Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25741 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25741 nr. 3 |
Bij brieven van 12 mei 1995 en 1 september 1995 had de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken om een actuele stand van zaken van de Nederlandse remigratieregelingen verzocht. Na beraad binnen het kabinet werd op 25 januari 1996 door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als verantwoordelijke voor het remigratiebeleid, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken in zijn positie van coördinerend bewindspersoon voor minderheden, een brief over voornoemd onderwerp aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 1995/96, 24 401, nr. 7). Overigens is inmiddels via de procedure van een zogenoemd klein koninklijk besluit met ingang van 1 januari 1997 de verantwoordelijkheid voor het remigratiebeleid van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overgedragen aan de Minister van Binnenlandse Zaken (Besluit van 14 december 1996 houdende herindeling van departementale taken, Stb. 1996, 678).
1.2. Overwegingen voor een remigratiebeleid
Het kabinet heeft bij verschillende gelegenheden kenbaar gemaakt, dat er aanleiding is voor de doelgroepen van het integratiebeleid van minderheden om de bestaande mogelijkheden voor remigratie voort te zetten en waar nodig te verbeteren. Overwegingen daartoe zijn reeds in de brief van 25 januari 1996 kenbaar gemaakt en zijn gebaseerd op de volgende ontwikkelingen.
In deze en de komende jaren bereikt een belangrijk deel van de eerste generatie immigranten de leeftijd, dat zij niet langer (kunnen) deelnemen aan het arbeidsproces en waarop zij gebruik zullen gaan maken van allerlei voorzieningen voor ouderen. Zo neemt van de Turkse en Marokkaanse mannen boven 45 jaar bijvoorbeeld nog slechts een zeer gering percentage deel aan het arbeidsproces. Voor vrouwen ligt dit percentage nog aanzienlijk lager. Ook onder oudere personen uit andere herkomstlanden, zoals Suriname, is de werkloosheid hoog. Deze ouderen maken meestal ook geen reële kans meer om in het arbeidsproces te worden ingeschakeld. De voortzetting van hun verblijf in Nederland heeft voor hen vaak vooral het veilig stellen van hun uitkering ten doel. Een deel van deze ouderen leeft met de gedachten in twee werelden. Eén waarin wordt gewoond en één waarnaar wordt terugverlangd. Doordat contacten in de arbeid gaan ontbreken, vallen velen van hen steeds meer terug op hun eigen cultuur. Zij oriënteren zich vaak niet langer op een verblijf alhier, maar op een hernieuwd verblijf in het land van herkomst. Gevoelens van heimwee en het verschijnsel dat naarmate zij ouder worden zij vaak terugvallen op het gebruik van de oorspronkelijke taal (taalregressie) versterken het isolement, waarin deze ouderen leven. Voor hen is remigratie naar het land van herkomst een aantrekkelijker perspectief dan een veelal noodgedwongen voortgezet verblijf in Nederland.
De groep ouderen uit minderheidsgroepen omvat nu reeds meer dan 30 000 personen van 55 jaar en ouder. Dit aantal zal volgens gegevens van het CBS in de komende vijftien jaar verdrievoudigen tot ruim 90 000 personen. Uit onderzoek is gebleken, dat een wisselend doch relatief hoog percentage van oudere migranten zou willen remigreren, indien zij daarvoor voldoende mogelijkheden zouden zien. Dat betekent dat als slechts tien à twintig percent van de ouderen zou besluiten terug te keren naar het land van herkomst – een cijfer dat is gebaseerd op de ervaringsgegevens bij de uitvoering van het remigratiebeleid in de afgelopen jaren – toch rekening moet worden gehouden met aanzienlijke aantallen personen die zullen willen terugkeren naar het land van herkomst.
Sedert de ontwikkeling en invoering van het remigratiebeleid heeft zich bovendien een duidelijke wijziging voltrokken in het patroon van de migratie en de samenstelling van de migrantenbevolking.
Naast migratie vanwege arbeid en migratie in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming, heeft de instroom naar Nederland op grond van verzoeken om asiel aan belang gewonnen. Het toelatingsbeleid voor asielzoekers is in essentie bedoeld om hen tijdelijk hier te lande veiligheid te bieden, totdat de situatie in het herkomstland weer veilig genoeg is voor een verantwoorde terugkeer. Zoals bekend verblijven nu in Nederland aanzienlijke aantallen personen uit tal van herkomstlanden, die wellicht zullen willen remigreren, zodra de situatie in die landen dat mogelijk maakt. Nu reeds ontstaat er vraag naar ondersteuning bij vrijwillige remigratie van personen die hier om humanitaire redenen dan wel als vluchtelingen zijn toegelaten. Verwacht mag worden dat die vraag zal toenemen, indien de situatie in die herkomstlanden verbetert.
Ook de overheid kan er, vanuit verschillende invalshoeken, belang bij hebben het vertrek van remigranten financieel te ondersteunen. Vanuit maatschappelijk oogpunt, omdat er reeds problemen bestaan in bejaardenhuizen en verzorgingsinstellingen met de verzorging van ouderen uit minderheidsgroepen. Vanuit financieel oogpunt, omdat voor hen reeds nu, maar nog in sterkere mate in de toekomst, zal moeten worden geïnvesteerd in relatief kostbare specifieke voorzieningen op het gebied van huisvesting, ouderenzorg, gezinsverzorging, maatschappelijk werk, gezondheidszorg, en dergelijke. Verder verkeren betrokkenen veelal in een uitkeringssituatie; de remigratie-uitkeringen zijn lager dan uitkeringen in Nederland.
Daarnaast zullen – indien gezinnen remigreren – besparingen kunnen worden gevonden in andere beleidssectoren. Door remigratie voor hen die dat zelf wensen mogelijk te maken, kan het beroep op diverse voorzieningen overigens in relatief beperkte mate – afnemen.
Een humaan, voorwaardenscheppend remigratiebeleid oogst verder ook internationale waardering; het levert onder meer goodwill op bij de herkomstlanden. Bovendien hebben ook die landen van herkomst een zeker belang bij remigratie. Remigranten die met een Nederlandse uitkering naar hun herkomstland terugkeren, leveren voor dat land immers deviezen op. Bovendien levert een Nederlandse uitkering een relatief hoog besteedbaar inkomen op in bijvoorbeeld Turkije, Marokko en Suriname, zodat remigranten ook een bescheiden impuls kunnen betekenen voor de lokale economische ontwikkeling.
De bovenvermelde brief van 25 januari 1996 werd op 27 maart 1996 in een Algemeen Overleg (Kamerstukken II 1995/96, 24 401, nr. 17) met de Tweede Kamer besproken. Er bleek bij de Tweede Kamer in het algemeen grote behoefte te bestaan aan de voortzetting en verbetering van het remigratiebeleid. Bij die gelegenheid werd door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verantwoordelijk voor het remigratiebeleid en door de Minister van Binnenlandse Zaken een notitie toegezegd over de hoofdlijnen van een nieuw remigratiebeleid (Kamerstukken II 1995/96, 24 401, nr. 7).
De Hoofdlijnen-notitie is op 21 juni 1996 door de Minister van Binnenlandse Zaken mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarin is onder meer vermeld, dat het kabinet het remigratiebeleid wil voortzetten onder handhaving van de bestaande uitgangspunten. Verder is een aantal verbeteringen van de remigratieregelingen toegezegd en is de voorbereiding van een wetsvoorstel op de remigratie aangekondigd. Verwacht wordt, dat deze verbeteringen en een wettelijke basis het vertrouwen in het remigratiebeleid zullen vergroten.
2. Inhoud van de Remigratiewet
Het doel is voor personen die de wens tot remigratie niet zelfstandig kunnen verwezenlijken en die afkomstig zijn uit de doelgroepen van het integratiebeleid faciliteiten te scheppen, welke het voor hen mogelijk maken te remigreren. In beginsel gaat het om personen, die niet over de Nederlandse nationaliteit beschikken of die bereid zijn daarvan zo spoedig als mogelijk afstand te doen om van de remigratie-faciliteiten gebruik te kunnen maken. Bij het aanbod van deze faciliteiten is het voor het kabinet niet primair van belang hoeveel personen daadwerkelijk daarop een beroep doen en feitelijk remigreren. Een beoordeling van de doeltreffendheid van de remigratiefaciliteiten is – gelet op de doelstelling van de wet – beter gediend met een kwalitatieve in plaats van een kwantitatieve benadering. Hierbij zou onder meer gebruik kunnen worden gemaakt van een rapportage over de ervaringen van remigranten.
Voor het remigratiebeleid is een eerste uitgangspunt dat de beslissing om te remigreren een vrijwillige, persoonlijke en verantwoorde keuze van betrokkene moet zijn. Het kabinet acht ondersteuning gewenst, omdat er geen belang mee is gediend indien personen vanwege allerlei belemmeringen zich genoodzaakt voelen in Nederland te blijven en af te zien van terugkeer naar het herkomstland.
Een tweede uitgangspunt is, dat na aankomst in het bestemmingsland er voor de remigrant een redelijke mate van bestaanszekerheid zal moeten zijn. Mede hierom zal aansluiting worden gezocht bij kabinetsvoornemens om herintegratie in het land van bestemming te faciliteren. Het spreekt vanzelf dat in deze afstemming plaatst vindt met het beleid dat is neergelegd in de notitie Migratie en Ontwikkeling, die op 14 november 1996 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 1996/97, 25 108, nr. 1).
Ten derde vindt het kabinet het van groot belang, dat er voor personen die remigratie overwegen, goede mogelijkheden bestaan om zich objectief te laten voorlichten. Het kabinet acht een faciliterend remigratiebeleid, gebaseerd op deze uitgangspunten zowel in het belang van de betrokkenen, als van de landen van herkomst, als van Nederland.
3. Wetsonderdelen nader beschouwd
Voor faciliteiten in het kader van het remigratiebeleid komen thans die personen in aanmerking, die niet (tevens) over de Nederlandse nationaliteit beschikken dan wel hiervan vrijwillig afstand doen, en die afkomstig zijn uit Suriname, Marokko, Tunesië, Kaap Verdië, Turkije en de landen van het voormalige Joegoslavië, alsmede vluchtelingen en asielgerechtigden, en die voorts voldoen aan de overige voorwaarden die in de huidige remigratieregelingen zijn gesteld.
In het Algemeen Overleg van 27 maart 1996 hebben verschillende woordvoerders uitbreiding van de doelgroepen van het remigratiebeleid bepleit. Voorgesteld werd om ook remigratiefaciliteiten beschikbaar te stellen voor Nederlands Antillianen en Arubanen, voor Surinaamse Nederlanders, voor personen uit de hierboven genoemde landen, die ook over de Nederlandse nationaliteit beschikken, voor EU-onderdanen die zich in het kader van de wervingsverdragen met Griekenland, Italië, Spanje en Portugal in Nederland hebben gevestigd, en voor ex-vluchtelingen en asielzoekers. Tenslotte is gevraagd om de leeftijdsgrens voor de huidige Remigratieregeling 1985 te verlagen van 50 tot 45 jaar.
De kabinet heeft goede nota genomen van de wens om remigratiefaciliteiten ook beschikbaar te stellen voor personen met behoud van de Nederlandse nationaliteit.
Allereerst zij eraan herinnerd dat de remigratieregelingen voor deze groep in 1993 werden gesloten, omdat de handhaving kwetsbaar was gebleken.
Hoewel de mogelijkheden voor controle op de hervestiging van Nederlandse paspoorthouders enigszins zijn verbeterd, is om beleidsmatige redenen het onbepaald beschikbaar stellen van remigratiefaciliteiten voor Nederlanders niet wenselijk.
Remigratie is in principe bedoeld voor groepen minderheden die terug willen naar het land van herkomst. Een eventuele keus van vertrek moet goed worden voorbereid, en houdt in een definitieve oriëntatie op het herkomstland of het bestemmingsland. Dit laatste element impliceert tevens ook een keus voor het betreffende staatsburgerschap. Behoud van het Nederlanderschap kan leiden tot een lichtvaardig besluit tot remigratie en een oriëntatie op het land van herkomst belemmeren. Het voorgaande laat onverlet dat in gevallen waarin de nationaliteit van het herkomstland of het bestemmingsland niet reeds in Nederland kan worden verkregen een – tijdelijke – uitzondering op de hoofdregel onvermijdelijk is.
Voor Antillianen en Arubanen kan worden overwogen om specifieke projecten voor beperkte tijdsduur te ontwikkelen. Als aan dergelijke projecten behoefte blijkt te bestaan, zal hierover overleg worden gevoerd met de Minister van Antilliaanse en Arubaanse Zaken en met de autoriteiten op de Antillen en Aruba. Met Suriname zijn afspraken gemaakt over remigratie.
Van verschillende zijden is verzocht om ook EU-onderdanen, die zich in het kader van de wervingsverdragen met Griekenland, Italië, Spanje en Portugal in Nederland hebben gevestigd voor de Europese eenwording op 1 januari 1993, gebruik te kunnen laten maken van de huidige Remigratieregeling 1985.
Daarvoor wordt wel aangevoerd dat inkomensonzekerheid, het ontbreken van verhuiskosten en het niet kunnen exporteren van bepaalde Vut-regelingen er toe leiden dat deze EU-onderdanen hun remigratiewensen uit- of zelfs afstellen. Bovendien wordt aangevoerd dat het onwaarschijnlijk is dat deze ouderen, indien zij na remigratie toch terugkeren naar Nederland, alhier weer werk zullen vinden.
Tegen dit voorstel pleit dat het aan EU-onderdanen steeds is toegestaan om zich, ook na remigratie, wederom in Nederland te vestigen als zij over een voldoende bron van inkomen beschikken. Bovendien is het juridisch kwetsbaar een onderscheid te maken tussen onderdanen van de verschillende landen van de Europese Unie. Gelet hierop zijn de gemeenschapsonderdanen dan ook uitgezonderd en vallen zij niet onder de strekking van het wetsvoorstel.
Vluchtelingen en asielgerechtigden
Erkende vluchtelingen (houders van een A-status) en asielgerechtigden kunnen thans zowel van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 als van de Remigratieregeling 1985 gebruik maken. Voorzover zij aan de overige voorwaarden van het onderhavige wetsvoorstel voldoen, zal het voor hen mogelijk blijven om van de remigratievoorzieningen gebruik te maken.
Voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) ligt het, gezien het karakter van deze vergunning, niet in de rede om deze groep in aanmerking te brengen voor remigratiefaciliteiten. De vvtv wordt immers verleend omdat en voor zolang de situatie in het herkomstland de terugkeer belemmert. Na intrekking van de vvtv kunnen betrokkenen voor terugkeer gebruik maken van de faciliteiten van het Terugkeerbureau van het Ministerie van Justitie.
Verlaging van de leeftijdsgrens
Tenslotte heeft de Tweede Kamer voorgesteld om de leeftijd, waarop men van de huidige Remigratieregeling 1985 gebruik kan maken, te verlagen van 50 naar 45 jaar. Hiervoor wordt aangevoerd dat de maatschappelijke omstandigheden van potentiële remigranten de laatste jaren zijn gewijzigd, en dat de werkloosheid onder oudere personen uit minderheidsgroepen zeer hoog is gebleven, ondanks de inspanningen van het kabinet. Ook 45-jarigen zouden nauwelijks meer kans maken in het arbeidsproces te worden ingeschakeld. Het zou daarom reëel zijn de Remigratieregeling 1985 voor deze personen open te stellen.
Het kabinet heeft bij verschillende gelegenheden erkend, dat de werkloosheid onder met name de oudere beroepsbevolking uit minderheidsgroepen zorgelijk hoog is. Ondermeer voor deze oudere werknemers heeft het kabinet dan ook de laatste jaren een beleid ontwikkeld dat erop is gericht hen weer in het arbeidsproces in te schakelen. Deze banen, waaronder de gesubsidieerde werkgelegenheid, geven ook oudere langdurig werklozen nieuwe kansen en worden bovendien meer dan evenredig bezet door werklozen uit minderheidsgroepen. Bovendien is de werkloosheid van deze personen in de leeftijd van 45 tot 50 jaar weliswaar hoog, maar niet hoger, doch eerder iets lager dan van de totale beroepsbevolking uit de minderheidsgroepen.
De werkloosheidssituatie vormt op zich dus ook geen aanleiding tot leeftijdsverlaging: het kabinet heeft derhalve besloten om de leeftijd in het onderhavige wetsvoorstel te handhaven op 50 jaar.
Op 3 april 1996 heeft de Kamer een motie Apostolou c.s. (Kamerstukken II 1995/96, 24 401, nr. 16) aanvaard, waarin wordt gevraagd om in het in te dienen wetsvoorstel een regeling met betrekking tot de terugkeeroptie op te nemen. Hiermee wordt gedoeld op een tijdelijke terugkeeroptie voor alle personen die van remigratiefaciliteiten gebruik maken.
Op dit moment hebben twee groepen niet-Nederlanders het recht om zich na remigratie opnieuw in Nederland te vestigen. Het gaat hierbij om jongeren die tussen hun vierde en negentiende levensjaar tenminste tien jaren in Nederland hebben verbleven op grond van de artikelen 9 of 10 van de Vreemdelingenwet en hun aanvraag om wedertoelating voor hun drieëntwintigste jaar doen. Ook jongeren die voor hun negentiende jaar tenminste vijf jaren in Nederland hebben verbleven op grond van de bovengenoemde artikelen en hun aanvraag om wedertoelating doen, omdat zij zodanige banden met Nederland hebben dat dit voor hen is aan te merken als meest aangewezen land, worden wederom toegelaten. Daarnaast kan iemand natuurlijk ook tot Nederland worden toegelaten op grond van klemmende redenen van humanitaire aard; dit is evenwel geen recht, maar een beslissing van de overheid, die wordt gebaseerd op de persoonlijke situatie van de betrokkene.
In verband met de in de motie neergelegde wens van de Kamer heeft het kabinet overwogen wat de voor- en nadelen van een ruimere toepassing van een tijdelijke terugkeeroptie zouden zijn.
Het ontbreken van een terugkeeroptie werkt – zo wordt van diverse zijden gesteld – voor velen belemmerend om een keuze voor remigratie te kunnen maken. Na een vaak jarenlang verblijf in Nederland is die keuze een bijna niet te overziene beslissing. Men heeft het gevoel alle schepen achter zich te moeten verbranden. De beslissing om voorgoed terug te gaan, zonder de mogelijkheid te hebben om op die beslissing terug te kunnen komen als door onvoorziene omstandigheden de hervestiging in het herkomstland niet gelukt, wordt door velen als een te grote stap ervaren. Ook de onzekerheid of de kinderen wel in het land van herkomst van de ouders zullen kunnen aarden, vormt voor velen een belemmering om deze beslissing te kunnen nemen. Voor personen, die in een dergelijk afwegingsproces de beslissing om terug te keren voor zich uit schuiven, zou een terugkeeroptie juist voldoende houvast kunnen bieden om de beslissing om te remigreren toch te nemen.
Tegen het openen van de mogelijkheid van een terugkeeroptie pleit dat de beslissing om terug te keren naar het land van herkomst of het bestemmingsland een serieuze beslissing dient te zijn waarop men niet lichtvaardig moet kunnen terugkomen. Het kabinet is van mening, dat van het openen van een terugkeeroptie bovendien een verkeerd signaal zou kunnen uitgaan naar degenen die remigratie overwegen. De wetenschap dat men de mogelijkheid heeft om zich binnen een zekere termijn toch weer opnieuw in Nederland te kunnen vestigen, doet immers af aan de noodzaak om een weloverwogen beslissing te nemen. Het kan ook gevolgen hebben voor de attitude waarmee men zich in het land van herkomst vestigt: de noodzaak om er een succes van te maken, kan daardoor verminderen. Het openen van de mogelijkheid van een terugkeeroptie kan bovendien belemmerend werken voor integratie van leden van het gezin in Nederland: als men zich na een jaar wederom in Nederland vestigt, hebben de kinderen bijvoorbeeld een jaar Nederlands onderwijs gemist. Een ander bezwaar is dat degenen waarin is geïnvesteerd in het inburgeringstraject, en mogelijk ook een arbeidsmarkttraject, na terugkeer van remigratie uit het herkomstland (opnieuw) in een achterstandssituatie geraken. Ook het hieruit voortvloeiende extra beroep op voorzieningen, waaronder uitkeringen, is een negatief aspect van een terugkeeroptie. Een terugkeeroptie levert bovendien extra werkzaamheden op voor de handhaving van de onderhavige wet en extra bestuurlijke lasten in verband met eventuele terugvorderingsacties.
Alles tegen elkaar afwegende, heeft het kabinet vooralsnog niet het voornemen om de mogelijkheden voor een terugkeeroptie verder te verruimen. Een goede en uitgebreide voorlichting aan aspirantremigranten, en een mede op grond daarvan goede voorbereiding van de beslissing om te remigreren, moeten voldoende zijn om een verantwoorde beslissing te nemen.
Met het oog op de mogelijkheid gemakkelijk Nederland te kunnen bezoeken is een regeling voor tijdelijk verblijf in Nederland gewenst. Bijvoorbeeld voor het bezoeken van kinderen die niet zijn mee geremigreerd, of van zieke familieleden, voor het bijwonen van plechtigheden als huwelijken of begrafenissen, is het van belang dat remigranten gemakkelijker dan tot nog toe kunnen beschikken over een visum voor toelating voor een tijdelijk verblijf voor Nederland. Bekend is dat in sommige landen het verkrijgen van een visum nogal wat tijd en inspanningen kan vergen.
Het verlenen van een visum met een langere geldigheidsduur zou aan dit probleem tegemoet kunnen komen. Nederland voert op het terrein van visa geen zelfstandig beleid. Sedert de inwerkingtreding op 26 maart 1995 van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen zijn over het verstrekken van Schengen-visa gezamenlijke regels van kracht. Binnen deze regels is het weliswaar in principe mogelijk Schengen-visa te verstrekken voor het gehele Schengen-gebied voor meerdere jaren, maar deze mogelijkheid is beperkt tot bepaalde categorieën (hoofdzakelijk voor zakenlieden). Aangezien tevens is vastgelegd dat slechts bij uitzondering dergelijke visa mogen worden verstrekt, lijkt dit geen begaanbare weg voor de oplossing van de problemen van remigranten. Verlening van territoriaal tot Nederland beperkte visa, geldig voor meerdere jaren druist ook in tegen de Schengen-regeling.
In de eerste plaats verzetten de Schengen-regels zich tegen het verlenen van dergelijke uitzonderingsvisa met een geldigheidsduur van meerdere jaren.
In de tweede plaats wekt dit soort visa de indruk dat de houders daarvan, hetzij niet voldoen aan de algemene voorwaarden voor binnenkomst in het gehele Schengen-gebied, hetzij staan gesignaleerd in het Schengen Informatiesysteem. Dit heeft nadelige gevolgen voor de remigrant.
Gelet op het bovenstaande wordt in dit verband de mogelijkheid overwogen in het geval het visum zou worden verstrekt voorafgaand aan de remigratie een zogeheten terugkeervisum te verstrekken. Dit is een nationaal visum, dat de houder een recht op binnenkomst in Nederland geeft en tevens krachtens artikel 5, derde lid, van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen een doorreis door de andere Schengen-landen toestaat. Voorzover bekend zijn deze terugkeervisa voor meer reizen nog niet eerder met een geldigheidsduur van meerdere jaren verstrekt, maar er is geen wettelijk voorschrift dat zich hiertegen verzet. Deze visa kunnen aan nieuwe remigranten bij vertrek door de Nederlandse autoriteiten worden afgegeven. Dit vereist wel enige aanpassing van de regelgeving, omdat een terugkeervisum in principe is bedoeld voor vreemdelingen die zijn toegelaten voor een verblijf van langer dan drie maanden.
Voor mensen, die reeds eerder zijn geremigreerd, zullen de consulaire posten worden geïnstrueerd tot een soepele afgifte van een Schengenvisum.
3.4. Individualisering van de uitkeringen
Een vaker gesignaleerd probleem vormt het feit dat de maandelijkse uitkering op basis van de huidige Remigratieregeling 1985 wordt uitbetaald aan de aanvrager, meestal de man. Bij verlating of echtscheiding of verbreking van het samenlevingsverband blijft de vrouw dan zonder inkomen achter. Daarom is van diverse zijden bepleit de remigratietoelage af te stemmen op de feitelijke huwelijks- of samenlevingsomstandigheden. Om aan het bezwaar van de huidige uitvoeringspraktijk tegemoet te komen, is in het onderhavige wetsvoorstel neergelegd, dat bij verbreking van de relatie elk van beide partners een recht verkrijgt op de remigratie-uitkering, als ware beide ex-partners alleenstaande remigranten. Deze invulling van de individualisering spoort met de regeling dat bij overlijden van een van de partners de langstlevende partner eveneens een recht verkrijgt op de uitkering als ware die een alleenstaande remigrant.
Eén van de belemmeringen om van de huidige Remigratieregeling 1985 gebruik te maken is het ontbreken van een verzekering tegen ziektekosten. Juist voor ouderen die gewoonlijk meer gebruik maken van medische voorzieningen, is het ontbreken van een dergelijke verzekering soms een ernstig beletsel om van deze regeling gebruik te maken.
Krachtens de Ziekenfondswet is het alleen mogelijk ziekenfondsaanspraken geldend te maken in landen waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten, waarvan de verlening van medische zorg aan wederzijds verzekerden deel uitmaakt. Het kabinet is bereid met iedere daarvoor in aanmerking komende staat afzonderlijk overeen te komen dat het betrokken land deze categorie van verzekerden, ten laste van de Nederlandse ziektekostenverzekering, medische zorg biedt. Bezien moet worden of de bestaande verdragen met Kaap Verdië, Turkije, Marokko, Tunesië en de landen van het voormalige Joego-Slavië daartoe dienen te worden aangepast. Daarnaast dient het Aanwijzingsbesluit verplicht-verzekerden Ziekenfondswet te worden aangepast. De aanspraken bestaan uit verstrekkingen die zijn voorzien in het kader van de wettelijke ziektekostenregeling in het land van herkomst of van het bestemmingsland.
Indien er geen verdrag met een herkomst- of bestemmingsland is, zal de remigrant een tegemoetkoming in de kosten ontvangen om zelf een voorziening te treffen in het bestemmingsland.
3.6. Afstand doen / Automatisch verlies van het Nederlanderschap
Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat personen met de Nederlandse nationaliteit niet voor de remigratievoorzieningen in aanmerking komen. Degenen die naast het Nederlanderschap reeds beschikken over de nationaliteit van het bestemmingsland, zullen expliciet afstand dienen te doen van het Nederlanderschap.
Voor personen uit minderheidgroepen die naast de Nederlandse nationaliteit niet tevens over een andere nationaliteit beschikken is het vanuit Nederland verwerven van een vreemde nationaliteit doorgaans niet mogelijk. Het afstand doen van de Nederlandse nationaliteit teneinde te voldoen aan de voorwaarden voor remigratie kan in deze gevallen derhalve niet. Deze situatie doet zich op dit moment bijvoorbeeld voor voor Nederlanders van Surinaamse afkomst. Teneinde ook voor deze categorie van personen remigratie mogelijk te maken en hen daarmee onder de werking van de wet te brengen is de volgende voorwaarde in het voorstel opgenomen. Voor vertrek dienen deze personen te verklaren dat zij bereid zijn in het bestemmingsland al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de nationaliteit van dat bestemmingsland met bekwame spoed te ver/herkrijgen.
Indien de nationaliteit van het bestemmingsland in dat land is verkregen verliest de remigrant automatisch de Nederlandse nationaliteit.
3.7. Voorziening na overlijden ouders
Voorts zal een voorziening worden getroffen voor de meeremigrerende minderjarige kinderen van echtparen, geregistreerde partners of ongehuwd samenlevenden. Indien beide ouders in het bestemmingsland komen te overlijden, zal het oorspronkelijke recht op de uitkering van de beide ouders worden omgezet in een recht van de minderjarige kinderen op de helft van deze gezamenlijke uitkering. Het kabinet acht het van belang, dat op deze wijze in het onderhoud van de kinderen blijvend wordt voorzien tot aan hun meerderjarigheid.
3.8. Indexering van de periodieke uitkering
In een algemeen overleg met de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 27 maart 1996 (Kamerstukken II 1995/96, 24 401 nr. 17) is toegezegd nader te bezien hoe de indexering in de nieuwe Remigratiewet zal worden geregeld. Op basis van artikel 7, onderdeel a, zal in de algemene maatregel van bestuur de indexering worden opgenomen. Deze indexering zal gaan gelden voor de periodieke uitkeringen van de remigranten die na de inwerkingtreding van deze wet remigreren.
Het kabinet hecht aan een adequate objectieve voorlichting voor aspirant-remigranten ter ondersteuning van hun vrije besluitvorming tot vertrek uit Nederland. Deze voorlichting dient kwalitatief verantwoord, voldoende beschikbaar en gemakkelijk toegankelijk te zijn. Op basis van deze uitgangspunten is de uitvoering opgedragen aan het Nederlands Migratie Instituut (NMI). Het NMI biedt een laagdrempelige landelijke dienstverlening aan aspirant-remigranten. In voorkomend geval kan het NMI op verzoek van vertrokken remigranten ook hulpverlenend en bemiddelend optreden voor de behandeling van hun eventuele problemen met instellingen in Nederland.
Het NMI heeft een laagdrempelige algemene voorlichtingstaak die gedecentraliseerd en op objectieve wijze wordt aangeboden aan de doelgroepen. De SVB richt zich vanzelfsprekend in het bijzonder op de voorlichting inzake de regelingen en de mogelijke noodzakelijke bescheiden om in aanmerking te komen voor een remigratie-uitkering. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken draagt zorg voor afstemming ter zake tussen NMI en SVB.
3.10. Ontwikkelingssamenwerking en remigratie
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft zich in diens nota «Migratie en Ontwikkeling» (Kamerstukken II 1996/97, nr. 25 108, nr. 1) van 14 november 1996 bereid verklaard steun te geven aan de vrijwillige terugkeer van legaal in Nederland verblijvende migranten en afgewezen asielzoekers.
De bijdrage uit middelen van Ontwikkelingssamenwerking (OS) betreft in beginsel herkomstlanden waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie heeft. De OS-bijdrage bestaat in beginsel uit steun voor herintegratie-activiteiten in het land van herkomst, die niet alleen aan terugkerenden (al dan niet uit Nederland) maar ook aan de lokale gemeenschap ten goede komen. De bijdrage zal ingebed moeten zijn in het bestaande OS-beleid. Onder meer kan gedacht worden aan scholings- en werkgelegenheidsprojecten.
De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zullen op basis van concrete op landen gerichte projecten samenwerken. Hiertoe zal onder meer door het Ministerie van Binnenlandse Zaken voorstellen worden aangedragen. Overwogen wordt om voor enkele herkomstlanden in de vorm van pilotprojecten de onderlinge samenwerking op het vlak van het ondersteunen van de vrijwillige terugkeer van remigranten vorm te geven. Voor de remigratie naar Bosnië wordt reeds interdepartementaal (Justitie, Binnenlandse Zaken en Buitenlandse Zaken) een pakket maatregelen ontwikkeld.
Op de besluitvorming van het uitvoeringsorgaan inzake remigratie zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over besluitvorming en rechtsbescherming van toepassing. Hiermee is voorzien in de mogelijkheid dat de remigrant(e) bezwaar kan maken bij het uitvoeringsorgaan tegen een besluit waarmee hij/zij het niet eens is. Het uitvoeringsorgaan is dan gehouden zijn besluit in heroverweging te nemen. Is ook het daarop genomen besluit voor de remigrant(e) niet bevredigend, dan staat voor hem/haar beroep open bij de rechtbank.
In voorkomende gevallen kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het kabinet meent dat de remigrant(e) op deze wijze adequate mogelijkheden tot rechtsbescherming heeft tegen besluiten in de zin van deze voorgenomen wet.
De uitvoering van de huidige Basisremigratiesubsisieregeling 1985 en de huidige Remigratieregeling 1985 zijn opgedragen aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Nederlands Migratie Instituut (NMI). Met beide uitvoeringsorganisaties zijn hiertoe overeenkomsten gesloten.
Het onderhavige wetsvoorstel regelt in hoofdlijnen de inhoud van het nieuwe remigratiebeleid. De uitvoeringsaspecten van het wetsvoorstel en de daarop berustende bepalingen zullen bij of in bijzondere gevallen krachtens een afzonderlijk wetsvoorstel worden geregeld, dat naar alle waarschijnlijkheid het karakter van een voorstel tot wijziging van de Remigratiewet zal krijgen. Beide voorstellen zullen tegelijk in werking dienen te treden.
Uitgangspunt van de doelgroepen van het onderhavige wetsvoorstel zijn de doelgroepen van het integratiebeleid. Deze doelgroepen zijn neergelegd in de Contourennota integratiebeleid etnische minderheden van 11 april 1994 (Kamerstukken II 1993/94, 23 684, nr. 1). Het betreft de volgende minderheidsgroepen: Surinamers, Antillianen en Arubanen, Turken, Marokkanen, Tunesiërs, Kaapverdianen, Zuideuropeanen, ex-Joegoslaven, Molukkers, zigeuners en woonwagenbewoners, vluchtelingen en asielgerechtigden. Met uitzondering van de Antillianen en Arubanen (zij bezitten de Nederlandse nationaliteit) en de Zuideuropeanen (zij zijn onderdanen van de Europese Unie) vallen deze minderheidsgroepen onder de toepassing van deze nieuwe wet, nadat de Minister van Binnenlandse Zaken deze groepen hiertoe heeft aangewezen. Voor de minderheidsgroep zigeuners en woonwagenbewoners wordt voorts nog opgemerkt dat het afhankelijk is van hun nationaliteit of zij onder de werking van dit voorstel vallen.
Zoals ook in de toelichting bij het wetsvoorstel Wet overleg minderhedenbeleid (Kamerstukken II 1995/96, 24 835, nr. 3) is gesteld, acht het kabinet flexibiliteit van groot belang bij het bepalen van de doelgroepen van het integratiebeleid en hecht het kabinet eraan om in aansluiting op de Contourennota integratiebeleid etnische minderheden in de toekomst de aanduiding van doelgroepen van het integratiebeleid te kunnen bijstellen. Het gestelde onder b van het onderhavige artikel strekt hiertoe.
Bij een groot aantal leden van de etnische minderheidsgroepen leeft nog steeds een verlangen om naar het land van herkomst terug te keren. Gelet hierop heeft het kabinet remigreren gedefiniëerd als het zich vestigen in een land van herkomst. Op dit uitgangspunt zijn voor twee groepen uitzonderingen gemaakt, nl. de vluchtelingen en de asielgerechtigden, die op grond van klemmende redenen van humanitaire aard tot Nederland zijn toegelaten. Zij kunnen remigreren naar elk land buiten Nederland. Voor de argumenten voor deze uitzonderingen wordt verwezen naar de toelichting bij het tweede lid van dit artikel.
Met deze definitie van land van herkomst wordt tevens beoogd aan te geven tot in welke generatie men remigrant kan zijn in de zin van dit voorstel.
Zowel uit de omschrijving van de term «remigrant» als uit de omschrijving van de term «remigreren» (onderdeel c, van dit artikel) blijkt dat de remigrant zich blijvend buiten Nederland dient te vestigen. In het algemene deel van deze toelichting is reeds beargumenteerd waarom het wetsvoorstel niet voorziet in een terugkeeroptie.
Indien een echtpaar, geregistreerde partners of ongehuwd samenlevenden remigreren dient een van beide partners te voldoen aan de voorwaarden van deze voorgenomen wet. In voorkomende gevallen kan dan ook met het begrip partner de vrouw van de remigrant worden bedoeld, als de man van de remigrant. In dit onderdeel is voorts aangegeven dat in het kader van dit wetsvoorstel een gezamenlijke huishouding uit niet meer dan twee personen. kan bestaan.
De kinderen die op grond van dit voorstel aanspraken hebben zijn de kinderen die met de remigrant zijn meegeremigreerd. Dit houdt in dat de kinderen die in het land van herkomst/bestemming wonen, voordat de remigrant remigreerde geen aanspraken hebben op grond van dit wetsvoorstel. In de meeste gevallen hebben deze kinderen ook nooit in Nederland gewoond.
Voorts is het wetsvoorstel alleen van toepassing op minderjarige kinderen.
De aanspraken op grond van dit voorstel houden dan ook op te bestaan bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd. Dat het wetsvoorstel alleen van toepassing is op minderjarige kinderen houdt tevens in dat meerderjarige kinderen een eigen aanvraag voor de remigratievoorzieningen dienen in te dienen.
In artikel 9 van de Vreemdelingenwet wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende categorieën houders van een vergunning tot verblijf. Remigratie is niet bedoeld voor houders van een vergunning tot verblijf met een bepaald doel, bijvoorbeeld om medische redenen of om redenen van studie. Deze houders van een vergunning tot verblijf dienen nadat bedoeld doel is «gerealiseerd», weer naar hun land van herkomst terug te keren. Houders van een vergunning tot verblijf die op basis van een asielaanvraag in Nederland zijn toegelaten op grond van klemmende redenen van humanitaire aard kunnen, evenals vluchtelingen, hoewel formeel niet definitief, voor een zeer lange tijd in Nederland verblijven. Voor deze twee laatste groeperingen is remigratie dan ook bedoeld. Omdat in de Vreemdelingenwet de houder van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard niet afzonderlijk wordt genoemd, is in dit onderdeel deze categorie omschreven.
Voor twee specifieke doelgroepen, namelijk de vluchtelingen en de asielgerechtigden die op basis van een asielaanvraag in Nederland zijn toegelaten om klemmende redenen van humanitaire aard, is een verruiming aangebracht in die zin, dat het wetsvoorstel voor hen niet alleen zal gelden in geval zij remigreren naar het land van herkomst, maar ook wanneer zij remigreren naar een derde land. Deze groep heeft niet uit vrije wil en vaak ook overhaast het eigen land verlaten. Hun komst berust veelal niet op een bewuste keuze voor Nederland als toevluchtsoord, maar wordt bepaald door min of meer toevallige omstandigheden bij hun vertrek. Sommigen ontdekken na verloop van tijd familieleden in andere landen die vluchtelingen hebben opgenomen en wensen zich bij hen te voegen. Anderen verkiezen na een periode van bezinning zich te vestigen in de nabijheid van het eigen land. Weer anderen krijgen als gevolg van een politieke omwenteling de gelegenheid naar het eigen land terug te keren. Vluchtelingen en asielgerechtigden uit het voormalige Joegoslavië, bijvoorbeeld Bosniërs, hebben op basis van dit lid de mogelijkheid om te remigreren naar Bosnië of naar andere landen in die regio. Met het oog op deze omstandigheden is besloten de bovenvermelde verruiming aan te brengen.
In het eerste lid, onder a, wordt voor de omschrijving van vreemdeling aangesloten bij de omschrijving, bedoeld in artikel 1, onder e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De reden hiervan is dat, indien verwezen zou worden naar de omschrijving van vreemdeling in de Vreemdelingenwet: «ieder die de Nederlandse nationaliteit niet bezit en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld», bijvoorbeeld de Molukkers niet onder de toepassing van deze wet zouden vallen.
De omvang van de doelgroep wordt mede bepaald door internationale regelingen. Voor de uitzondering in dit lid van de gemeenschapsonderdanen wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting.
Het eerste lid, onder b, heeft betrekking op die personen die willen remigreren en daartoe afstand willen doen van de Nederlandse nationaliteit. Niet in alle gevallen kan reeds in Nederland de nationaliteit van het bestemmingsland worden verworven. Hoe de nationaliteit van het bestemmingsland kan worden verworven is afhankelijk van de nationaliteitswetgeving van dat land. Het komt voor dat men enige jaren in het bestemmingsland moet hebben gewoond, voordat de betreffende nationaliteit kan worden verworven. Derhalve is in dit lid een uitzondering gemaakt op het uitgangspunt dat het wetsvoorstel alleen van toepassing is op personen met een andere dan de Nederlandse nationaliteit. Dit lid legt aan de Nederlander die remigreert naar een land waarvan hij in Nederland niet de nationaliteit kan verwerven de verplichting op zo spoedig mogelijk in het bestemmingsland die nationaliteit te verwerven. Hij dient hiertoe in Nederland een verklaring af te leggen. Het niet nakomen van die verplichting zal gevolgen hebben voor het verstrekken van de remigratievoorzieningen. De grond om hiertoe maatregelen te nemen is neergelegd in artikel 3, derde lid, jo. artikel 6. Artikel 6 bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, indien niet wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden, de voorzieningen kunnen worden geschorst, beëindigd of teruggevorderd. Een van de voorwaarden zal zijn het nakomen van de verplichting zo spoedig mogelijk de nationaliteit van het bestemmingsland te verwerven. Indien deze nationaliteit is verworven gaat het Nederlanderschap automatisch verloren.
In de circulaire van de Staatssecretaris van Justitie van 18 juni 1997 is het nieuwe beleid uiteengezet inzake het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit bij naturalisatie tot Nederlander. Ook de uitzonderingen waarin meervoudige nationaliteit wordt toegestaan zijn in deze circulaire opgenomen. Een van de uitzonderingen waarbij het Nederlanderschap niet verloren gaat, betreft de situatie dat een verkrijger van een andere nationaliteit in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft. Dit beleid wordt in een wijzigingsvoorstel van de Rijkswet op het Nederlanderschap neergelegd. Dit wetsvoorstel zal op korte termijn aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Na indiening van het laatstgenoemde wetsvoorstel wordt bezien of het onderhavige voorstel bij nota van wijziging zal worden aangepast in die zin dat aan artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt toegevoegd dat indien het verkrijgen van een andere nationaliteit niet leidt tot verlies van het Nederlanderschap, alsnog afstand van het Nederlanderschap dient te worden gedaan.
Uit de praktijk kan blijken dat met betrekking tot de verklaring nadere regels dienen te worden gesteld. Het tweede lid biedt hiervoor de grondslag. Een voorbeeld van nadere regeling zou kunnen zijn dat voor vertrek moet worden nagegaan of betrokkene in algemene zin voldoet aan de eisen voor naturalisatie in het bestemmingsland.
Het kabinet streeft er naar in dit voorstel van wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten geen wijziging aan te brengen in de zogenaamde basisvoorzieningen die momenteel op grond van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 worden verstrekt. De belangrijkste basisvoorzieningen zijn een vergoeding van de kosten voor het persoonlijk vervoer van de remigrant, zijn partner en hun kinderen naar het bestemmingsland tot de plaats van bestemming en gedurende een eerste periode na aankomst in het bestemmingsland een tegemoetkoming in de kosten van hervestiging aldaar. Voorts wordt in het tweede lid nog een aantal zeer specifieke voorzieningen genoemd, die in bepaalde situaties kunnen worden verstrekt.
In het derde lid zijn twee belangrijke voorwaarden opgenomen waaraan in ieder geval moet worden voldaan om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen en ze te kunnen blijven ontvangen. Het betreft de voorwaarden waaraan moet worden voldaan in de situatie van artikel 2, eerste lid, onderdeel b. Het betreft het afleggen van een verklaring en al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen, binnen een redelijke termijn. Deze redelijke termijn kan per land verschillend zijn. De invulling van deze termijn is afhankelijk van de termijnen die in de nationaliteitswetten van het bestemmingsland zijn neergelegd.
Een andere belangrijke voorwaarde om in aanmerking te komen voor de basisvoorzieningen is de periode onmiddelijk voorafgaand aan de aanvraag, waarin de remigrant rechtmatig zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad. In de huidige Basisremigratiesubsidieregeling 1985 is deze periode op tenminste twee jaar gesteld. Het kabinet heeft het voornemen om deze termijn in de algemene maatregel van bestuur op basis van het onderhavige wetsvoorstel terug te brengen tot een jaar. Naast deze voorwaarde zullen bij of krachtens deze algemene maatregel van bestuur nog andere voorwaarden worden gesteld, zoals: het niet eerder hebben ontvangen van de basisvoorzieningen, het hebben voldaan van de schulden van de remigrant en de met hem meeremigrerende personen aan het Rijk enz.
In het eerste lid van dit artikel is de grondslag neergelegd voor het verstrekken van een periodieke uitkering aan remigranten van tenminste 50 jaar en ouder ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan in het bestemmingsland.
Deze periodieke uitkering zal alleen worden verstrekt indien de remigrant niet over voldoende middelen beschikt om zelfstandig te kunnen remigreren. De concrete invulling hiervan zal worden geregeld in de in dit artikel genoemde algemene maatregel van bestuur. Voor de leeftijdsgrens van 50 jaar wordt verwezen naar het algemene deel van deze toelichting.
Bij of krachtens genoemde algemene maatregel van bestuur zullen voorwaarden worden opgenomen, naast de voorwaarden die reeds zijn gesteld in artikel 3, derde lid, waaronder de periodieke uitkering en de ziektekostenvoorziening zal worden verstrekt en zal blijven worden verstrekt. Een belangrijke voorwaarde zal zijn de periode onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag, waarin de remigrant rechtmatig zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad. In de huidige Remigratieregeling 1985 is deze periode op tenminste vijf jaar gesteld. Overwogen wordt om deze termijn in de algemene maatregel van bestuur terug te brengen.
Op basis van deze bepaling zal een aanpassing van het Aanwijzingsbesluit verplicht-verzekerden Ziekenfondswet worden bewerkstelligd voor die personen die met een remigratie-uitkering remigreren en niet of niet langer uit andere hoofde als verplicht verzekerden ingevolge de Ziekenfondswet kunnen worden aangemerkt. Deze aanpassing strekt ertoe een ziekenfondsverzekering in het leven te roepen voor de gevallen waarin op grond van een door Nederland afgesloten verdrag inzake sociale zekerheid elders medische zorg kan worden verleend ten laste van Nederland. Tevens zal in het Aanwijzingsbesluit een premieheffingsbepaling worden opgenomen waarin tot uitdrukking zal worden gebracht dat alleen de premies die aan bovengenoemde ziekenfondsverzekering zijn verbonden ten laste komen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
De tegemoetkoming in de kosten die in het derde lid wordt verstrekt voor het zelf afsluiten van een verzekeringsovereenkomst zal voor wat de hoogte betreft zoveel mogelijk worden afgestemd op de hoogte van de te betalen premie van de verplichte verzekering als bedoeld in het tweede lid. De hier bedoelde ziektekostenvoorzieningen zijn extra voorzieningen naast de periodieke remigratieuitkering, bedoeld in het eerste lid.
Bij de individualisering in het eerste lid van de hier bedoelde voorzieningen behoeven de remigrant en zijn echtgenoot niet formeel te scheiden. In het derde lid van dit artikel is een nieuw element opgenomen. Zoals in het algemene deel van de toelichting reeds is gesteld, acht het kabinet het van belang, dat op deze wijze in het onderhoud van de kinderen blijvend wordt voorzien tot aan hun meerderjarigheid.
De gevolgen van het niet voldoen aan de voorwaarden die in het wetsvoorstel en in de uitvoeringsbesluiten worden gesteld, zijn beëindiging van het recht op de voorzieningen, schorsing van de betaling van de uit te keren bedragen en geheel of gedeeltelijke terugvordering van de reeds betaalde bedragen. Afhankelijk van de zwaarte van de gestelde voorwaarde zal bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald, of en welke van de maatregel(en) zullen worden opgelegd.
Dit instrumentarium wordt als voldoende beschouwd, omdat in 1994 scherpere afspraken dan voorheen zijn gemaakt die erop gericht zijn rechtmatige toepassing van de remigratieregelingen te bevorderen. Afspraken over de handhaving zijn opgenomen in de overeenkomst met de SVB. De Rekenkamer heeft in haar rapportage (1996) geen aanleiding gevonden inzake de uitvoering door de SVB kanttekeningen te plaatsen. Na de overdracht per 1 januari 1997 van de verantwoordelijkheid voor het remigratiebeleid naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken zijn met de SVB zeer zorgvuldige afspraken inzake de handhaving gemaakt. Bij het inwerking treden van deze wet zal andermaal worden nagegaan hoe de handhaving verder kan worden geoptimaliseerd. De vervolmaking van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en de mogelijkheden van de «Koppelingswet» zullen hierbij verder worden benut.
De handhaving op de rechtmatige toepassing van de regelingen betreft: verificatie van persoons- en uitkerings-gegevens bij de aanvrage, verificatie van vertrek en uitschrijving bij de burgerlijke stand, verificatie van in-leven-zijn, van gezinsmutaties en steekproefcontroles in het bestemmingsland alsmede controle op de terugkeer naar Nederland via de GBA of op grond van andere signalen. Tevens is de samenwerking van de SVB met de GBA toegenomen.
Onderdeel b maakt het mogelijk de gevolgen voor de periodieke uitkering van de samenloop met andere uitkeringen in een algemene maatregel van bestuur op te nemen. Deze samenloopproblematiek is eveneens geregeld in de huidige Remigratieregeling 1985.
Onderdeel c voorziet er in dat bewijsstukken worden aangewezen ter overlegging. Op grond van artikel 4:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de aanvrager de hier bedoelde bewijsstukken niet weigeren te verschaffen.
Het kabinet acht het wenselijk dat nieuwe wetgeving wordt geëvalueerd. Daarom wordt in dit artikel de Minister van Binnenlandse Zaken opgedragen de onderhavige regelgeving binnen vier jaar na inwerkingtreding te evalueren. Daarbij zal met name worden betrokken de individualisering van de periodieke uitkering, nadat de remigrant en zijn partner geen gezamenlijke huishouding meer voeren en de praktijk inzake het zelf afsluiten van een verzekeringsovereenkomst tegen ziektekosten in het bestemmingsland, indien met het bestemmingsland niet een zodanig verdrag is gesloten. Deze onderdelen bepalen mede de doeltreffendheid van het wetsvoorstel. Voor de omschrijving van de doelstelling van dit voorstel wordt verwezen naar het algemene deel van de toelichting.
Het eerste lid bepaalt dat remigranten die voor inwerkingtreding van deze wet reeds zijn geremigreerd en een uitkering ontvingen op basis van de Remigratieregeling 1985 voor het ontvangen van een uitkering op basis van deze wet, geen nieuwe aanvraag behoeven in te dienen. Voorts is bepaald dat de hoogte van de uitkeringen automatisch wordt aangepast aan het niveau van de uitkeringen op basis van deze wet.
In de volgende leden van dit artikel worden uitzonderingen gemaakt op de hoofdregel, neergelegd in artikel 1, onderdeel f. Deze hoofdregel houdt in dat het wetsvoorstel tevens van toepassing is op personen die reeds vóór de dag van inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd. Deze hoofdregel is opgenomen op grond van de volgende reden. De huidige remigratieregelingen zouden van kracht moeten blijven, indien deze categorie remigranten niet onder de werking van de nieuwe wet worden gebracht. Dit zou een extra belasting betekenen voor het uitvoeringsorgaan, omdat in dat geval twee remigratie-regimes van toepassing zijn. De uitzonderingen zijn neergelegd in de leden 2 tot en met 5.
Het betreft het verstrekken van een verplichte ziektekostenverzekering of een tegemoetkoming in de kosten voor het zelf afsluiten van een verzekeringsovereenkomst tegen ziektekosten. Het verstrekken van deze voorziening aan remigranten die voor inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd zou niet sporen met het uitgangspunt van budgettaire neutraliteit, die het kabinet zich bij dit voorstel heeft voorgenomen.
Voorts kan een periodieke uitkering niet worden aangevraagd door een remigrant die voor inwerkingtreding van deze wet is geremigreerd en na inwerkingtreding van deze wet de leeftijd van 50 jaar bereikt. De remigratie-uitkering kan alleen worden aangevraagd door personen van 50 jaar en ouder én voordat de remigratie heeft plaatsgevonden.
Vervolgens is de individualisering van de uitkering niet van toepassing op remigranten die reeds voor inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd en reeds op dat moment geen gezamenlijke huishouding meer voeren. Tot slot maakt het vijfde lid een uitzondering op het recht op een uitkering van wezen, indien deze minderjarige kinderen voor inwerkingtreding van deze wet zijn meegeremigreerd en waarvan de ouders bij inwerkingtreding van deze wet reeds zijn overleden.
Het toenmalige kabinet heeft in goed overleg met de Tweede Kamer in 1992 besloten de actieve ondersteuning van emigranten te beëindigen. Op 31 maart 1992 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer daarover geïnformeerd (Kamerstukken II 1991/92, 22 300 XV, nr. 74). De Kamer heeft daarmee ingestemd. Gelet op het feit dat de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 en de Remigratieregeling 1985 hun wettelijke grondslag vinden in artikel 28 van de Emigratiewet, is de Emigratiewet nooit ingetrokken. Nu het onderhavige wetsvoorstel de wettelijke grondslag zal vormen voor het nieuwe remigratiebeleid worden de Emigratiewet en de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en andere uitvoeringsbesluiten ingetrokken.
Gelet op artikel 9 dienen de beschikkingen die op basis van de Basisremigratiesubsidieregeling 1985 en op basis van de Remigratieregeling 1985 zijn vastgesteld, van kracht te blijven.
Met de intrekking van de Emigratiewet komt ook de rechtsgrondslag voor het bij wet ingestelde Emigratiebestuur te vervallen. Artikel 12 dient voor de formele overdracht van de vermogensbestanddelen van het Emigratiebestuur aan de Staat. In dat verband zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namens de Staat optreden. Voor de goede orde zij hierbij opgemerkt dat in de afgelopen jaren – vooruitlopend op de intrekking van de Emigratiewet – een aantal rechten en verplichtingen, die onderdelen waren van de vermogensbestanddelen, in overleg met het Emigratiebestuur al zijn overgedragen aan de Staat, daarbij vertegenwoordigd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het betreft hier vorderingen van het Emigratiebestuur op landbouwcoöperaties in Brazilië.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal zorgdragen voor de decharge-verlening aan de bestuursleden.
Bij het Emigatiebestuur en de Emigratiedienst (artikel 20 van de Emigratiewet) is geen personeel meer werkzaam. Voorts is het Emigratiebestuur geen eigenaar meer van registergoederen. Derhalve behoeft over beide onderwerpen geen bepalingen te worden opgenomen in het onderhavige voorstel van wet.
In de statuten van het Nederlands Emigratiefonds (NEF) is bepaald dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bestuursleden van dit fonds benoemd op voordracht van het Emigratiebestuur. Aan het zittende bestuur van het NEF en de emigratiecentrales is voorgesteld de statuten van het NEF zo te wijzigen dat in het vervolg de emigratiecentrales de leden van het NEF zullen benoemen.
In het tweede lid wordt bepaald dat de eventuele wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het Emigratiebestuur is betrokken na inwerkingtreding van deze wet worden voortgezet door de Staat, daarbij vertegenwoordigd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Op grond van artikel 4 van de Archiefwet 1995 dient in dit wetsvoorstel een voorziening te zijn opgenomen omtrent de archiefbescheiden van het Emigratiebestuur. In het onderhavige artikel wordt bepaald dat de archiefbescheiden van dit bestuur worden overgedragen aan de Staat. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal in dit verband de Staat vertegenwoordigen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25741-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.