nr. 19
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 mei 2001
1. Bij brief van 17 april 2001 (zie bijlage) hebben de vaste commissies
voor Justitie en voor Financiën ons verzocht een nader onderzoek te verrichten
naar de gevolgen van het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) inzake
het functioneren en de toekomst van de structuurregeling en de reactie van
het kabinet hierop (Kamerstukken II, 2000/01, 25 732, nrs. 17 en 18)
voor het wetsvoorstel betreffende de invoering van de mogelijkheid tot het
treffen van bijzondere maatregelen door de ondernemingskamer over zeggenschap
in de naamloze vennootschap (Kamerstukken II, 2000/01, 25 732, nrs. 1–16,
hierna: wetsvoorstel beschermingsconstructies). Mede namens de ministers van
Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid berichten wij u
als volgt.
2. Het wetsvoorstel beschermingsconstructies geeft degene die gedurende
ten minste een jaar 70% of meer van het kapitaal verschaft, waaronder ook
de houder van 70% van de certificaten, de mogelijkheid de rechter te verzoeken
om de beschermingsconstructies te doorbreken die aan het verwerven van zeggenschap
in de weg staan. Het voorstel ziet op gevallen waarin de verschaffer van het
overgrote deel van het kapitaal niet met het bestuur tot overeenstemming is
gekomen over het toekomstig beleid ten aanzien van de vennootschap en de daarmee
verbonden onderneming. Het gaat meestal om zogenoemde vijandige overnames.
Het wetsvoorstel is ook van toepassing op structuurvennootschappen als deze
voldoen aan het voorgestelde artikel 2:359a BW over het toepassingsbereik
van de regeling.
3. In zijn advies 01/02 stelt de SER voor om houders van certificaten
van aandelen het recht te geven te stemmen ten aanzien van onderwerpen die
rechtstreeks verband houden met de bevoegdheden van de algemene vergadering
voortvloeiende uit de structuurregeling. De SER maakt een voorbehoud voor
de situatie dat op de aandelen van de vennootschap een openbaar bod is aangekondigd,
dan wel – gemeten naar objectieve maatstaven – anderszins een
niet-vriendelijke overname dreigt. De SER overweegt dat de uitwerking
van de toekenning van het stemrecht aan certificaathouders dient aan te sluiten
bij het wetsvoorstel beschermingsconstructies.
Met zijn voorstel voor het uitoefenen van stemrecht door certificaathouders
heeft de SER niet beoogd het wetsvoorstel beschermingsconstructies te doen
wijzigen of terzijde te stellen. Dat is ook niet nodig. Het wetsvoorstel biedt
een oplossing voor situaties waarin sprake is van een vijandige overname,
terwijl het uitoefenen van stemrecht door houders van certificaten van aandelen
in het SER-advies wordt beperkt tot situaties waarin van zo'n overname geen
sprake is.
4. Gelet op uw verzoek hebben wij voorts onderzocht of het advies over
herziening van de structuurregeling er toe leidt dat de maatregelen die de
ondernemingskamer kan treffen moeten worden aangepast.
Het voorstel voor artikel 2:359c lid 1 sub c BW bepaalt dat de ondernemingskamer
de vrijwillige toepassing van het structuurregime ongedaan kan maken. Lid
2 bepaalt dat de maatregel niet zover kan gaan dat de vennootschap wordt ontheven
van een wettelijke verplichting het volledige of verzwakte structuurregime
toe te passen. De SER stelt voor om een wettelijke voorziening te treffen
voor die situaties waarin de structuurregeling aanvankelijk niet krachtens
besluit van de aandeelhouders, maar op grond van een wettelijke verplichting
van toepassing is geworden. Als de vennootschap door gewijzigde omstandigheden
niet langer wettelijk verplicht is de regeling volledig of in verzwakte vorm
toe te passen, moet de algemene vergadering zich uitspreken over voortzetting
van de regeling.
Het wetsvoorstel biedt de verzoeker de keuze om die beschermingsconstructies
te laten doorbreken die hem hinderen in de uitoefening van zeggenschap. Om
welke constructies het gaat, hangt af van de omstandigheden van het geval.
Indien de algemene vergadering van aandeelhouders gebruik heeft gemaakt van
de mogelijkheid om de vrijwillige toepassing van de structuurregeling te beëindigen,
is een beroep op artikel 2:359c lid 1 sub c niet aan de orde. Het artikel
is wel van belang voor die gevallen waarin de algemene vergadering besluit
de regeling vrijwillig te handhaven en in die gevallen waarbij van een wettelijke
verplichting geen sprake was, maar de vennootschap de regeling van meet af
aan vrijwillig heeft toegepast. Dan zal op een later moment degene die ten
minste 70% van het kapitaal verschaft de regeling van artikelen 2:359a-359i
BW nodig hebben om de vrijwillige toepassing te (laten) beëindigen.
5. Samenvattend constateren wij dat het advies niet leidt tot aanpassing
van het wetsvoorstel 25 732. Bij het ontwerpen van wetgeving op de voet
van het SER-advies zal vanzelfsprekend geen regeling worden voorgesteld die
strijdig is met het wetsvoorstel.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Minister van Financiën,
G. Zalm
BIJLAGE
Den Haag, 17 april 2001
Namens de vaste commissie voor Justitie en voor Financiën uit de
Tweede Kamer kan ik u berichten dat zij voornemens zijn met de minister van
Financiën en u zelve van gedachten te wisselen over het SER-advies betreffende
de zogeheten structuurregeling alsmede over uw reactie terzake (kamerstukken
II 25 732, nrs. 17 en 18).
In dit verband zouden de commissies u willen verzoeken een nader onderzoek
te laten verrichten naar de gevolgen van vorengenoemd SER-advies voor wetsvoorstel
25 732 (Invoering van de mogelijkheid tot het treffen van bijzondere
maatregelen door de ondernemingskamer over zeggenschap in de naamloze vennootschap)
en de Kamer over de uitkomsten hiervan te berichten. De commissies stellen
zich voor om vorenbedoeld algemeen overleg na ontvangst van uw reactie te
doen plaatsvinden. Vervolgens zal een aanvang gemaakt worden met de plenaire
behandeling van wetsvoorstel 25 732.
De Griffier van de vaste commissie voor Justitie,
Pe