Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 25732 nr. 20 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 25732 nr. 20 |
Vastgesteld 27 november 2001
Bij brief van 22 augustus 2000 (25 732, nr. 15) heeft de minister van Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over de kabinetsvoornemens en het Nederlandse standpunt in het internationale overleg met betrekking tot het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening volgens internationaal geaccepteerde standaarden.
De vaste commissie voor Justitie1 heeft naar aanleiding van deze brief de navolgende vragen aan de regering gesteld.
Deze vragen en de daarop gegeven antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Kan de regering aangeven welke wettelijke knelpunten reeds zijn weggenomen en welke knelpunten nog resteren?
Wat is de verhouding tussen de IAS van de IASC en de normen van US GAAP of IAS? Waarop komen de belangrijkste verschillen neer? Zullen de US GAAP naar verwachting wijziging ondergaan van IAS/IOSCO? Wat zijn de verschillen tussen de IAS en de thans geldende regels in het BW met betrekking tot het jaarrekeningenrecht?
Het kabinet kondigt wetswijzigingen aan om Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op 3 punten te wijzigen. Het gaat dan om bepaalde belemmeringen om de IAS-standaarden te kunnen toepassen. Wat wil de regering precies veranderen met betrekking tot de waardering van deelnemingen, de rubricering van negatieve goodwill, en de termijn voor afschrijving van kosten voor onderzoek en ontwikkeling? Wanneer kunnen deze wetswijzigingen verwacht worden?
Kan in het spoor van het betreffende VNO-NCW-rapport worden aangegeven welke artikelen van het BW zouden dienen te worden gewijzigd indien de IAS naar geest en strekking zouden worden nageleefd?
In de brief van 22 augustus 2000 (Kamerstukken II 1999–2000, 25 732, nr. 15) heeft het kabinet aangegeven dat er enkele knelpunten zijn in Boek 2 BW voor toepassing van IAS of US GAAP. Gebleken is wel dat sommige knelpunten rechtstreeks voortvloeien uit de vierde richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 L 222 (hierna: de vierde richtlijn) en de zevende richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 L 193 (hierna; de zevende richtlijn). Op drie onderdelen kan de wet in overeenstemming worden gebracht met IAS respectievelijk US GAAP zonder in strijd met de richtlijnvoorschriften te handelen. Op blz. 6 van de brief van 22 augustus wordt aangegeven wat deze punten zijn. Het gaat om de termijn van afschrijving van de geactiveerde kosten van onderzoek en ontwikkeling (artikel 386 van Boek 2 BW) de wijze van verwerking van zogenoemde negatieve goodwill bij de waardering van deelnemingen (artikel 387 lid 7) en rubricering van goodwill (artikel 389 lid 8). Een voorstel tot wijziging van Boek 2 BW dat beoogt toepassing van IAS of US GAAP ook voor deze onderdelen mogelijk te maken, is inmiddels voor advies voorgelegd aan de Raad van State.
Bestaat er inzicht in hoeverre ondernemingen ook daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid hun jaarrekening op te stellen volgens internationaal geaccepteerde standaarden, zoals aangegeven in een daarop betrekking hebbende brief van de regering d.d. 10 mei 1999?
Er is geen alomvattend onderzoek voorhanden naar de toepassing van IAS of US GAAP omdat jaarrekeningen in Nederland niet standaard of steekproefsgewijs aan dergelijk onderzoek worden onderworpen.
Hoe ziet de regering een eventuele verplichting om gedrag en beleid van ondernemingen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen in de jaarrekening of het jaarverslag op te nemen? Hoe zou zich dit kunnen verhouden tot de verplichte toepassing van IAS-standaarden bij beursgenoteerde ondernemingen, zoals de Europese Commissie die voorstelt?
De Sociaal-Economische Raad heeft op 15 december 2000 zijn advies «De winst van waarden, advies over maatschappelijk verantwoord ondernemen» vastgesteld (00/11, Den Haag 2000). In het kabinetsstandpunt over dit advies is ook aandacht geschonken aan de vraag naar een eventuele verplichting om gedrag en beleid met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen in het jaarverslag op te nemen. Verwezen wordt naar de brieven van de staatssecretaris van Economische Zaken van 5 april en 4 mei 2001, Kamerstukken II 2000–2001, 26 485, nrs 14 en 15 en het verslag van het algemeen overleg op 7 juni 2001, Kamerstukken II 2000–2001, 26 485, nr 17. Inmiddels heeft de Raad voor de jaarverslaggeving een werkgroep ingesteld die zich buigt over het verzoek van de staatssecretaris om te adviseren over een richtlijn voor maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Hoeveel ondernemingen en welke, houden zich reeds actief aan de OESO-richtlijnen en rapporteren hierover in het openbaar? Hoeveel ondernemingen en welke, hanteren een gedragscode en rapporteren hierover in het openbaar?
Volgens het SER-advies «De winst van waarden» (p. 70) heeft ongeveer de helft van de honderd grootste bedrijven in Nederland een bedrijfscode.
Wanneer kunnen de wetsvoorstellen die zijn aangekondigd in de brief van de regering van 10 mei 1999, met betrekking tot de opneming van de zeggenschapsstructuur in het jaarverslag en de vermelding van de salarissen van directieleden, verwacht worden? Hoe verhouden deze zich tot de IAS-standaarden en US GAAP?
Het wetsvoorstel over openbaarmaking van de bezoldiging en het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen van bepaalde vennootschappen is op 11 september 2001 ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2001–02, 27 900, nrs 1–3). Bij het opstellen van de regeling voor de bezoldiging is zoveel mogelijk aangesloten bij IAS 19 over Employee Benefits en de daarop gebaseerde richtlijn 271 van de Raad voor de Jaarverslaggeving.
Hoeveel ondernemingen en welke, vermelden reeds inkomens en optie- en andere beloningsregelingen van directieleden in het jaarverslag? Hoeveel ondernemingen en welke, vermelden reeds de zeggenschapsstructuur met aanwezige beschermingsconstructies, de verdeling van het aandeelhouderschap en de aanwezige prioriteitsaandelen en certificaten in het jaarverslag?
Het vermelden van de geaggregeerde beloning van bestuurders en commissarissen is verplicht voor grote en middelgrote rechtspersonen op grond van artikel 2:383 van het Burgerlijk Wetboek, behalve als een bedrag te herleiden valt tot één persoon. Vermelding van gegevens betreffende de houders van preferente aandelen, de houders van prioriteitsaandelen of de bestuurders van een eventueel aanwezig administratiekantoor behoren op grond van het Fondsenreglement van Euronext Amsterdam te worden opgenomen in het jaarverslag of elders in een publicatie die gegevens bevat over het jaarverslag of de jaarrekening van de vennootschap met ter beurze genoteerde effecten. Op grond van artikel 2:392 BW moet aan de jaarrekening voorts een lijst worden toegevoegd met de namen van degenen aan wie en bijzonder statutair recht inzake de zeggenschap (een prioriteitsrecht) toekomt, met een omschrijving van de aard van dat recht.
De monitoring commissie corporate governance (Commissie Peters-II) heeft in zijn rapport van december 1998 aangegeven dat door 137 van de onderzochte 159 beursgenoteerde vennootschappen melding werd gemaakt aangaande het effectenbezit van commissarissen. In 77 gevallen was er overigens geen sprake van effectenbezit. 57 Vennootschappen publiceerden informatie over het effectenbezit van het bestuur.
Hoe verhouden IAS en US GAAP zich tot de bestrijding van corruptie, fraude en omkoping? In hoeverre leveren IAS en US GAAP een bijdrage aan de bestrijding hiervan, met name ook met betrekking tot het inzichtelijk maken van commissies, steekpenningen en omkoopbedragen?
IAS en US GAAP kenmerken zich door toelichtingeisen die uitgebreid te noemen zijn, zeker in vergelijking met de Europese regels. Toepassing van de IAS of de US GAAP zal daarom niet leiden tot een situatie waarin het voor een onderneming eenvoudiger wordt om uitgaven in verband met fraude, omkoping en corruptie te verbergen.
Welke aanpassingen en wijzigingen van de jaarrekeningvoorschriften voor verzekeraars heeft de regering voor ogen? Gaat het ook om wetswijzigingen? Zo ja, om welke wijzigingsvoorstellen gaat het precies?
Het kabinet heeft een groep deskundigen onder voorzitterschap van prof. dr. L. Traas verzocht te adviseren omtrent mogelijke wijzigingen in de regelingen voor de jaarrekening van verzekeringsmaatschappijen. De deskundigengroep heeft zich bij zijn werkzaamheden rekenschap gegeven van de nationale en internationale ontwikkelingen. Bij het wijzigen van de voorschriften voor verzekeringsmaatschappijen moet ook rekening worden houden met de voorstellen die de Europese Commissie heeft gedaan ten aanzien van de toepassing van IAS voor alle beursgenoteerde ondernemingen, waaronder ook verzekeringsmaatschappijen, en de aangekondigde wijziging van richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 L 374 over de jaarrekeningvoorschriften voor verzekeringsmaatschappijen.
De bevindingen en aanbevelingen van de deskundigengroep zijn op 25 juni 2001 naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2000–2001, 26 489, nr. 5). Daarbij is aangegeven dat het kabinet voornemens is een wetsvoorstel in te dienen om een aantal aanbevelingen van de deskundigengroep in wetgeving om te zetten.
Binnen de Europese Unie zou een mechanisme of commissie moeten bestaan dat een oordeel zou moeten geven over de aanvaardbaarheid van nieuwe IAS-standaarden. Dit mede gezien het privaatrechtelijke karakter van het International Accounting Standards Committee (IASC). Hiertoe zou dan een screeningmechanisme of screening device opgericht moeten worden. De regering maakt zich sterk voor een mechanisme dat slagvaardig, snel en transparant kan opereren en dat qua samenstelling over voldoende expertise en autoriteit beschikt. Kan de regering uitgebreider ingaan op hoe zij dit screeningmechanisme voorstelt en hoe de Europese Commissie hierover denkt? Zal bijvoorbeeld iedere lidstaat hierin vertegenwoordigd zijn en worden vetorechten ingebouwd? Zullen het technische en het politieke deel in één commissie plaatsnemen, of vergaderen zij apart?
In hoeverre kan het screening mechanisme een rol krijgen bij de totstandkoming van nieuwe IAS?
Kan het mechanisme genoemd onder e. nader worden toegelicht?
De Europese Commissie heeft op 19 februari 2001 een voorstel gepubliceerd over de toepassing van internationale jaarrekeningstandaarden (COM (2001) 80 def.). Daarin is een regeling voorzien voor het zogenoemde screening mechanisme dat een oordeel zou moeten geven over de aanvaardbaarheid van nieuwe IAS standaarden. Het voorstel van de Commissie heeft de vorm van een rechtstreeks werkende verordening waarin het politieke deel van het mechanisme wordt geregeld. Die verordening zal moeten worden aangenomen met gebruikmaking van de bestaande voorschriften voor de harmonisering van nationale wetgeving met het oog op de eenwording van de interne markt (artikel 95 jo. 251 EG Verdrag). Deze procedure kent een gekwalificeerde meerderheid en geen vetorecht voor één lidstaat. Het ligt niet voor de hand het politieke en technische deel in één commissie te doen plaatsnemen, omdat dit de slagvaardigheid van zo'n commissie niet ten goede zou komen. Het fiche voor dit voorstel is op 19 juli 2001 bij brief van de Staatssecretaris van Buitenlandse zaken naar de Kamer gezonden (Kamerstukken II 2000–2001, 22 112, nr. 199).
De regering wenst screening vooraf en niet achteraf, en ziet dan ook een rol voor het screeningmechanisme weggelegd in de voorfase, dus bij de totstandkoming van nieuwe IASC-richtlijnen. Hoe stelt de regering zich dit voor, aangezien de IASC immers een privaatrechtelijke organisatie is? Hoe denkt men hier bij het IASC zelf over?
De werkwijze van het IASB houdt onder meer in dat voorstellen voor een nieuwe standaard in concept (als «Exposure Draft») worden gepubliceerd, waarna een ieder commentaar kan leveren. Het technische deel van het mechanisme zou namens de EU commentaar kunnen leveren, waarbij dit technisch deel moet samenwerken met de nationale standardsetters. In Nederland is dat de Raad voor de Jaarverslaggeving. Ook het IASB heeft bij zijn samenstelling rekening gehouden met de invloed van nationale standaardsetters. Een deel van de leden van het bestuur wordt geacht een band te hebben met zijn of haar nationale standaardsetter, zodat het IASB op de hoogte is van hetgeen zich in de verschillende landen afspeelt.
Hoe verhouden de regels van IASC (IAS), de FASB (US GAAP), en SEC (Regulation S-X) zich precies tot elkaar? Kan de regering hier uitgebreid op ingaan?
Wat is de verhouding tussen de IAS van de IASC en de normen van US GAAP of IAS? Waarop komen de belangrijkste verschillen neer? Zullen de US GAAP naar verwachting wijziging ondergaan van IAS/IOSCO? Wat zijn de verschillen tussen de IAS en de thans geldende regels in het BW met betrekking tot het jaarrekeningenrecht?
De IASB regels zijn inhoudelijk op zeer veel punten in overeenstemming met de door de Amerikaanse standaardsetter Federal Accounting Standards Board (FASB) opgestelde voorschriften. Verschillen ontstaan omdat de US GAAP veel detailvoorschriften bevatten, terwijl de IAS als algemene uitgangspunten zijn geformuleerd. Op technische punten zijn verschillen te onderkennen. Het nieuwe IASB streeft er naar zijn IAS en de FASB regels nog dichter bij elkaar te brengen. Ook de Amerikaanse beurstoezichthouder, de Securities and Exchange Commission (SEC), heeft actief meegewerkt aan totstandkoming van het IASB in zijn nieuwe vorm. De SEC heeft verder de aanbeveling van de internationale organisatie van beurstoezichthouders (IOSCO) ondersteund om IAS onder bepaalde voorwaarden te aanvaarden voor buitenlandse ondernemingen waarvan effecten (mede) zijn genoteerd aan een Amerikaanse beurs. Voor Amerikaanse ondernemingen eist de SEC dat informatie wordt verschaft volgens de US GAAP. Niet in de Verenigde Staten gevestigde vennootschappen waarvan effecten aan een Amerikaanse beurs genoteerd staan behoeven niet volgens US GAAP te rapporteren, maar zij moeten bepaalde financiële informatie verschaffen die beleggers op die Amerikaanse beurzen in staat stelt het resultaat en het eigen vermogen op basis van de hen vertrouwde US GAAP te lezen. Men maakt daartoe gebruik van zogenoemde reconciliations, aansluitende overzichten waarin de cijfermatige verschillen worden weergegeven tussen de door de vennootschap gebruikte waarderingsgrondslag en US GAAP.
Wat vindt de regering er van dat ondernemingen de keus zouden moeten hebben om hetzij IAS, of de US GAAP te volgen? Wat vindt de regering ervan dat de keuze voor één van deze twee standaarden de betreffende onderneming vrij zou moeten stellen van de verplichting om de jaarrekening op te stellen op basis van de andere standaard? Kan de regering hier een uitgebreide toelichting op geven?
12. Vooral ondernemingen die een beroep (willen) doen op de internationale kapitaalmarkt streven naar harmonisatie van verslaggevingstandaarden. Ondernemingen gaan er ook vaker toe over hun jaarrekening op Internet te publiceren. Die informatie wint aan waarde en is beter vergelijkbaar als zij wordt gepresenteerd volgens internationaal aanvaarde normen. Het kunnen volstaan met één set regels die voor de verslaggeving in meerdere landen kan worden gebruikt, leidt verder tot verlichting van de administratieve lasten voor de betrokken ondernemingen.
Voor algehele vrijheid om in Nederland IAS, US GAAP of titel 9 van Boek 2 toe te passen voelen wij niet omdat dit de onderlinge vergelijkbaarheid van de financiële verslagen van ondernemingen met effecten genoteerd aan een beurs in Nederland niet ten goede zou komen. Ook de Europese Commissie en een groot deel van de andere lidstaten zijn om deze reden tegen het gebruik van drie verschillende standaarden naast elkaar. De Europese Commissie wil als standaard kiezen voor IAS. Daarbij heeft het kabinet zich aangesloten.
De keuze voor verplichte toepassing van IAS houdt tevens in dat het vennootschappen niet langer zal kunnen worden toegestaan om hun financiële stukken in te richten uitsluitend op basis van US GAAP. Europa zal er daarbij naar blijven streven dat IAS als standaard geaccepteerd wordt voor ondernemingen die niet uit de VS afkomstig zijn maar waarvan aandelen in de VS genoteerd zijn. Ook op dit moment is zo'n buitenlandse onderneming volgens de Amerikaanse regels niet verplicht zijn jaarverslag in te richten volgens US GAAP, maar moet hij «reconcilieren» ofwel een aantal kerngegevens tevens weergeven als waren zij volgens US GAAP berekend.
Wat vindt de regering er van dat, met betrekking tot het gebruik van IAS en US GAAP, per onderneming een duidelijke keuze gemaakt zou moeten worden tussen één van deze twee systemen, zodat geen mengvorm met de daarmee gepaard gaande onduidelijkheid kan ontstaan? Wat vindt de regering er van dat de gekozen standaard verplicht dient te worden vermeld in de grondslagen van het financieel jaarverslag? Wat vindt de regering er voorts van dat bij de keuze voor een bepaald stelsel, dit stelsel voor het geheel van de geconsolideerde jaarrekening zou dienen te gelden en dus ook voor alle dochterondernemingen en voor alle activa en passiva? Kan de regering hier uitgebreid op ingaan?
Het kabinet kondigt wetswijzigingen aan om Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op 3 punten te wijzigen. Het gaat dan om bepaalde belemmeringen om de IAS-standaarden te kunnen toepassen. Wat wil de regering precies veranderen met betrekking tot de waardering van deelnemingen, de rubricering van negatieve goodwill, en de termijn voor afschrijving van kosten voor onderzoek en ontwikkeling? Wanneer kunnen deze wetswijzigingen verwacht worden?
Kan in het spoor van het betreffende VNO-NCW-rapport worden aangegeven welke artikelen van het BW zouden dienen te worden gewijzigd indien de IAS naar geest en strekking zouden worden nageleefd?
Met de leden van de vaste commissie ben ik van oordeel dat een onderneming die kiest voor IAS of US GAAP zulks integraal moet doen. Doel van de herziening van het jaarrekeningrecht is harmonisatie van de grondslagen voor de waardering van vermogen en resultaat op basis van een mondiale standaard, opdat de verschafte informatie voor ondernemingen overal bruikbaar en voor gebruikers onderling vergelijkbaar is. Dat doel zou niet worden bereikt door het aantal opties voor de erkenning en waardering van het resultaat te vergroten. Daarom zal worden voorgesteld gebruik van IAS of US GAAP alleen toe te staan voor die ondernemingen die alle voor hen van toepassing zijnde IAS rep. US GAAP toepassen, uiteraard voor zover deze niet in strijd komen met de voorschriften van de vierde en zevende richtlijn. Het IASB zelf eist in IAS 1 ook dat een onderneming alleen kan aangeven dat hij rapporteert in overeenstemming met «de» IAS indien alle vastgestelde en in werking getreden IAS zijn toegepast. Ook zal iedere onderneming moeten vermelden volgens welke standaard hij zijn jaarrekening heeft opgesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 2:410 en 2:411 BW hoeft toepassing van IAS in de geconsolideerde jaarrekening er niet steeds toe te leiden dat deze grondslagen ook in de jaarrekening van alle geconsolideerde ondernemingen worden toegepast.
Wat zijn de gevolgen van het voeren van IAS en US GAAP voor de administratieve lastendruk? Wat is het standpunt van VNO-NCW over het effect van IAS en US GAAP op de administratieve lastendruk? Heeft het Adviescollege toetsing administratieve lasten hierover geadviseerd? Zo nee, waarom niet?
Kan de regering aangeven in welke mate bepaalde aanvullende eisen tot lastenverzwaring kunnen leiden?
Naar onze overtuiging vermindert de administratieve lastendruk voor een vennootschap waarvan effecten zijn genoteerd aan meer beurzen. Deze vennootschap zal als gevolg van de wetswijziging met één jaarrekening kunnen volstaan. Mede om deze reden heeft VNO-NCW in zijn rapport van maart 2000 aangedrongen op de voorgenomen wetswijziging.
Hoe vaak en door wie wordt in de praktijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid voor belanghebbenden om bij de OK een andere inrichting van de jaarrekening te vorderen op grond van artikel 999 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, indien deze niet voldoet aan de wettelijke voorschriften. Wie zijn «belanghebbende» in dit geval?
In hoeverre wordt in de praktijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid zich ex artikel 999 Rv te wenden tot de rechter in verband met het niet voldoen van jaarrekeningen aan wettelijke voorschriften?
Wie belanghebbende in de zin van artikel 999 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering is, staat niet limitatief opgesomd in de wet. In de jurisprudentie zijn twee kringen van belanghebbenden ontwikkeld. Degene wiens belangen door de verplichting tot opmaken en publiceren van de jaarrekening worden beschermd, wordt steeds als belanghebbende aangemerkt. Daaronder vallen de aandeelhouders, de certificaathouders en de werknemers van de vennootschap. Ook de ondernemingsraad kan de procedure aanvangen. Daarnaast wordt door de jurisprudentie een kring onderkend van mensen wier belang gelegen is in het feit dat het achterwege laten van bepaalde informatie voor hen een nadeel zou betekenen. Men denke aan de gerechtigde tot een winstaandeel, de pensioengerechtigde in geval van strijd over de jaarrekening van een pensioenfonds of een werknemersorganisatie die voor een goede uitoefening van zijn taak afhankelijk is van de betreffende informatie. Zie bijvoorbeeld HR 11 mei 1983, NJ 1984, 3 en HR 20 mei 1987, NJ 1987, 973.
Beweegt de nadere uitwerking van de in de wet neergelegde regels door de Raad voor de Jaarverslaggeving zich uitsluitend binnen de marges van de wet of is er sprake van interpretaties die zich buiten de kaders van het vigerende wettelijke regime begeven? In hoeverre betrekt de Raad voor de Jaarverslaggeving thans reeds internationale regels, gewoonten en standaarden in zijn werkzaamheden? Hanteert de Raad in dat kader alleen de IAS of spelen ook andere elementen een rol?
Bij de implementatie van de vierde richtlijn is aangegeven dat in de beschouwingen van de Raad voor de jaarverslaggeving normen worden aangegeven die in het maatschappelijk verkeer aanvaardbaar kunnen worden geacht. De richtlijnen zijn niet wettelijk verankerd en een vennootschap is niet verplicht volgens de RJ-richtlijnen te rapporteren. Niettemin kunnen zij worden beschouwd als normen voor goede verslaggeving. De RJ heeft als uitgangspunt gekozen voor het volgen en opnemen van de IAS in zijn richtlijnen.
In hoeverre kan de zin van de IAS in IOSCO-verband worden belemmerd door de aanwezigheid van nationale regels?
De uitdaging waar de Europese commissie en de lidstaten zich voor geplaatst zien, betreft onder meer de verhouding tussen de wens te volstaan met één serie normen voor de verslaggeving van grote ondernemingen binnen de Europese Unie en de wens van vrijwel alle lidstaten om bepaalde nationale voorschriften te behouden. Naar mijn oordeel zijn deze uitgangspunten niet onverenigbaar mits men het in Europa eens is over de onderlinge verhouding tussen deze normen. Voor de waarderingsgrondslagen moet één standaard gelden die internationaal toepasbaar is. Aanvullende nationale verplichtingen om bepaalde gegevens openbaar te maken, staan aan die toepassing niet in de weg. Men denke aan de voorschriften over openbaarmaking van bezoldiging van bestuurders en commissarissen, die in het Verenigd Koninkrijk reeds bestaan. Zo'n nationale «disclosure» verplichting is ook goed denkbaar voor vennootschappen die een beroep doen op de Nederlandse kapitaalmarkt, ongeacht de grondslagen van hun jaarrekening.
Zijn er reacties uit het veld – accountancy, (georganiseerd) bedrijfsleven, wetenschap enz. – gekomen op de Mededeling van de Europese Commissie (COM 2000 359 def), en zo ja wat is de teneur van deze reacties?
Er zijn verschillende reacties gekomen op de mededeling van de Commissie. De reacties zijn voor het overgrote deel lovend en enthousiast. PricewaterhouseCoopers heeft in een op 27 november 2000 gepubliceerd onderzoek onder grote ondernemingen vastgesteld dat de meeste grote ondernemingen de mogelijkheid om IAS toe te passen zeer toejuichen. Volgens dit onderzoek steunt 79% de mededeling dat IAS vanaf 2005 verplicht wordt voorgeschreven voor de geconsolideerde jaarrekeningen van beursgenoteerde ondernemingen. De Europese organisatie van accountants FEE neemt eveneens actief deel aan de discussie. In december 2000 publiceerde FEE een rapport waarin wordt aangegeven in hoeverre IAS nu al toepasbaar zijn in Europa. Het koninklijk NIVRA is vertegenwoordigd in FEE. Het IASB heeft bij monde van zijn nieuwe voorzitter, sir David Tweedie, laten weten dat de mededeling betekent dat Europa een sleutelrol gaat spelen in het hele proces rond de wereldwijde aanvaarding van IAS (De Accountant nr. 4/december 2000, p. 176–179).
Wat is de achtergrond bij de visie van de Commissie om het aan lidstaten over te laten of niet-beursgenoteerde ondernemingen al dan niet aan de IAS dienen te voldoen, tegen de achtergrond van de bevordering van eenheid en transparantie?
Welke overweging ligt ten grondslag aan de onder d. genoemde opmerking het aan de lidstaten zelf over te laten verplicht gebruik van de IAS al dan niet op te leggen? Wat is de visie van de regering daaromtrent?
Waarom ligt verplichte toepassing voor het MKB niet in de rede?
De Europese Commissie geeft aan dat er in Europa een zeer grote verscheidenheid is in niet-beursgenoteerde ondernemingen. De meeste ondernemingen hebben niet zozeer een Europese als wel een lokale betekenis en markt. Zij doen geen beroep op grensoverschrijdend kapitaal. Dan is er ook geen rol weggelegd voor een grensoverschrijdende autoriteit. In Nederland doet het middenen kleinbedrijf doorgaans geen beroep op de openbare kapitaalmarkt. Het MKB maakt ook weinig tot geen gebruik van ingewikkelde financiële instrumenten. Het voorschrijven van standaarden die zijn ontwikkeld met het oog op internationale kapitaalstromen en gecompliceerde concernverhoudingen ligt dan niet voor de hand. Ook bij de informatieverschaffing is minder behoefte aan dwingende wettelijke regels. In het MKB zijn aandeelhouders en bestuur vaak dezelfde of ten minste nauw bij elkaar betrokken. De aandeelhouder kan dan relatief eenvoudig de door hem gewenste informatie verkrijgen.
In hoeverre druisen de IAS thans in tegen «het algemeen belang van de EU» of «de concurrentiepositie van Europese ondernemingen»? Zijn dergelijke criteria niet veel te ruim geformuleerd om werkelijk operationeel te kunnen zijn en scheppen zij niet nodeloos onduidelijkheid en onzekerheid? Bestaat niet het risico dat toetsing achteraf van IAS leidt tot onvoorspelbaarheid en beknotting van transparantie en vergelijkbaarheid? Is het niet raadzamer dat wanneer de Europese Unie juridische verlangens mocht koesteren deze vooraf aan het IASC worden gemeld?
De Europese Commissie stelt enkele voorwaarden aan het gebruik van IAS-standaarden. De IAS-standaarden mogen niet indruisen tegen het «belang van de EU». Wat verstaan Commissie en regering in dit geval precies onder het «belang van de EU»?
Welke mate van Europese afwijkingen van de onder a. genoemde afwijkingen van de IAS zijn acceptabel en waarom?
In hoeverre kan het screening mechanisme een rol krijgen bij de totstandkoming van nieuwe IAS?
Kan het mechanisme genoemd onder e. nader worden toegelicht?
Naar het oordeel van de Europese Commissie zou het screening mechanisme moeten beoordelen of een nieuw te ontwerpen IAS indruist tegen het algemeen belang van de Europese Unie of de concurrentiepositie van Europese ondernemingen. In artikel 6 van het voorstel voor een verordening spreekt de Europese Commissie over een regelgevend comité. In de toelichting bij het voorstel schrijft de Europese Commissie dat het screening mechanisme in de eerste plaats bedoeld is om te bevestigen dat een nieuwe IAS een geschikte grondslag vormt voor de financiële verslaglegging door beursgenoteerde EU-ondernemingen. Er wordt, aldus de toelichting bij het voorstel, alleen ingegrepen indien de standaard materiële tekortkomingen vertoont of niet is toegespitst op de specifieke economische of juridische situatie in de EU. Welke specifieke economische situatie de Europese Commissie op het oog heeft, wordt niet aangegeven. Ook wordt niet verder uitgewerkt welke tekortkomingen als materieel zouden moeten worden beschouwd.
Met de vragenstellers ben ik van oordeel dat de ontwikkeling van een wereldwijde standaard betekent dat zo min mogelijk ruimte moet worden geboden voor nationale of regionale afwijkingen in de waarderingsgrondslagen. De door vragenstellers genoemde onvoorspelbaarheid en beknotting van transparantie en vergelijkbaarheid moeten dan ook door een aan duidelijke criteria gebonden screening mechanisme worden ondervangen.
Eventuele verlangens van Europese zijde of ervaringen met een bepaalde waarderingsmethode behoren zo spoedig mogelijk ter kennis te worden gebracht van het IASB. In het IASB zitten ook leden die afkomstig zijn uit EU lidstaten en wier taak onder meer inhoudt het optreden als liaison tussen het IASB en de eigen standaardsetter. Deze leden kunnen in het IASB aandacht vragen voor ontwikkelingen in Europa. Een belangrijke taak van het technische comité zal naar mijn mening moeten zijn het deelnemen aan de voorbereidende werkzaamheden bij een nieuwe IAS, bijvoorbeeld door het geven van schriftelijk commentaar op een door het IASB te publiceren «Exposure Draft». Dat vraagt om een technisch comité dat slagvaardig, gezaghebbend en onafhankelijk kan optreden.
Verdient het, ook uit een oogpunt van systematiek, niet de voorkeur dat wanneer vanaf 2005 voor bepaalde ondernemingen de IAS verplicht worden gesteld er tegelijkertijd een juridische voorziening is ten aanzien van de controle op de naleving van de standaarden?
Slechts Groot-Brittannië en Nederland beschikken binnen de Europese Unie, naast de controle door de externe accountant, over een bijzondere klachtenprocedure voor klachten over de jaarrekening, en een systematische controle ontbreekt in alle lidstaten. Aan welke concrete maatregelen denken de Commissie en de regering om hierin wel te voorzien?
In hoeverre zou (het model van) de Ondernemingskamer een rol kunnen spelen bij het tot stand komen van systematische controle?
Goede controle op de naleving van standaarden binnen Europa zal het vertrouwen van andere landen in de kwaliteit van de verslaggeving in Europa vergroten. Wij kennen in Europa al de controle door een bevoegd accountant volgens de achtste richtlijn (84/253/EEG van 10 april 1984, Pb Eg 1984 L 126). Regelingen waarbij gepubliceerde jaarrekeningen steekproefsgewijs of na een klacht nader worden onderzocht door bijvoorbeeld een onafhankelijke toezichthouder of rechterlijke instantie zijn in de EU lidstaten met uitzondering van Nederland (artikel 999 Rv.) en het VK (Review panel) onbekend.
Het kabinet is de discussie in Nederland begonnen opdat op niet al te lange termijn een dergelijke structuur voor Nederland in werking kan treden. Een en ander zou een voorbeeldfunctie voor andere EU-lidstaten kunnen hebben. Daarbij zal aandacht worden geschonken aan de verhouding met de bestaande procedure van artikel 999 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de rol van de Ondernemingskamer. Het ligt niet voor de hand de rechter te belasten met een regeling als die een systematische of steekproefsgewijze controle zou gaan inhouden.
Tezamen met de ministers van Economische Zaken en Financiën heb ik over dit onderwerp een consultatiedocument opgesteld, waarin belanghebbenden in Nederland is verzocht te reageren op een aantal vragen en hun mening kenbaar te maken. Het document is onder meer te raadplegen op Internet via de overheidssite www.overheid.nl. Ook zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van belanghebbende organisaties, waaronder VNO-NCW, NIVRA en NovAA, de ondernemingskamer en de STE. Er wordt naar gestreefd de Kamer op afzienbare termijn bij brief te informeren over de conclusies die het kabinet wil trekken uit de consultatie.
Wat wordt bedoeld met de stellingname dat toepassing van de IAS voor beursgenoteerde financiële instellingen in beginsel moet gelden? Waarom «in beginsel»; wat zou een afwijking kunnen legitimeren?
Is verplicht gebruik van de IAS voor alle financiële instellingen die onder de genoemde verplichting van Boek 2 vallen volledig haalbaar?
Gelet op het streven naar de onderlinge vergelijkbaarheid van de financiële informatie van alle vennootschappen die een beroep doen op de openbare kapitaalmarkt, wil het kabinet bevorderen dat financiële instellingen en andere ondernemingen volgens dezelfde standaarden rapporteren. Voor financiële instellingen geldt dat zij van IAS gebruik kunnen maken als voor alle onderdelen van hun jaarrekening standaarden bestaan. Men denke aan IAS 39 over de waardering van financiële instrumenten en de voorstellen voor een nieuwe standaard over de behandeling van verzekeringscontracten. Een afwijking zou kunnen zijn gelegen in het tijdstip waarop verplichte toepassing van IAS ook voor financiële instellingen gaat gelden.
Impliceert de stellingname van de regering dat de zienswijze van de Europese Commissie, dat het aan lidstaten is te bepalen of voor niet-beursgenoteerde ondernemingen de IAS wel of niet verplicht worden gesteld, niet wordt gedeeld, althans waar het gaat om bijvoorbeeld alle financiële instellingen die een geconsolideerde jaarrekening publiceren?
De Europese Commissie stelt dat het aan de lidstaten moet worden overgelaten om te bepalen of ondernemingen die geen beroep doen op de openbare kapitaalmarkt verplicht worden IAS te gebruiken. Een lidstaat zou in de visie van de Europese Commissie ook moeten kunnen besluiten om toepassing van IAS wel mogelijk te maken, maar niet verplicht te stellen. De Europese Commissie ziet op dit punt voor zichzelf geen rol weggelegd. Een lidstaat zou derhalve kunnen besluiten dat financiële instellingen, beursgenoteerd of niet, IAS moeten toepassen en dat andere niet-beursgenoteerde ondernemingen IAS kunnen toepassen.
Verwacht de regering bij andere lidstaten steun voor de terechte, kritische kanttekeningen bij de visie van de Europese Commissie, een visie die tot onduidelijkheid en onvoorspelbaarheid zal leiden?
Met de vragenstellers zijn wij van oordeel dat een screening mechanisme niet moet trachten een Europese versie van de IAS te maken. Een belangrijk aantal lidstaten steunt Nederland in deze zienswijze.
Welke stappen is de regering voornemens te zetten om de kritiek onder (d) en (e) aan de Europese Commissie en andere lidstaten kenbaar te maken en waar ligt voor de regering, ook gezien de formulering van punt 10 van de brief, de «ondergrens» waaraan de Europese Commissie heeft te voldoen?
De kritiek onder d) en e) is in de voorbereidende discussies in het Contact Comité aan de Europese Commissie kenbaar gemaakt. Andere lidstaten hebben Nederland in deze opvatting gesteund.
De regering vermoedt dat de Europese Commissie de toepassing van US GAAP op geconsolideerde jaarrekeningen vanaf 2005 zal willen verbieden Hoe verhoudt dit zich met het voornemen van de regering om een aantal nationale wettelijke belemmeringen om US GAAP toe te passen, juist weg te nemen? Geeft de regering hiermee geen verkeerde of verwarrende signalen af? Om welke wettelijke belemmeringen gaat het precies ten aanzien van US GAAP?
In hoeverre zou het mogelijk of wenselijk zijn om alle ondernemingen die op grond van Boek 2 BW een geconsolideerde jaarrekening publiceren te verplichten gebruik te maken van de IAS?
Kan worden toegelicht waarom het wenselijk is regelgeving nu aan te passen om het gebruik van de GAAP toe te staan en dit vervolgens in 2005 weer te verbieden?
Uit de ontwerp-verordening komt naar voren dat de Europese Commissie streeft naar een verplichte toepassing van IAS voor de geconsolideerde jaarrekening van ondernemingen met ter beurze genoteerde effecten. Gelet op de uitdrukkelijke wens van verschillende ondernemingen willen wij thans gebruik van US GAAP expliciet in de wet ondersteunen. Bedrijven moeten zich realiseren dat dit gebruik slechts tijdelijk kan zijn. Die tijdelijkheid wordt in de toelichting bij het wetsvoorstel ook uitdrukkelijk aangegeven. Na 2005 blijft de regeling van belang voor een nv naar Nederlands recht met effecten die uitsluitend aan een niet-Europese beurs zijn genoteerd.
Waarom ziet de regering het als een gevaar dat een nieuwe IAS-standaard wordt beoordeeld op zijn verhouding met het bestaande EU- en nationale recht? Is dat niet logisch en noodzakelijk? Is het juist dat een dergelijke toetsing noodzakelijk blijft?
Nieuwe standaarden zullen moeten overeenstemmen met de algemene beginselen van financiële verslaggeving, zoals in Nederland neergelegd in artikel 2:362 BW. Of een nieuwe IAS kan worden aanvaard, mag naar onze overtuiging niet afhangen van de vraag of en op welke wijze het onderwerp van oudsher is geregeld in de vierde richtlijn. Een voorbeeld is IAS 38 over de activering en waardering van zogenoemde immateriële activa. IAS 38 schrijft voor dat een immaterieel actief dat voldoet aan die eisen moet worden geactiveerd. De vierde richtlijn staat alleen waardering tegen historische kosten toe. Bedacht moet worden dat deze richtlijn inmiddels vijfentwintig jaar oud is en op sommige punten onvoldoende gericht op de informatiebehoeften van belanghebbenden zoals die heden ten dage worden gevoeld. Voorts zou mondiale harmonisatie niet mogelijk zijn als landen of regio's de eigen waarderingsregels nimmer willen opgeven. Dat is ook het geval voor de regels van de vierde richtlijn.
Kunnen genoemde belemmeringen uit de vierde en zevende richtlijn nader worden toegelicht?
Een belemmering is bijvoorbeeld nog gelegen in toepassing van IAS 39 over actuele waarde van financiële instrumenten. Een rechtspersoon kan IAS 39 thans niet toepassen zonder in strijd te handelen met de waarderingsvoorschriften van onder andere artikel 33 van de vierde richtlijn. Overigens is in Brussel recent een wijziging tot stand gekomen van die richtlijn waardoor waardering op de voet van IAS 39 mogelijk wordt gemaakt. De richtlijn is nog niet officieel gepubliceerd. Ik ben voornemens ten spoedigste na de publicatie de implementatie van deze richtlijn ter hand te nemen. Andere voorbeelden zijn beschreven in het rapport van VNO-NCW dat in maart 2000 is gepubliceerd.
In hoeverre kan worden vooruitgelopen op richtlijnwijzigingen wanneer de Europese Commissie met name wat betreft de onderdelen (e) en (f) nog zoveel onduidelijkheden laat bestaan?
Nederland kan niet vooruitlopen op mogelijke toekomstige aanpassingen van de vierde en zevende richtlijn. Daarom zal van een rechtspersoon die wil rapporteren volgens de IAS of de US GAAP tevens geëist worden, dat hij de voorschriften van de vierde en zevende richtlijn naleeft. Wel is in het wetsvoorstel gebruik gemaakt van een zogenoemde dynamische verwijzing naar de richtlijnen, zodat wijzigingen van de richtlijnen – bijvoorbeeld ten aanzien van de toepassing van IAS 39 – terstond na vaststelling van die richtlijnwijziging kunnen worden gebruikt.
Wat is de reden voor een overgangstermijn tot 2005?
De Europese Commissie is van oordeel dat een zekere overgangstermijn noodzakelijk is om de lidstaten en ondernemingen in de gelegenheid te stellen de aanpassingen tot stand te brengen die nodig zijn om de toepassing van de IAS ook mogelijk te maken. Bedacht moet worden dat verscheidenen lidstaten bij de implementatie van de vierde en zevende richtlijn gekozen hebben voor een strikte uitwerking met weinig keuzenmogelijkheden voor ondernemingen. Voor die lidstaten en hun ondernemingen zal de overgang naar IAS zeer groot zijn, groter dan voor Nederland en de Nederlandse ondernemingen die gelet op de soepele implementatie van de vierde en de zevende richtlijn en de uitwerking van de IAS in de richtlijnen voor de jaarverslaggeving al grotendeels aansluiting hebben gevonden bij de IAS.
Is duidelijk wanneer de Europese Commissie wel een rapport gereed heeft met betrekking tot de verhouding tussen de US GAAP en de EU-richtlijnen?
De Europese Commissie is voor zover mij bekend niet voornemens een rapport op te stellen over de verenigbaarheid van US GAAP met de richtlijnen, gegeven de keuze die inmiddels gemaakt is voor verplichte toepassing van de IAS.
Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Kamp (VVD), Rouvoet (ChristenUnie), O. P. G. Vos (VVD), Passtoors (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Vacature (PvdA).
Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), C. Cörüz (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), ondervoorzitter, Hoekema (D66), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Luchtenveld (VVD), Slob (ChristenUnie), Van den Doel (VVD), Rijpstra (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Vacature (GroenLinks), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), De Pater-van der Meer (CDA) en Arib (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25732-20.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.