land van herkomst niet behoeven uit te stellen totdat zij de AOW-gerechtigde leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Deze leden vinden het de moeite waard wanneer de grenzen van het Europees recht op dit punt worden verkend. Meer toegespitst stellen zij de vraag of het mogelijk is remigratie-uitkeringen toe te kennen aan burgers uit landen waarmee Nederlands destijds wervingsakkoorden heeft gesloten. Kan een dergelijk geobjectiveerd onderscheid tussen EU-onderdanen bestaan in het licht van het EG-verdrag?
Hoewel de leden van de GPV-fractie niet lichtvaardig voorbij willen gaan aan de inspanningen die erop gericht zijn oudere werknemers uit minderheidsgroepen weer in het arbeidsproces in te schakelen, zijn zij gelet op de meerjarige ervaring met de resultaten van deze inspanningen toch sceptisch ten aanzien van het resultaat van dit beleid. Deze leden vragen op welke cijfers de stelling berust, dat de werkloosheid van personen in de leeftijd van 45 tot 50 jaar weliswaar hoger, maar niet hoger, eerder iets lager is dan dat van de totale beroepsbevolking. Komen deze cijfers overeen met de cijfers uit de enquête beroepsbevolking ten aanzien van de netto-arbeidsparticipatie van personen uit de minderheidsgroepen tussen de 45 en 65 jaar? Wat verzet zich ertegen deze personen de kans te bieden op een arbeidzame herstart in het land van herkomst? In hoeverre spelen budgettaire overwegingen op dit punt een rol? Vormt de gevorderde leeftijd in combinatie met het weinig rooskleurige perspectief op hernieuwde deelname aan het arbeidsproces geen aanleiding de wens van veel oudere werknemers uit minderheidsgroepen, om naar hun land van herkomst terug te keren, te honoreren met een verlaging van de leeftijdsgrens naar bijvoorbeeld 45 of 47 jaar? Kan inzicht worden gegeven in het aantal personen uit minderheidsgroepen, dat onder vigeur van de huidige Remigratieregeling 1985 naar onderscheiden bestemmingslanden is teruggekeerd?
4. Verlaging van de leeftijdsgrens
De leden van de CDA-fractie zijn uitdrukkelijk voorstander van de verlaging van de leeftijdsgrens naar 45 jaar. Immers, ook voor 45-jarigen kan zich exact dezelfde situatie voordoen als voor mensen van boven de 50 jaar.
Deze leden vragen de regering derhalve een meer uitgebreide toelichting te geven op haar keuze om de leeftijdsgrens niet te verlagen van 50 naar 45 jaar.
Bovendien vragen zij of het niet wenselijk is ook een relatie te leggen naar de positie van betrokkenen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Zij zijn van oordeel dat in situaties waarbij sprake is van een zeer langdurige (drie jaar en meer) werkloosheid zonder enig perspectief, de bepaling van de leeftijdsgrens in het geheel achterwege kan worden gelaten. Wat is het oordeel van de regering hierover?
De redenering van de regering de leeftijdsgrens voor remigratie niet te verlagen is begrijpelijk geredeneerd vanuit de Nederlandse arbeidsmarktsituatie, aldus de leden van de VVD-fractie. Zou leeftijdsgrensverlaging in het land van herkomst de kansen op een succesvolle terugkeer aldaar niet vergroten?
Is daarentegen de leeftijdsgrensverlaging niet nadelig voor de eventuele kinderen die in Nederland scholing volgen, zo vragen de leden van de VVD-fractie (blz. 5 en 6 MvT)?
Als argument om de leeftijdsgrens niet te verlagen naar 45 jaar, hanteert de regering het beleid dat tijdens deze kabinetsperiode is ontwikkeld, gericht op het opnieuw inschakelen van oudere werknemers uit minderheidsgroepen. Tevens draagt de regering aan dat de werkeloosheid onder potentiële remigranten tussen de 45 en 50 jaar zelfs iets lager is dan onder andere minderheden van dezelfde leeftijdsgroep. De leden van de fractie van D66 wijzen de regering erop dat de werkeloosheid onder migranten nog steeds alarmerend hoog is in vergelijking met het werkeloosheidscijfer van de totale beroepsbevolking. Onderkend moet worden dat werkeloze migranten ouder dan 45 jaar, weinig kans meer zullen maken op de arbeidsmarkt. De leden van de D66-fractie zijn dan ook van mening dat de leeftijdsgrens om voor de Remigratiewet in aanmerking te komen, verlaagd zou moeten worden naar 45+. Zij dringen er bij de regering op aan dit nogmaals in overweging te nemen.
De leden van de fractie van GroenLinks vinden de minimumleeftijd van 50 jaar erg hoog. Tenslotte dient het criterium te zijn of mensen nog kans maken om op de arbeidsmarkt te slagen. In dit licht bezien zou een minimumleeftijd van 40 jaar beter passen.
De leden van de RPF-fractie constateren dat in het nieuwe voorstel is gekozen om deze regeling te bestemmen voor leden van de doelgroepen, ouder dan 50 jaar. Dat betekent dat deze mensen geruime tijd gebruik kunnen maken van (financiële) hulp vanuit Nederland. In veel gevallen is dat legitiem en heeft de regeling ook nog een gunstige uitwerking voor de omgeving van de remigrant. Maar in hoeverre wordt hierbij gecontroleerd of deze mensen in het land van herkomst niet alsnog een betaalde baan hebben? Hoe fraudegevoelig is deze regeling, bijvoorbeeld na het overlijden van de remigrant? Hoe vindt controle plaats?
De leden van de fractie van de PvdA betreuren het dat de regering de Kamerbreed gesteunde motie-Apostolou c.s. (24 401, nr. 16) om een tijdelijke terugkeeroptie in dit wetsvoorstel op te nemen vooralsnog niet heeft uitgevoerd. De aangevoerde bezwaren wegen naar hun mening niet zwaarder dan de voordelen van een terugkeeroptie. Zij willen in dit verband de regering aan één van de belangrijkste uitgangspunten voor een verantwoord remigratiebeleid herinneren, nl. de vrijwillige en verantwoorde keuze van de betrokkene.
Een terugkeeroptie levert een bijdrage aan deze vrijwillige en verantwoorde keuze. Remigranten hebben tijd nodig om deze verantwoorde keuze te maken. Voorlichting kan deze bewuste en verantwoorde keuze wel ondersteunen, maar is niet afdoende. Uit verhalen van geremigreerden blijkt, dat sommigen – na lange tijd in Nederland te hebben gewoond – uiteindelijk niet kunnen aarden in het land van herkomst. Door de huidige regeling zijn zij wel gedwongen in het land van herkomst te blijven, terwijl zij bij hun kinderen en kennissen in Nederland zouden willen zijn. Terugkeer wordt hen echter onmogelijk gemaakt. Uit humanitair oogpunt is dit een onwenselijke situatie. Met de regering zijn deze leden van mening dat een beslissing tot remigratie een serieuze beslissing dient te zijn waarop men niet lichtvaardig moet kunnen terugkomen. Een beslissing om te remigreren is nooit een eenvoudige zaak. Velen nemen de stap niet omdat ze nooit meer terug kunnen komen teneinde zich hier te vestigen. Uit onderzoeken blijkt dat een mogelijkheid tot terugkeer naar Nederland ook psychologische ruimte schept voor een verantwoorde beslissing tot remigratie. Men wil de droom van terugkeer realiseren zonder de dwang van een definitief vertrek reeds bij gebruikmaking van de remigratieregeling. De ervaring die is opgedaan met de Zuideuropese lidstaten van de EU spreekt wat dat betreft boekdelen. Het aantal Zuideuropese immigranten in West- en Noord-Europa is geenszins toegenomen vanaf het moment van toetreding van deze landen tot de EU en het vrij personenverkeer. De verwachting is gerechtvaardigd dat veel eerstegeneratie buitenlandse werknemers een remigratieplan zullen realiseren met een terugkeeroptie, omdat hen de reële mogelijkheid wordt geboden om het leven in het land van herkomst in de dagelijkse praktijk te ervaren. Ook voor de terugkeeroptie geldt de redenering dat de regering geen belemmeringen dient op te werpen die immigranten noodzaken in Nederland te blijven en af te zien van terugkeer naar het herkomstland. De leden van de fractie van de PvdA willen er nogmaals bij de regering op aandringen de terugkeeroptie in dit wetsvoorstel op te nemen. Deze leden zijn voorstander van een terugkeeroptie van drie jaar verbonden aan bepaalde voorwaarden. Zo zou voor remigranten een vergelijkbare regeling getroffen moeten worden als die welke geldt voor EU-onderdanen. Dat betekent dat een remigrant die gebruik maakt van de terugkeeroptie zelfstandig zou moeten kunnen voorzien in een eigen inkomen, uitbetaling van de remigratie-uitkering vindt niet in Nederland plaats en er kan eenmalig gebruik worden gemaakt van de remigratieregelingen. Op deze wijze worden remigranten uit andere landen gelijk gesteld aan remigranten uit EU-landen.
De leden van de CDA-fractie hebben er goede nota van genomen dat de regering er niet voor kiest om een tijdelijke terugkeeroptie mogelijk te maken, vooral vanwege principiële argumenten en mogelijk misbruik. Zij maken op dit punt een andere afweging. Zij zijn van mening dat de drempels in het remigratiebeleid verlaagd zouden moeten worden. Daarom achten zij een terugkeeroptie voor tenminste een jaar wenselijk. De afwezigheid van een terugkeeroptie wordt in de praktijk namelijk als een hoge drempel ervaren. Zij verzoeken de regering hierop te reageren en daarbij serieus naar deze optie te kijken, ook gezien de motie-Apostolou c.s.
Welke waarde hecht het kabinet aan het gebruik van het woord «vooralsnog» (blz. 7 MvT), zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de fractie van D66 hebben de overtuiging dat het voorstel tot remigratie uitgebreid dient te worden met een terugkeeroptie, zoals eerder door de Kamer is uitgesproken. Uit het voorstel van de regering blijkt dat het kabinet vooralsnog niet het voornemen heeft de terugkeeroptie op te nemen in de Remigratiewet. Het zwaarst wegende argument voor deze opvatting is dat de mogelijkheid om zich binnen afzienbare tijd opnieuw in Nederland te vestigen, afdoet aan de noodzaak om een weloverwogen beslissing te maken. Het besluit om te remigreren naar het herkomstland moet een definitief besluit zijn, aldus de regering. Om dit moeilijke proces van besluitvorming te vergemakkelijken, stelt de regering een goede en uitgebreide voorlichting voor. De leden van de fractie van D66 zijn het met de regering eens dat een adequate voorlichting een voorwaarde is wanneer zulke definitieve besluiten moeten worden genomen. Remigratie is echter een grote stap welke verstrekkende gevolgen met zich meebrengt. Veel oudere migranten weten niet zeker of zij nog wel kunnen aarden, in de tijd dat zij zijn weg geweest kunnen er ingrijpende veranderingen zijn opgetreden in hun moederland. De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat het invoeren van een terugkeeroptie een nuttige maatregel is, die drempelverlagend kan werken. Volgens de D66-fractie zou een dergelijke terugkeeroptie een lengte van één jaar kunnen hebben. Kan de remigrant werkelijk niet aarden, dan heeft men tot één jaar de tijd terug te keren naar Nederland. Wordt er geen gebruik gemaakt van de terugkeeroptie, dan zal de remigrant alles in werking stellen om zo snel mogelijk de Nederlandse nationaliteit in te ruilen voor die van het land van herkomst, op straffe van verval van de uitkering. Uiteraard geldt dit niet voor de grote groep remigranten, die de Nederlandse nationaliteit niet bezitten. De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat het opnemen van een terugkeeroptie in de Remigratiewet, een voorwaarde is voor het creëeren van een adequate en sluitende voorziening voor uiteindelijke (definitieve) terugkeer en pleiten ervoor dit alsnog op te nemen in het voorstel. Bovendien verwachten deze leden dat door invoering van de terugkeeroptie meer mensen van de remigratiemogelijkheden gebruik gaan maken.
De leden van de fractie van D66 onderschrijven de visie van de minister dat paal en perk gesteld moet worden aan het moeilijk (qua inspanningen en tijdsduur) verkrijgen van een visum dat een tijdelijk verblijf in Nederland regelt. Deze leden ondersteunen dan ook het voorstel van de minister om een zogeheten terugkeervisum van meerdere jaren te verstrekken, zodat remigranten in ieder geval voor de duur van het visum verzekerd zijn van bezoek aan familie in Nederland. Hoeveel jaren gaat dit meerjarig visum beslaan en wat zal de procedure voor verlenging inhouden? In de praktijk wordt een visum aan remigranten nog al eens geweigerd vanwege het vermoeden van hervestiging in Nederland. Blijft een dergelijke toets ook in het voorstel van de regering gehandhaafd?
De leden van de fractie van GroenLinks zijn teleurgesteld dat in het wetsvoorstel geen terugkeeroptie is voorzien. Naar hun mening is dat een essentieel recht dat nauw verweven is met het recht op remigratie. Zij zijn bevreesd dat het uitsluiten van een terugkeeroptie tot gevolg zal hebben dat veel allochtonen, die er serieus voor voelen om terug te keren, uiteindelijk niet de stap durven wagen.
De regering stelt voor om als voorwaarde te hanteren dat iemand afstand doet van de Nederlandse nationaliteit. De Raad van State heeft zich hier al zeer kritisch over uitgelaten, en de leden zijn niet tevreden met de reactie van de regering hierop. Het kwalijke is dat mensen, die volledig recht hebben om Nederlander te zijn, toch onder druk komen te staan om hun nationaliteit op te geven. Andersom kan het ook gebeuren dat mensen maar afzien van de remigratiemogelijkheid omdat ze niet hun Nederlanderschap willen verliezen. Voor veel allochtonen zal gelden dat zij familieleden in Nederland achterlaten, die zij zonder Nederlandse nationaliteit zeer moeilijk kunnen bezoeken, gezien de steeds stringenter wordende visumvoorwaarden. De belofte van een terugkeervisum is deze leden te vaag, met name gezien de ontwikkelingen naar Europese normen voor afgifte van een visum.
Daarnaast ontgaat hen de noodzaak van de voorwaarde van afstand van het Nederlanderschap. Immers, indien de remigratie succesvol is gebleken, zal op een gegeven moment toch het Nederlanderschap verloren gaan. Het argument van de regering dat behoud van het Nederlanderschap kan leiden tot een lichtzinnig besluit tot remigratie, geeft blijk van een bevoogdende houding die niet terecht is. Immers, indien de voorlichting effectief is, moet er toch van worden uitgegaan dat de betrokkenen weten wat ze doen als ze uiteindelijk tot remigratie besluiten.
Deze leden vragen in hoeverre gecontroleerd kan worden of iemand voldoende zijn best doet om de nationaliteit van het land van herkomst te verwerven. Welke eisen worden hieraan gesteld?
De leden van de RPF-fractie vragen of de nu voorgestelde mogelijkheid van een terugkeervisum, voor onder andere familiebezoek, ook geldt voor remigranten die gebruik hebben gemaakt van de huidige remigratieregeling. Zij zijn van mening dat er veel voor pleit om hen hierbij gelijk te behandelen.
Over de wenselijkheid van een terugkeeroptie zijn in het verleden reeds bij herhaling argumenten gewisseld. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de motie-Apostolou c.s. (TK 1995–1996, 24 401, nr. 16). In de bedoelde motie werd de regering verzocht in het in te dienen wetsvoorstel betreffende de remigratie een regeling met betrekking tot de terugkeeroptie op te nemen. Het indertijd door de regering geformuleerde afwijzende standpunt (TK 1995–1996, 24 401, nr. 19, blz. 6) blijft in dit wetsvoorstel gehandhaafd. De argumenten die de regering toentertijd aandroeg, zijn in de memorie van toelichting in de meest letterlijke zin overgenomen. De leden van de SGP-fractie zijn van mening, dat het een niet onbelangrijk punt betreft waarop de het regeringsstandpunt nadrukkelijk afwijkt van de zienswijze van een forse Kamermeerderheid. Het is de leden van de SGP-fractie niet geheel duidelijk om welke reden de regering zwaarder gewicht toekent aan de argumenten die pleiten tegen het opnemen van een terugkeerregeling. In de toelichting zijn de argumenten pro en contra namelijk neutraal naast elkaar gezet. Alles afwegende komt de regering tot de conclusie dat een terugkeeroptie onwenselijk is. De waardering van de naar voren gebrachte voor- en nadelen is de leden van de SGP-fractie echter niet helder geworden. Waarom staat een terugkeerregeling een serieuze beslissing om terug te keren naar het land herkomst in de weg? Hoe verhoudt zich de stelling dat een terugkeerregeling de noodzaak om van de vestiging in het lang van herkomst een succes te maken verkleint met het gegeven dat terugkeer voor het overgrote deel wordt ingegeven door emotionele argumenten en de band die met het land van herkomst voortdurend gevoeld wordt? Wordt het belang van de remigrant volledig recht gedaan door hem hier te lande een definitieve beslissing te laten nemen, waarvan de gevolgen zich pas in de praktijk in het land van herkomst in hun totaliteit worden gevoeld en beleefd? Is de regering van oordeel, dat indien gebruik zou worden gemaakt van een terugkeermogelijkheid de betrokken remigrant in een dusdanige achterstandssituatie zou terechtkomen dat dit terugkeer in de Nederlandse samenleving definitief onmogelijk moet maken? Naar het oordeel van de leden van de SGP-fractie is de regering aan een zorgvuldige beantwoording van deze vragen in de toelichting niet toegekomen. Deze leden zijn echter van mening dat doordenking van deze vragen voor de beslissing al dan niet in een terugkeeroptie in het voorliggende wetsvoorstel te voorzien van het grootste belang zijn en dringen er bij de regering dan ook op aan hieraan een uitvoerige en gefundeerde beschouwing te besteden.
De leden van de GPV-fractie steunen de regering in de opvatting, dat er geen aanleiding is de mogelijkheid van een terugkeer naar Nederland, anders dan een tijdelijke terugkeer, aan remigranten toe te staan. Nu een en dezelfde doelgroep onderwerp van aandacht is voor zowel een goede integratie in de Nederlandse samenleving als voor een remigratiebeleid voor diegenen die de wens terug te willen keren kenbaar maken, zien de leden van de GPV-fractie daarnaast weinig heil in een terugkeeroptie, die ertoe zou kunnen noodzaken een reïntegratiebeleid te gaan voeren. Remigratie behoort een bewuste en afgewogen keuze te zijn. Het toestaan van een terugkeer naar Nederland zou ook op gespannen voet staan met de verplichting in het wetsvoorstel zo spoedig als mogelijk is afstand te doen van de Nederlandse nationaliteit.
Van de Nederlandse overheid mag volgens de leden van de GPV-fractie een substantiële inspanning verwacht worden een dergelijke keuze te maken en de remigratie soepel te laten verlopen. In dit verband vragen deze leden naar de mogelijkheden reeds succesvol geremigreerden periodiek in te schakelen bij het geven van voorlichting aan diegenen die remigratie overwegen. Voorts vragen deze leden naar de mogelijkheden het aantal steunpunten in de landen van herkomst uit te breiden om de risico's van mislukkingen na remigratie verder te beperken.
De leden van de SP-fractie hebben een belangrijk bezwaar tegen het voorliggende wetsvoorstel, en wel tegen het niet opnemen in het voorstel van een terugkeeroptie. De Kamer heeft de wens uitgesproken voor zo'n optie. De aangevoerde argumenten om geen terugkeeroptie op te nemen vinden deze leden niet overtuigend. Is ook met een terugkeeroptie de beslissing tot remigratie ingrijpend, en zal niet iedereen die hiertoe besluit zich maximaal inzetten om dit tot een succes te maken?
De leden van de fractie van de PvdA kunnen op dit punt met de voorstellen van de regering instemmen. Zij zien deze visumregeling niet als een vervanging van de terugkeeroptie, maar als een op zichzelf staande regeling. Aan welke geldigheidsduur van een visum denkt de regering; is dit 5 of 10 jaar?
De leden van de CDA-fractie stemmen in met de voorgestelde visumregeling c.q. bezoekregeling. Misbruik op dit punt kan naar hun mening worden voorkomen door middel van een systeem van een borgsom in combinatie met stopzetting van de uitkering. Zij vragen de regering een reactie terzake.
Tevens ontvangen zij graag een toelichting op de stand van zaken met betrekking tot de geopperde suggestie om voorafgaand aan de remigratie een zogeheten terugkeervisum te verstrekken. Hoever is het gevorderd met de vereiste wettelijke aanpassing van de regelgeving?
De leden van de GPV-fractie verzetten zich niet tegen een eventuele verstrekking van terugkeervisa voor een langere periode dan tot dusverre te doen gebruikelijk is. Deze leden vragen welke termijn de regering op het oog heeft. Ook vragen deze leden of de consulaire diensten reeds zijn overgegaan tot een soepele afgifte van een Schengenvisum.
7. Individualisering van de uitkeringen en ziektekostenverze- kering
Het is verheugend, aldus de leden van de PvdA-fractie, dat de regering zowel de individualisering van de uitkering alsook de ziektekostenverzekering via deze wet regelt. Dit waren ernstige belemmeringen voor remigranten. Deze leden hebben wel vragen over de indexering van de periodieke uitkering en de ziektekostenverzekering van remigranten die gebruik hebben gemaakt van de remigratieregeling van 1985. In paragraaf 3.8. van de memorie van toelichting staat, dat de indexering in het voorliggende wetsvoorstel zal gaan gelden voor de periodieke uitkeringen van de remigranten die na de inwerkingtreding van deze wet remigreren. Betekent dit dat de uitkering die ontvangen wordt door remigranten op basis van de remigratieregeling uit ± 1985 niet aangepast gaat worden aan het niveau van de uitkeringen op basis van deze wet? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het gestelde in de memorie van toelichting op artikel 9 (blz. 16)?
Voorts vragen deze leden of deze wet van toepassing zal zijn op remigranten die op grond van de remigratieregeling 1985 zijn geremigreerd, met name voor wat betreft de ziektekostenverzekering en de individualisering van de uitkering. Zij vinden dat de wet in al haar aspecten van toepassing dient te zijn voor deze remigranten.
De leden van de VVD-fractie stellen de volgende vragen.
Indien een remigrant, gehuwd of geregistreerd met een Nederlandse partner, terugkeert en de relatie houdt geen stand, kan de Nederlandse partner dan terugkeren naar Nederland en een beroep doen op bijstand? Geldt in geval van het verbreken van de relatie het Nederlands recht of dat van het land van herkomst (blz. 8 MvT)?
De leden van de fractie van D66 zijn verheugd over de individualisering van de periodieke uitkering en voorzieningen in het kader van de gezondheidszorg, zoals dat bij inwerkingtreding van de Remigratiewet van kracht wordt. Deze indidividualisering geldt echter niet met terugwerkende kracht voor sommige reeds geremigreerden van de huidige remigratieregeling. De leden van de fractie van D66 vragen de regering of juist vanuit de erkenning van de positie van de verlaten vrouw en kinderen zonder ouders, het acceptabel is om deze groep uit te sluiten van de periodieke uitkering. Bovendien vragen deze leden de regering of het rechtvaardig is om de reeds geremigreerden buiten de ziektekostenvoorzieningen te laten vallen.
De leden van de D66-fractie zouden graag van de regering vernemen op welke wijze een tegemoetkoming in de ziektekosten wordt vastgesteld voor die bestemmingslanden waarmee geen verdrag is afgesloten in het kader van verzekerden in de zin van de Ziekenfondswet. Omdat dit naar bestemmingsland zal verschillen, vrezen de leden van de fractie van D66 dat deze regeling een hoop technische formaliteiten met zich mee zal brengen, wat in het nadeel van de remigrant een vertragende werking kan hebben op de uitkering van de tegemoetkoming. Deze leden maken zich enigzins zorgen over een mogelijke willekeur waarmee een dergelijke tegemoetkoming zal worden bepaald. Is er voldoende informatie beschikbaar vanuit de verschillende bestemmingslanden over prijspeil, welvaartsniveau en kosten van gezondheidszorg, zodat de verschillende tegemoetkomingen nauwgezet kunnen worden vastgesteld?
De leden van de fractie van D66 vragen de regering hoe zij het zogenaamde «lump-sum»-systeem beoordeelt, een systeem zoals dat nu bestaat in landen waar Nederland een verdrag mee heeft gesloten voor de ziektekosten van gepensioneerde Nederlanders. In dit systeem dat naar behoren werkt, betaalt Nederland naar rato van het aantal gepensioneerde Nederlanders een vast bedrag aan het betreffende land. Deze leden zouden graag vernemen waarom een dergelijk «lump- sum»-systeem ook niet van toepassing zou kunnen zijn op remigranten, zoals deze zijn beschreven in het remigratievoorstel.
Migranten die met een WAO-uitkering naar bijvoorbeeld Marokko zijn verhuisd en die na een herkeuring hun uitkering verliezen, komen uiteindelijk met lege handen te staan omdat zij voor een vervangende WW-uitkering weer terug naar Nederland zouden moeten. Ziet de regering een mogelijkheid om de remigratieregeling uit te breiden tot deze groep migranten?
De leden van de fractie van GroenLinks stellen de volgende vragen.
Kan de regering een overzicht geven van de uitkeringen die wel en die niet exporteerbaar zijn? Zijn er ook uitkeringen niet-exporteerbaar waar wel premies voor zijn betaald in het verleden? Is het dan niet zeer bezwaarlijk om deze uitkering te verlagen naar het niveau van het levensonderhoud in het land van herkomst? Wordt het niveau ook verhoogd als men gaat remigreren naar een land met een hogere levensstandaard dan Nederland? Is het niet willekeurig dat verschillende bevolkingsgroepen verschillende bedragen krijgen uitgekeerd, terwijl men formeel recht heeft op een uitkering volgens Nederlandse normen?
De leden van de GroenLinksfractie vinden het voorts jammer dat de regering niet het voorstel van de Raad van State heeft overgenomen om de remigratieregeling verder te individualiseren. Het feit dat de meeste remigraties voorkomen in gezinsverband is geen sluitend argument. Zowel de kinderen als de (ex-)echtgenote moet dit recht volledig hebben, zonder gedwongen te worden om in het land van herkomst te gaan samenleven met een gezinsuitkering. In de nieuwe onderdelen van individualisering van de uitkering na scheiding (artikel 5 eerste lid), invoering van de ziektekostenverzekering (artikel 4 tweede en derde lid), invoering van de wezenuitkering (artikel 5 derde lid) en indexering van de uitkering (paragraaf 3.8.) wordt vastgesteld dit niet te laten gelden voor reeds geremigreerden. Dit heeft onaccepabele effecten voor de positie van gescheiden vrouwen en van wezen.
Deze leden betreuren het in het algemeen dat de rechten die voortkomen uit deze wet niet van toepassing kunnen zijn op reeds geremigreerden. Met name geremigreerden die na 1 augustus 1993 in het land van herkomst zijn afgeschat op grond van de aanscherping van de controles, zijn zwaar gedupeerd. Voor hen zou het van toepassing verklaren van deze regeling een zeer humaan gebaar zijn.
Ten aanzien van het voorstel de uitkeringen te individualiseren bij verbreking van de relatie vragen de leden van de RPF-fractie hoe kan worden gecontroleerd of de betreffende partners inderdaad hun relatie hebben beëindigd. Op welke manier kan inzicht verkregen worden in de werkelijk gemaakte kosten bij ziekte en medische behandeling?
De leden van de SGP-fractie merken op, dat de regering voorstellen doet voor individualisering van de remigratie-uitkering in geval van echtscheiding in het land van herkomst. Deze leden zijn met de regering van oordeel, dat ingeval van echtscheiding niet één van beide ex-echtgenoten geheel onverzorgd kan achterblijven. Deze leden vragen zich echter af of de gekozen oplossing van individualisering het meest adequate antwoord is op een dergelijke situatie. De parallel met de situatie waarin één van beide huwelijkspartners overlijdt, ontgaat deze leden. Door individualisering van de uitkering in geval van echtscheiding vergroten de remigratie-uitkeringslasten. De leden van de SGP-fractie vragen waarom zonder meer voor deze weg gekozen is. De eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen dient naar hun mening terdege in het geheel te worden verdisconteerd. Zo kunnen deze leden zich voorstellen, dat de na echtscheiding op de remigratie-uitkering rechthebbende ex-echtgenoot in ieder geval voor een gedeelte meebetaalt aan de uitkering van de zonder uitkering achterblijvende partner. Hoe kijkt de regering aan tegen deze parallel met hier te lande gebruikelijke alimentatie?
8. Afstand doen/ automatisch verlies van het Nederlanderschap
Op welke wijze zal worden nagegaan, of betrokkenen inderdaad alles in het werk stellen om de nationaliteit van het bestemmingsland te verkrijgen, en wat zullen de gevolgen zijn van het niet inlossen van de belofte, zo vragen de VVD-leden (blz. 9 MvT)?
De leden van de GPV-fractie tonen zich sceptisch als het gaat om de controle op de naleving van de verplichting alles in het werk te stellen de nationaliteit van het bestemmingsland te verkrijgen. Op welk moment zal met welke sancties worden gereageerd wanneer de bedoelde verplichtingen niet worden nageleefd? Deze leden vragen voorts een indicatie te geven van de tijdspanne die gemoeid is met het aanvragen van de nationaliteit in de meest betrokken bestemmingslanden. Welke voorwaarden worden doorgaans gesteld?
Aangezien de wet een kader aangeeft voor het remigratiebeleid vragen de leden van de fractie van de PvdA de regering een nadere toelichting over een aantal zaken die verband houden met de uitvoering van het remigratiebeleid.
De hierna volgende opmerkingen van deze leden dienen gezien te worden in het verlengde van de twee remigratieregelingen die onder de verantwoordelijkheid vallen van de minister van Binnenlandse Zaken. Zij hebben betrekking op het remigratie- en terugkeerbeleid in het algemeen. Deze leden zijn van mening dat een overzichtelijke structuur, waarbij de betrokken ministeries van Binnenlandse Zaken, Buitenlandse Zaken en Justitie samenwerken van wezenlijk belang is voor de uitvoering van de remigratieregelingen en -projecten. Deze leden hebben de indruk dat de drie ministeries een minimale samenwerking hebben voor de afzonderlijke regelingen die onder hun verantwoordelijkheid vallen. Zij missen dwarsverbindingen tussen initiatieven op de afzonderlijke terreinen. Zij zouden willen bevorderen dat remigratieregelingen, remigratieprojecten en ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten beter op elkaar worden afgestemd. Zo zouden zij steunpunten in de landen van bestemming, zoals die door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking worden voorgesteld, gecombineerd willen zien met voorzieningen voor nazorg voor remigranten die van de remigratieregelingen gebruik maken. Voorts zouden potentiële remigranten die plannen hebben om te investeren in een eigen onderneming geattendeerd kunnen worden op programma's van het ministerie van Buitenlandse Zaken (Ontwikkelingssamenwerking) in de bestemmingslanden of programma's van de EU in het kader van de Euro-Mediterrane samenwerking. Wil deze nauwe samenwerking vorm krijgen dan dient daarvoor een organisatiestructuur tot stand te komen die dit beleid integraal voorbereidt en uitvoert. Het is op dit moment onduidelijk waar potentiële remigranten in al hun diversiteit bij de overheid kunnen aankloppen. Ziet de regering de noodzaak van een dergelijke integrale structuur in?
Het is de leden van de fractie van de PvdA bekend dat uitvoerende instellingen, zoals het Nederland Migratie Instituut, het Knooppunt vrijwillige terugkeer en de Stichting Steunpunt Remigranten gesprekken voeren ten behoeve van afstemming van werkzaamheden op uitvoerend niveau. Ziet de regering dit samenwerkingsinitiatief als positief? Wat doet de rijksoverheid eraan om deze samenwerking te bevorderen?
De leden van de CDA-fractie stemmen in met de door de regering op dit punt in gang gezette plannen. Leidt dit ook tot een inzet tot gebruik van remigratie-gelden die anders gebruikt zouden worden of zijn hier louter OS-gelden in het geding, zo vragen deze leden zich af. Wanneer kan de Kamer over de eerste ervaringen met de pilot-projecten geïnformeerd worden?
De leden van de RPF-fractie vragen welke omvang de bijdrage uit de middelen van Ontwikkelingssamenwerking is. Is die bijdrage gemaximeerd? Bovendien vragen deze leden wat de relatie is tussen enerzijds het starten van scholings- en werkgelegenheidsprojecten en anderzijds de terugkeer van oudere migranten. Zijn deze projecten niet meer op hun plaats bij de (vrijwillige) terugkeer van jongere migranten?
De leden van de GPV-fractie hebben de indruk dat met name de artikelen 3,4 en 5 nogal wat kosten met zich meebrengen. Kan op dit punt een begrotingsindicatie worden gegeven? Tot welk bedrag kan een bijdrage van het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking worden verwacht?
10. Remigratie en de Wet beperking export uitkeringen
De leden van de fractie van de PvdA hebben enkele vragen met betrekking tot de relatie tussen het onderhavige wetsvoorstel en de in behandeling zijnde «Wet beperking export uitkeringen» (25 757). Met de Wet beperking export uitkeringen wordt niet zozeer de beperking van de export van uitkeringen op zich beoogd, maar de verbetering van de rechtmatigheid en de handhaafbaarheid met betrekking tot het verstrekken van uitkeringen. Deze leden hebben reeds vragen gesteld over wat de regering noemt «gewaarborgde handhaafbaarheid op basis van een verdragsrelatie». In het kader van voorliggend wetsvoorstel willen de leden van de PvdA-fractie nadrukkelijk stellen dat het remigratiebeleid, en met name de remigratieregeling voor ouderen (50+) en regelingen voor asielgerechtigden en vluchtelingen, niet gefrustreerd moeten worden. Deze leden achten het noodzakelijk dat in het voorliggende wetsvoorstel uitzonderingsbepalingen dienen te worden opgenomen die de export van remigratie-uitkeringen waarborgen. Is de regering bereid genoemde uitzonderingsbepalingen in deze wet op te nemen? Kan de regering voorts aangeven welke knelpunten zich zullen voordoen bij de toepassing van de Wet beperking export uitkeringen in het geval er geen verdrag tussen Nederland en een ander land bestaat? Het feit dat zeer veel asielgerechtigden en vluchtelingen uit zeer uiteenlopende landen afkomstig zijn maakt deze vraag relevant.
Deze leden willen in dit verband met name weten hoe e.e.a. geregeld wordt ten aanzien van terugkerende Surinamers. Bestaat er tussen Nederland en Suriname een verdrag?
Wat betekent de Wet beperking export uitkeringen voor immigranten die teruggekeerd zijn met een WAO- of AOW-uitkering? Naar aanleiding van de remigratienotitie is het vraagstuk van de geremigreerde WAO'ers aan de orde geweest. Wat is nu de stand van zaken? De regering heeft immers gesteld dat dit onderwerp in het kader van de remigratieregeling zou worden bezien. Graag zien de leden van de fractie van de PvdA voorstellen van de regering tegemoet. Op welke wijze gaat de regering vorm geven aan de door de Kamer aangenomen motie Noorman-Den Uyl c.s. (24 754, nr. 15) over compenserende maatregelen in de remigratieregelingen ten behoeve van uitkeringsgerechtigde remigranten van wie de verzekeringsplicht straks wordt beëindigd? In het onderhavige wetsvoorstel dient een antwoord daarop te worden gegeven. Zij nodigen de regering uit uitvoerig op dit punt in te gaan.
De leden van de CDA-fractie vragen welke garanties kunnen worden gegeven dat verworven rechten na de remigratie niet door latere wijzigingen worden aangetast? Als bijvoorbeeld een Marokkaan na terugkeeer recht heeft op een WAO-uitkering en hij in dat kader in Marokko opnieuw wordt gekeurd en bijvoorbeeld wordt goedgekeurd, heeft hij sollicitatieplicht. Hij kan deze echter in Nederland niet uitoefenen. Het gevolg is dat betrokkene zijn aanspraak op uitkering verliest. Een dergelijke situatie kan zich voordoen ten aanzien van andere vormen van uitkeringen. Hoe denkt de regering hierin te voorzien? Ook zien de leden van de CDA-fractie graag aangegeven hoe een en ander zich verhoudt tot de wetgeving inzake de Wet Beperking Export Uitkeringen (25 757).
11. Indexering van de periodieke uitkering
De leden van de GPV-fractie krijgen graag een nadere toelichting op de wijze waarop en op basis van welke criteria de remigratie-uitkeringen worden vastgesteld. Wordt daarin mede het aantal in het remigrantengezin aanwezige minderjarige kinderen betrokken? Zal de voorgenomen indexering ook gelden voor reeds geremigreerden?
Gelet op hun aarzelingen met betrekking tot de handhaafbaarheid van het voorstel van wet alsmede de controle in de bestemmingslanden en de mogelijkheden om tot sanctionering over te gaan bij het overtreden van de wettelijke bepalingen of gestelde voorwaarden, vragen de leden van de GPV-fractie meer uitvoerig in te gaan op de wijze waarop daaraan uitvoering zal worden gegeven, welke voorzieningen worden geregeld, welke activiteiten worden ondernomen en welke instanties waarvoor verantwoordelijk zijn. Ook zouden deze leden graag een nadere onderbouwing krijgen van de stelling in het nader rapport, dat de aan de SVB opgedragen aanpak van de handhaving voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige uitvoering van de remigratieregelingen.
Uit de voorafgaande inbreng blijkt dat de leden van de fractie van de PvdA de uitsluiting van Antillianen en Arubanen alsook de EU-onderdanen uit Spanje, Portugal, Italië en Griekenland niet onderschrijven. Uitgangspunt voor de remigratieregelingen en het remigratiebeleid is niet de nationaliteit van remigranten maar hun migratiegeschiedenis in Nederland. Deze groepen werden en worden gerekend tot de minderheidsgroepen en dienen derhalve deel van het remigratiebeleid uit te maken.
Uit de toelichting bij Onderdeel b blijkt, dat de doelgroep kan worden uitgebreid. Welke overwegingen kunnen daarbij een rol spelen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de GPV-fractie vragen waarom in onderdeel h zonder meer is bepaald, dat pleegkinderen kunnen meeremigreren. Volgens de Pleegkinderenwet 1951 kan het pleegkind immers onder (gezins)voogdij staan van zowel ouders, voogden als van een voogdij-instelling. Wat zijn de consequenties voor het pleegkind in het geval dit later betreurt dat zijn pleegouders de in beginsel onomkeerbare beslissing tot remigratie hebben genomen? Ook vragen deze leden op welke wijze deze bepaling zich verhoudt tot de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen 1988 en het daarmee samenhangende besluit van 1989. In hoeverre worden we op dit punt gebonden door internationale of bilaterale overeenkomsten?
Hoewel de leden van de GPV-fractie akkoord gaan met de uitbreiding die aan het begrip remigratie in het tweede lid wordt gegeven, gaat het niet zozeer om remigratie als wel om doormigratie. Deze leden vragen welke consequenties het heeft wanneer een lid van de in dit wetsvoorstel bedoelde minderheidsgroepen remigreert naar een land dat hoge immigratiegelden vraagt alvorens tot remigratie kan worden overgegaan. Wordt ook in die gevallen, bijvoorbeeld remigratie naar Canada, de remigratie-uitkering vastgesteld op een niveau dat voorziet in een adequate vergoeding voor de noodzakelijke kosten van bestaan?
In principe onderschrijven de leden van de fractie van de PvdA het feit dat een remigrant de verplichting heeft zo spoedig mogelijk de nationaliteit van het bestemmingsland te verwerven. Wat gebeurt er, wanneer een remigrant buiten zijn schuld de nationaliteit niet spoedig kan verwerven? Wat is bijv. voor Surinamers een redelijke termijn; twee jaar, minder of meer?
De leden van de GPV-fractie merken op, dat bij remigratie naar bestemmingslanden waar de voorwaarde wordt gesteld dat men enige jaren in het land moet hebben gewoond alvorens de nationaliteit kan worden verkregen, de facto sprake is van een terugkeeroptie. Of geldt terugkeer in die gevallen als een onvoldoende inspanning om de nationaliteit van het bestemmingsland te verkrijgen? Welke sancties kunnen dan worden opgelegd? Kan een vervroegde terugkeer ook gevolgen hebben voor de uitkeringssituatie in Nederland?
Is in dit artikel sprake van een vermogenstoets?
Klopt de indruk dat terugkeerders onder de oude regeling financieel worden opgewaardeerd? Waarom wordt de verblijfsduur in Nederland bekort (tweede lid)?
De leden van de GPV-fractie geven er de voorkeur aan de in de memorie van toelichting genoemde voorwaarden als het niet hebben ontvangen van de basisvoorzieningen en het hebben voldaan van de schulden van de remigrant en zijn kinderen in de wettekst op te nemen in plaats van in een algemene maatregel van bestuur. Beide voorwaarden zijn volgens deze leden niet aan tijd of omstandigheden gebonden.
Blijkens de toelichting op artikel 3 is de regering voornemens de periode onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag voor de basisvoorzieningen, waarin de remigrant rechtmatig zijn hoofdverblijf heeft gehad in Nederland, terug te brengen van twee tot een jaar. Staat een dergelijke verkorting niet op gespannen voet met de achterliggende bedoelingen van het wetsvoorstel inburgering nieuwkomers, waarin juist een substantiële investering in nieuwkomers wordt voorzien?
Overwogen wordt, zo constateren de leden van de PvdA-fractie, om de termijn van 5 jaar om voor de remigratieregeling in aanmerking te komen terug te brengen. Kan dit nader worden toegelicht? Betekent dit voornemen dat voor remigranten boven de 50 jaar de eis van 5 jaar verblijf in Nederland niet zal gelden? Welke motieven brachten de regering tot dit voornemen? Welke termijn zal dan wel worden gehanteerd?
Nu de wetgever er blijkbaar van uitgaat dat beide echtgenoten een uitkering kunnen krijgen, ook wanneer zij niet formeel van elkaar gescheiden zijn, vragen deze leden hoe de regering zich de controle hierop voorstelt. Is in landen waar polygamie is toegestaan ook voorzien dat de tweede of volgende echtgenote van een remigrant in aanmerking zou willen komen voor een remigratie-uitkering en de ziekenfondsvoorzieningen? Licht dit gelet op het ter zake gehanteerde individualiseringsprincipe ook niet voor de hand? Deze leden merken voorts op, dat individualisering van de uitkering er toe zou kunnen leiden dat echtgenoten, lichtvaardiger dan thans het geval is, zouden kunnen kiezen voor een echtscheiding, omdat ook na een echtscheiding voorzien is in een economisch zelfstandige positie voor beide partners. Ook een ander effect is volgens deze leden denkbaar. Wanneer de uitkering aan de onderscheiden partners per saldo op een hoger bedrag uitkomt dan een uitkering aan beide partners gezamenlijk is er niet veel fantasie voor nodig om vast te stellen dat het voor partners financieel aantrekkelijk kan zijn de schijn te wekken dat niet langer sprake is van een gezamenlijke huishouding. Op welke wijze denk de regering dergelijk frauderend gedrag vast te stellen dan wel te sanctioneren? Deze leden geven nadrukkelijk in overweging te verlangen dat sprake is van echtscheiding en dat daarvan ook een bewijs kan worden overgelegd.
Nu de minderjarige kinderen van remigranten bij overlijden van de ouders de helft van de uitkering ontvangen, vragen de leden van de GPV-fractie of dit voor alle kinderen gezamenlijk of voor ieder kind afzonderlijk geldt. Wie is overigens verantwoordelijke aanspreekbare ontvanger van de remigratie-uitkering zolang de kinderen minderjarig zijn?
De leden van de fractie van de PvdA hebben reeds gewezen op de inconsistentie van de toepassing van deze wet op reeds geremigreerde leden van minderheidsgroepen. Zij zouden graag willen dat zowel de hoogte van de uitkeringen als de ziektekostenverzekering en de individualisering voor zowel de oude als de nieuwe remigranten gaan gelden.
De vraag van de leden van de fractie van de PvdA is, in hoeverre mogelijkheden voor ondersteuning van Nederlandse emigranten open kunnen blijven. Wat zou de mogelijkheid voor ondersteuning van emigranten voor dit artikel betekenen?
Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), Te Veldhuis (VVD), Van der Heijden (CDA), De Cloe (PvdA), voorzitter, Janmaat (CD), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), ondervoorzitter, Apostolou (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Remkes (VVD), Gabor (CDA), Koekkoek (CDA), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Hoekema (D66), H. G. J. Kamp (VVD), Essers (VVD), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), Rouvoet (RPF), Rehwinkel (PvdA), Wessels (D66), Wagenaar (PvdA).
Plv. leden: Dankers (CDA), Van Hoof (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Liemburg (PvdA), Poppe (SP), Schutte (GPV), Jeekel (D66), Duivesteijn (PvdA), Feenstra (PvdA), Verhagen (CDA), M. M. van der Burg (PvdA), Van der Stoel (VVD), Mateman (CDA), Mulder-Van Dam (CDA), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Van Boxtel (D66), Korthals (VVD), Luchtenveld (VVD), Assen (CDA), Klein Molekamp (VVD), Leerkes (U55+), Van Oven (PvdA), Bakker (D66), Noorman-den Uyl (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25741-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.