25 733
Informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs

26 200 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 1999

nr. 29
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 april 1999

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 18 maart 1999 overleg gevoerd met minister Hermans van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over ICT in het onderwijs (25 733, nrs. 18 t/m 20 en 22 t/m 27), en over:

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 15 oktober 1998 ter aanbieding van het rapport «Van didactische driehoek naar lerend veelvlak» (OCW-98-804);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 12 november 1998 inzake BTW-werkboeken en ICT-onderdelen van lesmethoden (26 200 VIII, nr. 11);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 18 februari 1999 inzake aanbieding ICT-monitor (OCW 99-128 en OCW 99-146).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Rehwinkel (voorzitter) begon met een aantal inleidende opmerkingen over informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs. Hij stelde vast dat de beleidsbrief van de minister niet is voorzien van een financiële en budgettaire vertaling van de plannen. In het verleden heeft de accountantsdienst geconstateerd dat de informatievoorziening aan scholen tekortschiet en dat scholen geruime tijd in het ongewisse zijn gebleven over de beschikbare middelen. Ook heeft de accountantsdienst opmerkingen gemaakt over de informatievoorziening aan de Kamer, te weten dat het opstellen en het tijdig verstrekken van de informatie moeizaam verliep en voor verbetering vatbaar was. Met het oog daarop heeft de Kamer een lijst met punten opgesteld, waarover zij informatie noodzakelijk acht:

– een overzicht van de geraamde uitgaven, uitgesplitst naar onderwijssector voor het schooljaar 1999–2000 en de drie daarop volgende schooljaren, en een vertaling daarvan in bedragen per begrotingsjaar;

– een meerjarig overzicht van de uitgaven aan overige programmakosten, uitgesplitst naar bestedingsdoel;

– een onderbouwing van het bedrag per leerling dat aan de scholen zal worden verstrekt, bestaande uit inzichtelijke berekeningen van de – incidentele en structurele – kosten die de scholen daarmee moeten financieren;

– een oordeel van de accountantsdienst over de betrouwbaarheid van de ramingen;

– concreet geformuleerde doelstellingen in meetbare termen voor het centrale deel van het project;

– de budgettaire dekking van de ramingen op de begroting;

– de wijze van bekostigen in de inrichting van de controle op de besteding van de middelen die aan de scholen worden verstrekt.

Mevrouw Barth (PvdA) vond het een goed teken dat uit de monitor blijkt dat het aantal computers op scholen stijgt en dat scholen steeds voortvarender met ICT aan de slag gaan. Zij stond in beginsel positief tegenover de keuze van de minister om een grote verantwoordelijkheid bij de scholen zelf neer te leggen. Ook liet zij zich positief uit over de toetsing door de Inspectie en de samenhang met andere vernieuwingstrajecten in het onderwijs, zoals klassenverkleining, didactische vernieuwing in het voortgezet onderwijs en de verbetering van de positie van de leraar. Ze hoopte wel dat de minister in de begroting met een meer inhoudelijke uitwerking van die samenhang zou komen.

Minder was mevrouw Barth te spreken over het tempo. Waarom heeft het zo lang geduurd voordat de beleidsbrief er lag? Ook over de inhoud ervan was zij wat teleurgesteld. Zij vond het stuk te veel ingaan op de hoofdlijnen. De brief had veel eerder moeten en kunnen verschijnen, vooral omdat er in het veld veel onduidelijkheid bestaat over de voortgang met betrekking tot ICT. Kan de minister daarop ingaan?

Ook stelde het haar erg teleur dat de pedagogisch-didactische inbedding van ICT in het onderwijs nagenoeg ontbreekt. Voor Investeren in voorsprong was 1,6 mld. nodig. Er is echter slechts 1,2 mld. beschikbaar. Dat maakt aanpassing van ambities noodzakelijk. De minister zou dan ook moeten aangeven wat de nieuwe prioriteiten zijn, maar dat doet hij niet. Welke rol vervult ICT in het onderwijs per sector? Welke didactische vernieuwingen moeten ermee worden bereikt? Hoe draagt ICT bij aan het bestrijden van kansenarmoede? Hoe komt de rol van de leraar er verder uit te zien? De minister zegt dat hij geen aanleiding ziet om over te gaan tot differentiatie tussen onderwijssectoren in investeringen in ICT, maar hij werkt dat verder niet uit. Mevrouw Barth verwachtte dat de minister daar dieper op in zou gaan in zijn notitie. In het rapport Van didactische driehoek naar lerend veelvlak worden goede vragen gesteld over dit punt. Er staat onder andere in dat dit onderzoeksprogramma 40 mln. kost. Is de minister van plan om die 40 mln. aan dit onderzoeksprogramma uit te geven?

Een ander pedagogisch-didactisch onderwerp waar mevrouw Barth graag meer duidelijkheid over wilde, was de rol van de leerlingen bij de toepassing van ICT. Uit de monitor blijkt dat leerlingen ontzettend veel tijd achter de computer zitten, maar niet op school. Leerlingen hebben over het algemeen een kennisvoorsprong op hun leraren op het gebied van ICT. Hoe kan dat potentieel worden benut?

Een belangrijk thema in de brief van de minister is de verhouding tussen de minister en de scholen. De minister wil zoveel mogelijk verantwoordelijkheid bij de scholen zelf neerleggen. Mevrouw Barth vond dat de minister zijn rol wel erg minimaal invult. Zij was bang dat decentralisatie zou ontaarden in stuurloosheid en niet zou leiden tot vernieuwing in het onderwijs. Zij vond dat de minister meer zou kunnen aanjagen en stimuleren. Wanneer komt de minister met zijn visie op ICT in het onderwijs? Dan weten scholen wat er in didactisch opzicht van ze wordt verwacht. Uit de monitor blijkt dat slechts een kleine minderheid van de scholen op een beleidsmatige manier met ICT omgaat. Hoe garandeert de minister dat alle scholen op een beleidsmatige manier met ICT zullen omgaan?

Het geld is het onderwerp dat iedereen het meest bezighoudt en dat het minst aan de orde komt in de brief. De minister schrijft dat hij eerst overeenstemming wil bereiken over de hoofdlijnen, voordat hij tot een financiële onderbouwing komt. Mevrouw Barth ging ervan uit dat in het volgende stuk tot in de details op de financiën zou worden ingegaan. Zij hechtte er zeer aan dat het geld dat wordt uitgetrokken voor informatisering ook aan dat doel wordt uitgeven. Wordt het geld toegevoegd aan de «lump sum» van scholen of wordt dit geld op één of andere manier zo naar de scholen overgemaakt dat de garantie bestaat dat het ook uitgegeven wordt aan ICT? Het gaat voor een belangrijk deel om ICES-geld en dat geld moet worden besteed aan vernieuwing in het onderwijs en niet voor versterking van het bestaande.

De voorhoedescholen hebben een grote voorsprong genomen op andere scholen op het gebied van ICT en die ongelijkheid lag mevrouw Barth zeer zwaar op de maag. Er wordt niet aangegeven in welk tempo die verschillen zullen worden weggewerkt. Mevrouw Barth vond dat daar zo snel mogelijk duidelijkheid over moest komen. Er bestaat al een tweedeling in de samenleving naar de mate waarin kinderen van huis uit deelnemen aan ICT en die tweedeling mag niet versterkt worden door wat kinderen op school tegenkomen.

De lerarenopleidingen zijn geheel uit beeld verdwenen in de brief van 19 februari. Ze krijgen alleen nog wat extra geld voor de nascholing van leraren. De minister kiest bij die nascholing voor vraagfinanciering. Dat vond mevrouw Barth een goede keuze, maar het betekent tegelijkertijd dat de lerarenopleidingen bij het aanbieden van die nascholing belangrijke concurrentie zullen krijgen. Dan kunnen er problemen ontstaan. Waarom heeft de minister alle nieuwe ontwikkelingen op de lerarenopleidingen stopgezet? Mevrouw Barth vond die situatie onaanvaardbaar en zij vroeg de minister in de begin april te verschijnen nota over de toekomst van de leraar en de lerarenopleidingen, in te gaan op de wijze waarop de positie van de lerarenopleidingen met ICT zal worden versterkt.

Over Kennisnet is de afgelopen weken veel te doen geweest. Mevrouw Barth stond in beginsel positief tegenover de instelling en verdere uitrolling van het Kennisnet. Het heeft veel voordelen: snelheid, een vast tarief voor Internet, bescherming tegen blootstelling aan pornografie, gewelddadigheid en racisme. De bedoeling is ook dat het zoeken naar informatie eenvoudiger wordt. Dat neemt niet weg dat er veel vragen over te stellen zijn. De Onderwijsraad vraagt om een kosten-batenanalyse en dat leek mevrouw Barth een goed idee. Een bedrag van circa f.45 per leerling lijkt veel. Kan het niet goedkoper? Zij vond dat de minister in de uitwerkingsnotitie met meer informatie moest komen over zaken als Kennisnet, de alternatieven daarvoor en de toerusting van scholen. Sponsoring van het Kennisnet vond mevrouw Barth geen bruikbaar alternatief. Kinderen worden al genoeg overstelpt met reclame.

Uit de brief van 18 februari blijkt dat er 18 mln. naar de Stichting computerbemiddeling in het onderwijs gaat. Daarmee financiert de minister vooral het aanbod van gebruikte pc's. Is dat geen water naar de zee dragen? Bedrijven moeten betalen voor het laten ontmantelen van gebruikte computers, omdat het chemisch afval is. Is het niet vreemd dat de overheid betaalt voor het overnemen van afval? Kan dat geld niet gestoken worden in vraagfinanciering? De staatssecretaris van Financiën schrijft in zijn brief dat hij het monopolie van de Stichting computerbemiddeling in het onderwijs onwenselijk vindt. Is de minister bereid om ervoor te zorgen dat alle partijen die zich bezighouden met het opnieuw bruikbaar maken van gebruikte computers gelijk zullen worden behandeld in het geven van budget en voorlichting? Scholen moeten de voordeligste keuze kunnen maken in hardware en software.

De heer Cherribi (VVD) constateerde dat een begin is gemaakt met het in de steigers zetten van een ICT-onderwijsbeleid, maar dat de toepassing van ICT in het onderwijs gedeeltelijk is mislukt omdat de schoolcultuur en het procesmanagement er nog niet klaar voor zijn, en gedeeltelijk vertraagd, vanwege de onderhouds-, beveiligings- en financieringsproblematiek. Achteraf bezien blijkt dat Investeren in voorsprong een valse start is geweest, vooral ook omdat het structurele onderscheid tussen voorhoede- en achterhoedescholen kwaad bloed heeft gezet bij de Kamer. De heer Cherribi vond het dan ook terecht dat de minister wat dat betreft pas op de plaats maakt, maar hij had daar wel een aantal vragen over. Wat is de beslissende overweging geweest om de doelstelling van dit project drastisch te heroverwegen? Heeft de minister geconcludeerd dat de oorspronkelijke ambities te duur waren? Spoort het nieuwe ambitieniveau nu wel met de financieringsstructuur? Met andere woorden, wat is de verhouding tussen prijs en prestatie? De heer Cherribi nodigde de minister uit om de financiering toe te lichten en de plannen te voorzien van een financiële en een budgettaire vertaling. Hij pleitte voor een jaarlijkse onafhankelijke inspectie om de voortgang van het ICT-beleid te toetsen.

Uit de beleidsbrief blijkt dat de rijksoverheid vooral toepassingsgericht wil faciliëren. De heer Cherribi juichte dit toe, maar wees erop dat regie geboden blijft. De vraag is alleen op welke punten en met welke instrumenten. Is het procesmanagement langzamerhand geen bot instrument? Hoe gaat het verder met de positie en de betekenis van het procesmanagement? Zijn er bepaalde verplichtingen aangegaan? Wat doet de minister aan kostenbeheersing?

Uit de beleidsbrief blijkt dat de rijksoverheid blijft investeren in vier toepassingsgerichte vernieuwingsvoorwaarden, waarvan het belangrijkste deelproject Kennisnet is. De heer Cherribi vond dat de informatie hem nog ontbrak om een gefundeerd beeld te krijgen van nut en noodzaak van Kennisnet. Is het niet onnodig centralistisch? Is het niet onwaarschijnlijk duur voor transport en content? Is het niet efficiënter om het aan de markt over te laten? Zit de overheid vast aan afspraken uit het verleden in verband met Edunet? Wegen de voordelen van Kennisnet op tegen de nadelen? Is Kennisnet ook te gebruiken voor het maken van huiswerk thuis? Voordat de heer Cherribi een besluit over Kennisnet kon nemen, wilde hij absolute zekerheid hebben dat het geen bij voorbaat achterhaalde investering is en dat Kennisnet ook in de toekomst een kansrijk initiatief blijft. Hij vroeg de minister in dat verband om een serieuze sterkte-zwakteanalyse.

Bij het deelproject ontwikkeling educatieve «courseware» en software had de heer Cherribi behoefte aan een financiële onderbouwing. Wat kan de rijksoverheid zich veroorloven op dit gebied? Welke plaats wordt ingeruimd voor de onderwijsmarkt van contentleveranciers, met name de educatieve uitgevers? Ook hier is het wachten op een uitwerkingsplan en liefst niet te lang.

Ook ten aanzien van het deelproject beheer had de heer Cherribi een aantal vragen. Welke dienst van de rijksoverheid voert het beheer uit? Gaat het procesmanagement dat doen? Welke concrete beheersonderdelen blijven centraal bij de rijksoverheid en welke onderdelen worden decentraal via ICT-lumpsumfinanciering uitbesteed? Hoe worden de ICT-middelen op school geoormerkt voor het mensenmanagement en het systeemmanagement?

De VVD-fractie wil zeker investeren in ICT voor het onderwijs, maar wel zorgvuldig en weloverwogen. De heer Cherribi wilde de minister daarom de volgende punten in overweging geven.

– Om uitbouw van het ICT-onderwijsbeleid ook na 2002 te kunnen continueren, is het wellicht raadzaam om een ICT-investeringsfonds in het leven te roepen. De heer Cherribi dacht daarbij aan een fondsvoorziening door middel van «matching» van startbijdragen van de Nederlandse overheid en de EU en aan bijdragen van het bedrijfsleven in de vorm van sponsoring en transactiediensten.

– Onderschrijft de minister de visie van de VVD-fractie dat de onderwijskundige visie achter het ICT-onderwijsbeleid het voorbereiden van jongeren op de kennismaatschappij is, dat wil zeggen niet alleen voorbereiden op het verzamelen en verkennen van informatie, maar ook op het verwerken daarvan en het verbinden met de werkelijkheid?

– Wil de minister in overleg met collega Van Boxtel onderzoeken of het mogelijk is om het Millenniumplatform na het millenniumweekend in te zetten als ICT-intensiveringsplatform? Wellicht is ook de millenniumarbeidspool in te zetten voor versnelde ontwikkeling in het ICT-onderwijsbeleid.

– Kan de minister toezeggen dat de databestanden met beeld en geluid van de publieke omroepen beschikbaar komen voor on line-gebruik op school?

– Wil de minister er vooruitlopend op de integrale nota Jeugdbeleid op aandringen dat het voorbereiden van jongeren op de kennismaatschappij budgettair onderdeel wordt van de integrale visie?

– De mogelijkheden voor taalles met behulp van spraaktechnologie zijn nog niet doorgedrongen tot de scholen. Wil de minister hier aandacht aan besteden, bijvoorbeeld via de Taalunie?

– Wil de minister de mogelijkheid onderzoeken om ook Vlaamse scholen te betrekken bij het Kennisnet?

De heer Wijn (CDA) vond de eerste notitie van minister Hermans over ICT teleurstellend, vooral ook omdat er sprake is van een fundamentele omslag in de opzet van het ICT-project.

Kennisnet is een gesloten netwerk, waarop scholen zich kunnen aansluiten. In hoeverre is Kennisnet besloten? Is het juist dat een leerling er thuis niet op kan inloggen? In hoeverre is Kennisnet een fysieke infrastructuur? Hier spelen capaciteit, bandbreedte oftewel snelheid een grote rol. De heer Wijn ging ervan uit dat het mogelijk is om via Kennisnet op Internet te komen. Leerlingen moeten dan geen toegang krijgen tot «sites» die opvoedkundig onverantwoord zijn, tot de administratie van de school, of tot het proefwerk van morgen. De heer Wijn meende dat dit voorkomen kon worden door niet voor Kennisnet te kiezen. «Passwords», selectiefilters, «firewalls», ze bestaan ook op Internet. Is dat juist? Hoe flexibel is een Intranet als Kennisnet in vergelijking met Internet? Hoe ziet de minister toekomstige software-ontwikkelingen voor zich? Hoe kan daarop worden ingespeeld? Hoe is een en ander in Engeland opgezet met de National Grid for Learning? Welke lessen trekt de minister hieruit?

De heer Wijn vond het moeilijk te beoordelen of Kennisnet duur of goedkoop is. Wat kost het als alles via Internet zou verlopen? Kennisnet kost scholen een bedrag van f 45 per leerling per jaar. Is dit bedrag gebaseerd op een bepaald aantal deelnemende leerlingen en een bepaalde ratio tussen leerlingen en computers? Zo ja, hoe is verzekerd dat dit aantal ook wordt gehaald? Welke consequenties heeft het als dat aantal niet wordt gehaald? Moeten scholen verplicht aan het Kennisnet? De heer Wijn had begrepen dat er per leerling f 100 per jaar beschikbaar komt. Vervolgens zou f 45 naar Kennisnet gaan, zodat scholen per saldo f 55 krijgen voor hardware, leermiddelen en opleiding van leraren. Klopt dat?

Het eerste accent in de notitie van de minister is het Kennisnet. Gesteld dat het contract voor Kennisnet na 2002 wordt verlengd. Op welke grondslag wordt dan het bedrag in de volgende periode bepaald? Gesteld dat het contract niet wordt verlengd. Wat gebeurt er dan? Wie is dan eigenaar van de programmatuur? Wie heeft de kennis? Is er een afkoopsom? Kortom, welke veranderingskosten zijn er dan in de breedste zin van het woord? Hoe vast zit de minister op dit moment aan de leverancier van Kennisnet? Uit het overgangsdossier blijkt dat 17 mln. moet worden betaald, indien Kennisnet uiteindelijk niet doorgaat. Klopt dit? Zijn er misschien nog meer contractbepalingen? Zijn er schaderisico's uit de fase hiervoor met betrekking tot aanbieders die uiteindelijk niet zijn gekozen toen voor Kennisnet werd gekozen? Kan de minister komen met een financiële kwantificering hiervan en een duidelijke risico-inschatting? De heer Wijn zette veel vraagtekens bij Kennisnet. Hij verzocht de minister dan ook om een expertise van een onafhankelijk bureau over Kennisnet.

Het tweede accent in de notitie van de minister betreft de decentrale verantwoordelijkheid. Het sprak de heer Wijn op zichzelf wel aan dat het accent meer komt te liggen op decentralisatie, maar hij vond dat er wel de benodigde middelen tegenovergesteld moeten worden. Denkt de minister dat scholen in staat zijn om een investeringsplan en een implementatieplan op te stellen, leraren op te leiden en andere aanpassingen te doen voor het komende schooljaar? Kan hij op schoolniveau, misschien wel op leerlingenniveau, aangeven hoe het investeringsplaatje eruitziet?

Een probleem dat zich voordoet, is dat leerlingen vaak beter op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen op ICT-gebied dan de leraren. In de notitie van de minister wordt niet of nauwelijks ingegaan op de positie van de leraar en opleidingen voor de leraar, maar ook niet op de positie van de leerling. Kan de minister hier nader op reageren? ICT-geld mag niet worden besteed aan andere zaken, maar het gevaar is reëel dat dit wel gebeurt. Het gaat hier om ICES-gelden die aan goed omschreven doelen zijn gekoppeld. Door het oormerken van de gelden die naar scholen gaan, kan dit wellicht worden voorkomen. Is de minister daartoe bereid?

Er worden weliswaar eindtermen gedefinieerd waar scholen aan moeten voldoen en die door de Inspectie worden gecontroleerd, maar de vraag is hoe de verantwoordelijkheden precies liggen. Hoe gaat het in brede zin met de «accountability» van scholen, de Inspectie en het ministerie? Hoe verhoudt zich dat tot de implementatiesnelheid?

Er is te weinig geld om de oorspronkelijke ambities en doelstellingen waar te maken. Uit de notitie valt niet af te leiden hoeveel geld een individuele school nodig heeft en waaraan het geld kan of moet worden besteed. Kan de minister daar wat meer inzicht in geven?

Voor het slagen van ICT in het onderwijs is het belangrijk dat er goede software ter beschikking staat. De software moet inspelen op het vernieuwde onderwijs/leer-concept, het nieuwe leren leren. Het gaat hierbij om de kwaliteit van het onderwijs. Wil de minister dit volledig aan de markt overlaten of ziet hij hier een rol of een aanhoudende zorg in voor de overheid?

De minister geeft in een interview in de Volkskrant van 20 februari aan dat hij sponsoring van het Kennisnet wil. De heer Wijn had op zichzelf geen bezwaar tegen een gematigde invloed van het bedrijfsleven, maar dan wel in de vorm van publiek-private samenwerking, dat wil zeggen samenwerken, publieke invloed en publieke criteria. Onderwijs is een kerntaak van de overheid en mag nooit afhankelijk worden van commercie. Reclame in het funderend onderwijs vond de heer Wijn ook geen goed idee. De heer Wijn was voorstander van een pluriforme en innoverende kwaliteitseconomie, die is gebaseerd op kennis. Hij wilde daar wat betreft het onderwijs toe komen op basis van het Poldermodel. Overheid en bedrijfsleven hebben op dit gebied hetzelfde doel en kunnen dus op gelijkwaardige basis de toekomst ingaan, maar dat moet wel op een verantwoorde wijze gebeuren. De heer Wijn stelde voor om later nog eens uitgebreid te spreken over commercie en onderwijs, omdat het een veelomvattend onderwerp is.

De heer Wijn wijdde vervolgens enkele woorden aan het procesmanagement. Hoe werken de diverse onderwijsdirecties en de ICT-directies samen? De kritiek die hij vaak hoort, is dat het procesmanagement een clubje is dat met bijna pauselijk gezag allerlei onbegrijpelijke circulaires rondstuurt. Wat is de reactie van de minister hierop? Kan de minister, feitelijk en in beoordelende zin, iets zeggen over kostenontwikkeling van het procesmanagement? Het budget is in korte tijd bijna verdrievoudigd.

De plannen van de minister maken niet duidelijk wat de doelstellingen en de kosten zijn, wat ze opleveren, hoe verantwoordelijkheden zijn verdeeld en hoe deze kunnen worden waargemaakt. In de notitie wordt geen woord gewijd aan didactiek, vernieuwend onderwijs en leren leren. Om ICT in het onderwijs succesvol te integreren, is een echte visie nodig en de heer Wijn vond vooralsnog dat de minister die niet naar buiten had gebracht. Hij wilde zich dan ook niet committeren aan een onvoldoende uitgewerkte beleidslijn. Hij dacht dat het misschien beter was om pas op de plaats te maken en een betere visie te ontwikkelen. De voorhoedescholen en de experimentele lerarenopleidingen mogen daar natuurlijk niet onder lijden. Het wordt tijd om een strategisch keuzemoment, een «go/no go-moment», te creëren. De huidige notitie komt niet verder dan het leggen van accenten. De heer Wijn vroeg de minister om tot die tijd geen nieuwe verplichtingen aan te gaan.

Mevrouw Lambrechts (D66) onderkende dat de minister werd geconfronteerd met het probleem dat hij de ambities in overeenstemming moest brengen met de beschikbare middelen. Dat is geen reden voor kritiek, wel dat de uitwerking van de plannen in dit stadium nog zo grofmazig en globaal zijn. Er ontstaat nu een tijdsprobleem. Mevrouw Lambrechts vond het voorstel onvoldoende uitgewerkt om er zo haar goedkeuring aan te geven. Er ontbreekt te veel informatie.

Daarnaast vroeg mevrouw Lambrechts zich af of het wel zinvol is om het grootste deel van de toch al beperkte investeringen in te zetten voor het Kennisnet, waarvan de meerwaarde op z'n minst twijfelachtig is. Kan de minister met een lijst van alternatieven komen? Wil de minister de ontwikkeling van open besturingssystemen en software stimuleren? Mevrouw Lambrechts doelde daarbij in het bijzonder op Linux en Linux-achtige varianten. Dat heeft zoveel voordelen – het is een goedkope manier van werken, het is toepasbaar op oude modellen computers, ook andere landen zijn ermee bezig, universiteiten, hogescholen, ouders en gebruikersgroepen kunnen erbij betrokken worden – dat het de moeite waard is om te kijken of het bruikbaar is. In een studie van het ministerie van Economische Zaken van 1998 wordt ook een pleidooi gehouden voor Linux. Hoe zit het met de inzet en de betrokkenheid van dat ministerie op dit moment?

Drie uitgangspunten in de brief van de minister spraken mevrouw Lambrechts erg aan. Zij kon zich vinden in een meer decentrale aanpak, maar zij kon dat niet goed rijmen met het inrichten van een centraal Kennisnet en de enorme claim die het Kennisnet op de totale investeringsruimte legt. Daardoor wordt de mogelijkheid voor scholen om te investeren in computers en deskundig beheer heel klein. Een ander aardig uitgangspunt vond mevrouw Lambrechts de verbreding van de aanpak van de voorhoedescholen naar alle scholen. Het lijkt alleen mooier dan het is, want verbreding kan niet anders dan tot verdunning leiden. Daarom is het nodig dat duidelijk wordt hoe de inzet van die middelen op schoolniveau uitpakt. Het derde uitgangspunt waar mevrouw Lambrechts zich zeer in kon vinden, was meer aandacht voor toepassingen in het onderwijs. Samenwerking met Vlaanderen leek haar onontbeerlijk. Zij had echter de indruk gekregen dat de educatieve uitgeverijen daar niet welwillend tegenover staan. Is het niet mogelijk om door een bundeling van krachten meer te bereiken in de software-ontwikkeling?

De Kennisnet-pilot vond mevrouw Lambrechts niet veelbelovend. Kan de minister verzekeren dat Kennisnet op korte termijn gevuld wordt met producten waar scholen behoefte aan hebben en mee uit de voeten kunnen? Wat is de meerwaarde? Zijn er geen alternatieven? Is het een open of een gesloten systeem? Kan het niet goedkoper? Als ervoor wordt gekozen om niet verder te gaan met Kennisnet, kan het geld worden geïnvesteerd in een betere toerusting van scholen. Waarom wordt er niet ingezet op decentrale – lokaal, regionaal, schoolniveau – initiatieven?

De heer Rabbae (GroenLinks) erkende dat de minister met een beperkt budget een groot project van de grond moet zien te tillen. De minister heeft gekozen voor een decentrale aanpak, maar daar had de heer Rabbae toch twijfels over. Is het niet beter om te kiezen voor een centrale regierol van de overheid op dit terrein? Hoe denkt de minister een beter beleid te ontwikkelen met minder middelen? De heer Rabbae had het beter gevonden als een en ander was uitgewerkt in een stappenplan, maar daar heeft de minister niet voor gekozen. De heer Rabbae vond dat de minister eerst moest komen met een verantwoord plan. In deze notitie miste hij zaken als de regierol van de overheid, de ontwikkeling van software en de positie van leerkrachten en leerlingen.

Het geld dat ter beschikking is gesteld voor het ICT-beleid vond de heer Rabbae te beperkt. Hoeveel minder is er beschikbaar voor ICT in het onderwijs in relatie tot de toezeggingen die zijn gedaan door Ritzen? Het gerucht gaat dat er f 100 per leerling beschikbaar is. Klopt dat? Als daar nog een bedrag van f 45 voor Kennisnet vanaf wordt gehaald, blijft er nog een zeer gering bedrag over. De heer Rabbae vond het jammer dat de brief met de informatie over dit punt al naar de scholen is verstuurd, terwijl de Kamer er nog geen besluit over heeft genomen.

De heer Rabbae vond het prima dat het aan de scholen wordt overgelaten om met ideeën over ICT te komen, maar hij vond dat de zaak niet helemaal aan de scholen moest worden overgelaten. Hij verwachtte toch meer een regierol van de overheid. Van sponsoring was hij geen voorstander; zijn fractie is tegen invloed van het bedrijfsleven op het onderwijs.

De minister schrijft dat hij geen onderscheid wil maken tussen scholen. Het probleem is echter dat blinde leerlingen duurdere computers nodig hebben dan kinderen zonder die handicap. Er zal dus toch onderscheid moeten worden gemaakt. Differentiatie op het gebied van ICT in het onderwijs is zeker op zijn plaats.

De educatieve uitgevers stellen dat f 175 nodig is om een educatief net tot stand te brengen, f 100 voor de ontwikkeling van software en f 30 voor het onderhoud. Dat is veel meer dan in de brief van de minister staat. Wat is de reactie hierop van de minister?

De heer Rabbae verwachtte dat de minister met een duidelijk uitgewerkt plan zou komen en dat hij tot die tijd geen nieuwe verplichtingen zou aangaan.

De heer Van Bommel (SP) vond dat de minister er beter aan had gedaan als hij met een duidelijk plan was gekomen voor het ICT-beleid, waarin de ambities wat waren bijgesteld. Hij heeft dat echter niet gedaan en daardoor staat de Kamer voor het probleem dat zij een toekomstbeeld krijgt voorgelegd, waarbij niet duidelijk wordt wat de doelen zijn en wat de termijnen zijn waarbinnen die bereikt moeten worden.

De wanverhouding tussen voorhoedescholen en andere scholen was de heer Van Bommel een doorn in het oog en hij verwachtte dat de minister zou aangeven op welke termijn die wanverhouding wordt rechtgezet en er een aanvaardbaar niveau van beschikbare middelen op de scholen is bereikt. Het effect van ICT is in het primair onderwijs het grootst. Daarom zou die tweedeling binnen afzienbare termijn doorbroken moeten worden. De minister verwacht dat scholen over zes tot acht jaar zijn voorzien van computers, maar dat vond de heer Van Bommel te lang duren. Zonder computers in het onderwijs is er geen ICT-onderwijs. De heer Van Bommel vond dan ook dat de middelen die beschikbaar zijn voor ICT geoormerkt moeten worden voor hardware en software, zodat zeker is dat er binnen een bepaalde termijn een bepaald niveau is bereikt op alle scholen.

Een deel van de beschikbare computers is verouderd. Er zijn programma's om afdankertjes van bedrijfsleven en overheid de school in te loodsen. Welke risico's brengt dit mee voor opwaardering, onderhoud, mogelijk toekomstig gebruik van software en voor aansluiting op Internet of Intranet? Met andere woorden, worden er bepaalde eisen gesteld aan de computers en aan het onderwijs in ICT?

Met betrekking tot de middelen verkeren de scholen in grote onzekerheid. Op welke termijn kunnen scholen kennisnemen van de bedragen die beschikbaar komen voor ICT? Dat is van belang, nu scholen deels bezig zijn met de voorfinanciering. De werkgroep ICT stelt dezelfde eisen op basis van de opmerkingen en vragen van de accountantsdienst.

Over bijscholing wordt weinig geschreven. Het is algemeen bekend dat de leerkrachten over onvoldoende kennis beschikken. De heer Van Bommel vroeg zich af hoe de situatie er over een aantal jaren zou uitzien. Er gaan weer meer leerlingen naar de PABO. Wordt er op die opleidingen wel voldoende aandacht besteed aan onderwijs in ICT? Wat betreft de deskundigheidsbevordering van leerkrachten die nu al werkzaam zijn in het onderwijs ziet de minister vooral een verantwoordelijkheid voor de scholen. Hoe staat het met de middelen daarvoor? Heeft men in voldoende mate beschikking over middelen, nu er sprake is van lumpsumbekostiging in het onderwijs, terwijl er ook andere dingen worden verwacht van scholen en leerkrachten? Er is onvoldoende educatieve software beschikbaar. Wat kan de minister doen om deze situatie te verbeteren? Ook het inzetten van leerlingen in het ICT-onderwijs is een mogelijkheid. Met name leerlingen in het voortgezet onderwijs hebben vaak een voorsprong op hun leraren. Kunnen er programma's ontwikkeld worden, waarbij die kennis wordt ingezet in het klaslokaal?

Over Kennisnet zijn al veel vragen gesteld. Is het niet relatief duur? Welke gevolgen heeft het voor de beschikbaarheid van fysieke materialen op de scholen? Waarom wordt niet gekozen voor een internetaansluiting? De heer Van Bommel wees sponsoring van het Kennisnet af. Vooralsnog vond hij Kennisnet een hachelijke onderneming. Wat hem betrof kon de minister beter stoppen met Kennisnet en ervoor zorgen dat er sneller middelen beschikbaar komen voor fysieke voorzieningen in de scholen zelf.

Er is een uitwerkingsplan in voorbereiding. De heer Van Bommel hoopte dat daarin duidelijk zou staan welke stappen worden genomen met betrekking tot de beschikbare middelen en tot het wegwerken van de achterstanden tussen voorhoedescholen en andere scholen. Er moet een tijdpad in het uitwerkingsplan worden opgenomen met zicht op het wegwerken van die wanverhouding.

De heer Van der Vlies (SGP) vond het teleurstellend dat de minister onvoldoende duidelijkheid geeft over het ICT-beleid. Hij had er begrip voor dat de minister tijd nodig had gehad om de ambities op het gebied van ICT bij te stellen, maar hij vond het eindresultaat bij lange na niet voldoen aan het verwachtingspatroon dat was ontstaan. De minister heeft de Kamer gevraagd om in te stemmen met de hoofdlijnen van het beleid, waarna hij de precieze uitwerking zou presenteren en de middelen zou toedelen. De heer Van der Vlies maakte zich zorgen over het tempo waarin alles verloopt. Het onderwijs heeft inmiddels een flinke achterstand op het gebied van ICT en het gevaar is niet denkbeeldig dat het onderwijs achter de feiten aan blijft hollen. Wanneer verwacht de minister dat die achterstand is ingelopen?

De hoofdlijn die uit de plannen van de minister naar voren komt, decentrale aanpak en meer autonomie voor de scholen, sprak de heer Van der Vlies wel aan, op voorwaarde dat er een taakstelling is. Het beschikbare geld moet op de juiste manier besteed worden. Dat betekent een goede verslaglegging en daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor de Inspectie. Er is sprake van een wezenlijke verandering in het onderwijs. Het regime verandert: reguliere bekostiging in plaats van subsidies. Dat betekent een aanpassing van de bekostigingssystematiek en eventueel een overgangsregeling. Hoe staat de minister daartegenover?

Het gelijktrekken van voorhoedescholen en andere scholen vond de heer Van der Vlies een belangrijk punt. In welke tempo gebeurt dat? Hoe gaat dat? Op welke termijn is het onderscheid weggewerkt? De minister heeft laten weten dat hij niet wil differentiëren naar onderwijssector, maar daar zette de heer Van der Vlies toch wat vraagtekens bij. Kunnen schoolsoorten wel onderling worden vergeleken? Moet er niet ook worden gekeken naar de vernieuwingsaspecten en de pedagogisch-didactische aspecten? Wat is de rol van ICT in het speciaal onderwijs? Wat zijn de mogelijkheden voor het onderwijs aan gehandicapten?

Een ander punt is de faciliëring van de schoolbegeleidingsdiensten en de landelijke pedagogische centra. Hoe wordt daarin voorzien, zodat de beheerslasten via deze instituten worden gemitigeerd door bundeling van krachten en de inhoudelijke aansturing ook denominatief wordt georganiseerd?

Bij vernieuwing van ICT gaat het ook om zaken als eindtermen, vakgebieden en kerndoelen. De eindtermen moeten bijvoorbeeld worden aangepast. De heer Van der Vlies adviseerde de minister om dat niet te snel te doen en niet te veel tegelijk.

De heer Van der Vlies legde sterk de nadruk op het belang van her- en bijscholing van docenten. Hoe zit het met de 9 mln. uit het budget en de experimentele PABO? De heer Van der Vlies wilde daar graag op terugkomen bij de bespreking van de toekomst van de lerarenopleiding.

Ten aanzien van Kennisnet had de heer Van der Vlies grote aarzelingen. Verwerpelijke informatie mag op geen enkele manier op school toegankelijk zijn. Er moet dus een op maat gesneden systeem worden gecreëerd. Kennisnet is een van de manieren, maar de heer Van der Vlies was tot nu toe niet overtuigd van het nut van Kennisnet. Wat is de meerwaarde van Kennisnet? Wat zijn de alternatieven? Hij vond dat relevante ontwikkelingen moesten worden meegenomen in een kosten-batenanalyse. Reclame op Kennisnet of elk ander net vond de heer Van der Vlies een verkeerde ontwikkeling, zeker voor het funderend onderwijs.

Het antwoord van de minister

De minister wees erop dat hij eerst fundamenteel met de Kamer van gedachten wilde wisselen over ICT in het onderwijs. Dat had hij ook al in de brief aangegeven. Pas als er overeenstemming is bereikt over de grote lijnen zou de minister komen met een plan van uitwerking. Zijn inzet is om de grote lijnen die minister Ritzen had uitgezet in Investeren in voorsprong door te trekken. Hij neemt geen afstand van de ambities, alleen van het tempo van invoering. Hij vond het in dat kader aardig om de Kamer te melden dat het budget voor het projectmanagement ICT op dit moment onder de 4 mln. zit. De bedragen die vorige jaren zijn uitgegeven, hadden vooral te maken met centrale aansturing van het project. De kosten zaten in de Europese aanbesteding, de pilot van het Kennisnet en de Stichting computerbemiddeling. De minister wilde graag van de Kamer horen of hij in hoofdlijnen kon doorgaan in deze richting. Het gaat daarbij vooral om de vraag of de Kamer kan instemmen met een fundamentele omslag van centrale aansturing naar decentrale aanpak.

De evaluatie van de pilot Kennisnet begint vanaf 1 april. De minister wilde de evaluatie gebruiken om een definitieve keuze te maken. Pas rondom het zomerreces kan een definitieve beslissing worden genomen. Het is de bedoeling dat er uiterlijk half mei een uitgewerkt plan van aanpak is, waarin exact wordt aangegeven wat de financiële bijdrage zal zijn van de centrale overheid aan de scholen. De minister vond het in dat kader van belang om te wijzen op de bedragen die in het regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld voor ICT in het onderwijs. Het budget bestaat uit incidentele en structurele middelen. De vraag is alleen waarvoor de structurele en waarvoor de incidentele middelen worden ingezet.

incidentele middelenstructurele middelen
1999160 mln.199993 mln.
2000170 mln.2000200 mln.
2001170 mln.2001250 mln.
2002170 mln.vanaf 2002300 mln.
2003/2010330 mln.   
Totaal1 mld.  

Het tweede belangrijke element uit de brief is de verantwoordelijkheidsverdeling. Het gaat daarbij om de verantwoordelijkheid van de instelling en de verantwoordelijkheid van de minister. De minister moet de juiste voorwaarden scheppen voor integratie van ICT in het onderwijs. Hij moet zorgen dat er een budget is, dat de randvoorwaarden kloppen en hij moet erop toezien dat het geld voor ICT ook daadwerkelijk voor dat doel besteed wordt. De minister zegde toe dat hij in de uitwerkingsnotitie specifiek zou aangeven op welke wijze hij ICT wilde vormgeven in het onderwijs. De minister wilde niet centraal aansturen, maar achteraf toetsen. Hij had er vertrouwen in dat de scholen die verantwoordelijkheid serieus zouden nemen. Ook de schoolbegeleidingsdiensten zouden in dit verband een rol moeten spelen.

De minister moet ervoor zorgen dat er softwarepakketten zijn, dat er nieuwe software ontwikkeld wordt en dat die van voldoende niveau is. Hij was ervan overtuigd dat de educatieve uitgeverijen zouden aanhaken bij deze ontwikkeling. Hij wees erop dat het vaak de docenten zijn die de software en de leerstof ontwikkelen. Ook softwarebureaus willen inspringen op de markt van educatieve software. Er is dus niet alleen geld nodig, maar ook een bepaalde structuur en afstemming, om te voorkomen dat partijen langs elkaar heen gaan werken.

De minister moet ervoor zorgen dat er een budget is voor scholing, maar ook dat er aanbod van scholing is. Op dat punt is een belangrijke rol weggelegd voor de lerarenopleidingen en de PABO's. In het plan Lerarenaanpak dat in april wordt uitgebracht, zal de component ICT een belangrijke rol spelen. Daarbij wordt uitgegaan van vraagfinanciering. Er moet voor worden gezorgd dat de instellingen een budget krijgen om die pakketten te kunnen aanbieden. Een aantal lerarenopleidingen heeft incidenteel geld gekregen voor een experiment op ICT-gebied. De minister wilde eerst evalueren wat de resultaten zijn, voordat hij dat experiment wilde uitbreiden. In de notitie over de leraren die half april verschijnt, zal uitgebreid worden ingegaan op ICT in het onderwijs.

De verantwoordelijkheid van de instelling is dat men daadwerkelijk overgaat tot de invoering van ICT. De minister wilde dat achteraf laten toetsen door de Inspectie. De notitie over de veranderde positie van de Inspectie zal rond mei gepubliceerd worden. Daarin wordt vooral aandacht besteed aan integraal schooltoezicht, kwaliteitsmetingen, autonomievergroting en deregulering. De minister wilde via het schoolplan en het integraal schooltoezicht kijken hoever men in het onderwijs met ICT is gevorderd. In het uitwerkingsplan zal worden aangeven op welke termijn de invoering van ICT in het onderwijs wordt gemeten.

Een fundamenteel punt in de discussie is de vraag of de gelden vooraf worden geoormerkt of dat de instellingen worden vrijgelaten en dat er achteraf wordt getoetst door de Inspectie. Op dit moment vindt een discussie plaats met de Inspectie over de vraag op welke wijze toetsing van ICT-integratie in de scholen kan plaatsvinden. In het advies van de Onderwijsraad worden drie manieren genoemd om met ICT in het onderwijs om te gaan. Daar kunnen drie ijkpunten voor worden vastgesteld. Het is van belang een tijdpad te noemen. Dan gaat het om de vraag op welke termijn welke doelstellingen moeten worden bereikt. Er zijn grote verschillen tussen scholen wat betreft de beschikbaarheid van ICT-materiaal en het gebruik ervan. Het oormerken van middelen kan bepaalde problemen opleveren. Het zou voor sommige scholen betekenen dat er middelen worden vastgelegd, terwijl dat misschien niet eens nodig is. Bovendien kunnen de middelen op een verschillende manier geoormerkt worden. Er is een algemene en een specifieke manier van oormerken. Er kan worden vastgelegd dat ICT-middelen voor ICT moeten worden gebruikt, maar er kan ook worden vastgelegd dat de middelen eerst gebruikt moeten worden voor opleiding, dan voor computers en dan voor het netwerk. De minister was er geen voorstander van om de middelen te oormerken. Hij wees in dat verband ook op het advies van de Onderwijsraad.

De minister vergeleek Kennisnet met een huistelefooncentrale. Met vier nummers kunnen scholen met elkaar communiceren en met een nullijn kunnen ze naar buiten bellen. Met de nul op Kennisnet komen leerlingen op Internet. Het is eigenlijk een grote voordeur waarachter het totale Nederlandse onderwijsveld zit; het is in feite een communicatiemiddel. De kosten zijn circa 130 mln. per jaar voor een contract voor drie jaar als alle instellingen worden aangesloten. Voor een school in het primair onderwijs met 200 leerlingen, waarvan 100 in de bovenbouw, met een toegang tot Kennisnet op basis van acht werkstations komt het uit op ongeveer f.45 per leerling per jaar. Een internetserviceprovider kost f.70 per leerling. Voor een school in het voortgezet onderwijs van 1000 leerlingen met 100 werkstations kost Kennisnet f.53. Via Surfnet kost het f.193 per leerling. Via internetproviders kost het volgens de huidige inzichten f.131.

Kennisnet is niet alleen een hardware-ontwikkeling. Als over een paar jaar wordt besloten om het niet voort te zetten, is er wel gebruikgemaakt van een communicatiesysteem tussen de scholen. Het heeft grote voordelen. Kennisnet is een communicatiemedium, het is een logisch netwerk, waarin ontwikkeling van software, kennisoverdracht en informatie-uitwisseling kunnen plaatsvinden. Het is beveiligd, maar er is wel toegang tot Internet. Beveiliging en prijs zijn belangrijke elementen. De minister nodigde andere partijen graag uit om met aanbiedingen te komen om op basis daarvan een goede vergelijking te kunnen maken. De minister zou de Kamer de beschikking geven over de gegevens. Hij wees erop dat er wel een boetebeding ligt. Als om niet-technische redenen niet wordt gegund, moet een bedrag van 17 mln. boete op tafel worden gelegd.

De minister zegde toe dat hij in een notitie zou aangeven wat de voor- en nadelen zijn van Kennisnet en wat de alternatieven zijn. Daarin zou ook worden ingegaan op de verschillende ontwikkelingen in Europa. De Kennisnetten in Europa zijn zeer verschillend. De minister zou proberen om op hoofdlijnen aan te geven wat de verschillende schoolnetten in Europa precies betekenen. De notitie over Kennisnet wordt zo compleet mogelijk, zodat de Kamer bij het plan van aanpak daadwerkelijk weet welke lijnen worden uitgezet. Het plan van aanpak is half mei gereed, zodat de scholen voor 1 juni weten op welke budgetten zij kunnen rekenen voor het komende schooljaar. Dan is er ook nog de mogelijkheid om er voor het zomerreces over te praten naar aanleiding van de verdere evaluatie van Kennisnet. Uiterlijk 1 augustus 1999 moet er een besluit over zijn genomen.

De pilot voor de aanbesteding van Kennisnet loopt in het kader van de Europese aanbesteding. Op grond daarvan heeft al een vergelijking plaatsgevonden. Bovendien zal de pilot worden geëvalueerd door CMG. Er is dus al een onafhankelijk bureau aangetrokken, maar de minister was bereid om te bezien of het mogelijk was om een breder opgezette evaluatie door een ander onafhankelijk bureau te laten verrichten. Hij was daar op zichzelf niet op tegen.

De minister zegde toe dat de informatie die de Kamer noodzakelijk acht zo spoedig mogelijk naar de Kamer zou worden gestuurd. Op een aantal specifieke vragen vanuit de Kamer zou een schriftelijk antwoord worden gegeven.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Barth (PvdA) vond dat er op twee punten nog onduidelijkheid was. Zij zag veel in de constructie van publiek-private financiering, maar vroeg de minister daar nog op in te gaan.

Mevrouw Barth vond het prima dat scholen zelf beslissingen nemen over de besteding van middelen voor ICT, maar zij wilde alleen zeker weten dat die 1,2 mld. niet wordt besteed aan andere onderwijsdoelen. Is de minister bereid die garantie te geven?

De heer Cherribi (VVD) vroeg de minister aan te geven wat de waarde van Kennisnet is voor de bevordering van het gebruik van de Nederlandse taal. De Kamer heeft enige tijd geleden met algemene stemmen een motie aangenomen die tot doel had om te investeren in Nederlandse software. Het voorstel is om een lager BTW-tarief te introduceren voor Nederlandstalige software. Het gaat daarbij vooral om educatieve software. Kan de minister met staatssecretaris Vermeend bekijken of dit voorstel gerealiseerd kan worden?

De heer Wijn (CDA) vond dat de Kamer nog niet veel verder was gekomen. Hij had te vaak gehoord dat er nog een notitie zou komen of dat de minister er nog op terug zou komen. Ook de antwoorden op de vragen over Kennisnet vond hij te beperkt. Wel was hij blij met de toezegging van de minister dat er een brede evaluatie komt en dat hij bereid is die door een onafhankelijk expertisebureau te laten toetsen.

De heer Wijn was niet op voorhand tegen een decentrale aanpak, maar hij vond de antwoorden van de minister op dat punt wat vaag. De minister heeft gezegd dat hij de doelstellingen van de vorige minister wat betreft het ICT-beleid overneemt. Het enige punt waarop hij afwijkt is het tempo. De minister heeft niet aangegeven hoe het tijdpad dan wel is. Uit de plannen blijkt ook niet wat de doelstellingen en de kosten zijn en hoe de financiering en de verantwoordelijkheidsverdeling is geregeld.

Tot sloot wees de heer Wijn er nog op dat hij het van groot belang vond dat er een duidelijk keuzemoment komt voor de Kamer voor Kennisnet.

Mevrouw Lambrechts (D66) kon instemmen met drie van de vier hoofdlijnen die de minister heeft geschetst. Bij de decentrale aanpak tekende mevrouw Lambrechts aan dat ze verwachtte dat de ijkpunten waarop de Inspectie zou toetsen nader zouden worden uitgewerkt. Ook kon zij zich vinden in de verbreding van het ICT-beleid naar alle scholen. Zij vroeg nog de aandacht voor toepassingen, Linux-achtige software en samenwerking met Vlaanderen. Kan dit nader worden uitgewerkt?

Mevrouw Lambrechts was niet onder de indruk van de voorstellen voor Kennisnet. Zij kon zich nauwelijks voorstellen dat de evaluatie daarvan positief zou uitvallen en vroeg de minister te komen met een aantal alternatieven.

Het oormerken van gelden sprak mevrouw Lambrechts in beginsel niet aan, maar de benadering van de Onderwijsraad vond zij ook te ver gaan. De Onderwijsraad wil de gelden voor klassenverkleining, ICT en leraren volkomen uitwisselbaar maken. Kan de minister daar nog op ingaan?

De heer Rabbae (GroenLinks) wees nog op twee punten die hem dwars zaten. De voorhoedescholen hebben een grote voorsprong bereikt op andere scholen op ICT-gebied. In welk tempo kunnen de andere scholen de achterstand inhalen?

De heer Rabbae wilde wel wachten op de uitwerkingsnotitie over Kennisnet, maar hij zette vooralsnog vraagtekens bij deze ontwikkeling.

Tot slot had de heer Rabbae nog twee vragen. Wat is erop tegen om de middelen voor ICT te oormerken? Het gerucht gaat dat Microsoft via Kennisnet achter de adressen van de leerlingen kan komen, zodat Microsoft bepaalde aanbiedingen kan doen. Klopt dat?

De heer Van Bommel (SP) nam kennis van de mededeling van de minister dat er half mei een uitgebreid plan van aanpak komt, zodat scholen nog voor de zomer zicht hebben op de budgetten die zij kunnen besteden voor ICT.

Wat de heer Van Bommel betrof mocht de minister meteen stoppen met Kennisnet. De minister heeft toegezegd dat er voor 1 augustus meer informatie over komt en dat er dan definitief over kan worden besloten. Hij wilde de garantie dat de minister tot die tijd geen nieuwe verplichtingen zou aangaan, die later voor veel geld ongedaan moeten worden gemaakt.

Tot slot ging hij in op de vraag over centrale aansturing of decentrale aanpak. De heer Van Bommel was er voorstander van dat het geld wordt geoormerkt. Hij wilde niet achteraf vaststellen dat het geld ten dele anders is besteed.

De heer Van der Vlies (SGP) vond dat er snel duidelijkheid moest komen over de verdere gang van zaken op het gebied van ICT. Hij was wat Kennisnet betreft beducht voor gedwongen winkelnering. Daarom vond hij dat er onderzoek moest worden gedaan naar de alternatieven.

Hij vond het niet noodzakelijk dat de gelden voor ICT vooraf worden geoormerkt. Hij vond het een goede zaak dat scholen een eigen verantwoordelijkheid krijgen op dat punt. Hij vertrouwde erop dat de scholen de middelen die zijn bestemd voor ICT ook daadwerkelijk daarvoor gebruiken, maar hij vond dat de controle achteraf dan wel «body» moest hebben. Kan de minister daar iets op bedenken?

De minister had nog nooit gehoord van het gerucht dat Microsoft achter de adressen van leerlingen kon komen en hij ging ervan uit dat het een gerucht zou blijven. Hij wees erop dat Kennisnet draait op een «netscapeplatform» van de grootste concurrent van Microsoft.

De notitie is bedoeld om aan te geven dat er een omslag komt in de aanpak van ICT in het onderwijs. De minister zou nog komen met een plan van aanpak, waarin hij concreet zou aangeven wat de prioriteiten van het beleid zijn. Hij had uit de reacties begrepen dat hij steun kreeg om in die richting verder te gaan.

De minister wees erop dat Kennisnet een aantal evidente voordelen heeft voor het Nederlandse onderwijsveld, maar er zou nog een uitgebreide evaluatie komen, waarin alle voor- en nadelen tegenover elkaar worden gezet.

Het verheugde de minister dat hij in de Kamer steun had gevonden voor de decentrale aanpak die hij voorstond. De grote vraag daarbij is of de gelden vooraf moeten worden geoormerkt of dat kan worden volstaan met controle achteraf. De minister wilde nog nader nadenken over de beste methode en zou daar later nog op terugkomen.

Een ander belangrijk punt is de relatie ICT en klassenverkleining. De minister wilde eerst nog kijken op welke wijze er zodanig grip op de materie kan worden verkregen dat de Kamer beide prioriteiten kan terugvinden in het onderwijsbeleid. De minister dacht dat het goed zou zijn om in het plan van aanpak in te gaan op de methode van toetsing die de Inspectie zou gaan toepassen. Hij zou op het punt van de toetsing nog nader terugkomen naar de Kamer.

Mevrouw Barth (PvdA) vond het jammer dat de minister op het punt van het oormerken van de gelden niet de helderheid gaf waar de Kamer om had gevraagd. De Kamer zou zich beraden op de gedachten die zij de minister wilde meegeven voor de beslissing die hij gaat nemen.

De heer Van der Vlies (SGP) vroeg de minister zijn gedachten over deze materie zo spoedig mogelijk aan de Kamer mee te delen en hij stelde voor om op korte termijn een nieuwe afspraak te maken.

De heer Van Bommel (SP) vond dat de minister te veel beleidsruimte openhield. Hij vond dat onwenselijk, temeer omdat de Kamer zich er duidelijk over heeft uitgesproken.

Mevrouw Lambrechts (D66) en de heer Cherribi (VVD) ondersteunden het voorstel van de heer Van der Vlies.

De heer Rabbae (GroenLinks) vroeg de minister om voor eind maart zijn mening kenbaar te maken over het al dan niet oormerken van de middelen.

De minister zei dat er bij het plan van aanpak gelegenheid was om hierover te spreken. Het vond het niet zorgvuldig om daar al te snel een besluit over te nemen. Er is nog niet bekend op welke wijze de Inspectie in staat is om achteraf te controleren. Hij vond dat daar eerst een duidelijk zicht op moest zijn.

Hij wilde een zorgvuldige afweging maken die hij zou toelichten in het plan van aanpak. Dan is er duidelijkheid over de pro's en contra's van het oormerken van de middelen voor ICT c.q. controle achteraf door de Inspectie.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Mattijssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GroenLinks), Örgü (VVD), Wijn (CDA) en Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

Naar boven