25 731
Agenda 2000

nr. 15
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 3 december 1999

Tijdens de Europese Raad van Berlijn van 26 maart 1999 werd door regeringsleiders en staatshoofden een politiek akkoord over Agenda 2000 bereikt. Agenda 2000 is een actieprogramma dat voornamelijk tot doel heeft de communautaire beleidslijnen te versterken en de Europese Unie een nieuw financieel kader te geven voor de periode 2000–2006, waarbij rekening gehouden is met een uitbreiding van de Europese Unie.

Een van de belangrijkste onderdelen van Agenda 2000 is de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Besloten is tot voortzetting van de hervorming van het GLB die in 1992 is ingevoerd. Het beleid uit Agenda 2000 komt in grote lijnen neer op een stapsgewijze verlaging van de institutionele prijzen voor granen, rundvlees en zuivel in de komende jaren met respectievelijk 15, 20 en 15%. Voor rundvlees en granen worden de prijsverlagingen reeds vanaf 2000 ingevoerd, voor zuivel vanaf 2005. De negatieve inkomenseffecten worden gedeeltelijk gecompenseerd door rechtstreekse betalingen aan producenten. Met de besluitvorming over Agenda 2000 zijn de uitgaven van het GLB in de periode 2000–2006 vastgelegd op maximaal 40,5 miljard euro per jaar. Over deze hervorming en de inkomenseffecten voor de Nederlandse landbouw heeft mijn voorganger u bij brief geïnformeerd op 12 en 23 maart 1999 en op 6 april 1999.

Met deze brief informeer ik u over de door mij voorgenomen wijze van implementatie van Agenda 2000 in Nederland.

De brief is als volgt opgebouwd:

1. EU-programma Landelijk Gebied

2. Horizontale verordening

3. Rundvlees

4. Akkerbouw.

1. EU-programma Landelijk Gebied

In het kader van Agenda 2000 is vastgesteld de Verordening (EG) nr. 1257/1999 «inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen», de zogenoemde Kaderverordening plattelandsontwikkeling. Deze verordening noemt een groot aantal verschillende steunmaatregelen voor de ontwikkeling van landbouw en platteland, waarvoor onder voorwaarden cofinanciering kan worden verkregen. Naast de Kaderverordening plattelandsontwikkeling zijn voor het landelijk gebied in Nederland ook nog mogelijkheden voor door de Gemeenschap te cofinancieren maatregelen op basis van Doelstelling 2 van de Europese structuurfondsen, alsmede op basis van communautaire initiatieven als LEADER +. Tenslotte kunnen onder bepaalde voorwaarden steunmaatregelen in die delen van het landelijk gebied die voorheen onder de werking van de Doelstellingen 2 en 5B van het structuurbeleid van de Gemeenschap vielen, maar die na de hervormingen in het kader van Agenda 2000 niet meer onder de nieuwe Doelstelling 2 vallen, gedurende een overgangsperiode nog voor cofinanciering in aanmerking worden gebracht.

Als coördinerend minister voor de Kaderverordening Plattelandsontwikkeling, het LNV-deel in Doelstelling 2 en de overgangsgebieden onder de Structuurfondsen en LEADER + heb ik, in samenspraak met de in dit proces belangrijkste regionale autoriteiten, de provincies, besloten tot een integrale aanpak: het «EU-programma Landelijk Gebied».

Op basis van het «EU-programma Landelijk Gebied» zal Nederland Brusselse medefinanciering aanvragen op grond van de eerdergenoemde Europese instrumenten. Voor de voorgeschreven nationale cofinanciering kunnen zowel rijks- als andere publieke middelen gebruikt worden. Het «EU-programma Landelijk Gebied» vormt hiervoor het beleidskader.

In overleg met de provincies zijn de volgende thema's in het «EU-programma Landelijk Gebied» opgenomen: herstructurering landbouw, natuur en water. Daarnaast is er tevens aandacht voor multifunctionele landbouw en regionale economie, recreatie en leefbaarheid.

Kaderverordening Plattelandsontwikkeling

Het eerste product van het «EU-programma Landelijk Gebied» is de invulling van de kaderverordening plattelandsontwikkeling, het zogenoemde Plattelandsontwikkelingsplan (POP). In dit plan staan de strategie en de gekozen prioriteiten voor het landelijk gebied beschreven, alsook de maatregelen om hieraan invulling te geven. Nederland krijgt in de periode 2000–2006 1,3% van het totale EU-budget voor de kaderverordening, wat overeenkomt met gemiddeld 124 miljoen gulden per jaar. Na drie jaar zal eventueel bijstelling van de verdeling van het EU-budget plaatsvinden op basis van evaluaties. Het is mijn inzet om het POP medio december ter goedkeuring aan de Europese Commissie voor te leggen.

Structuurfondsen

Wat betreft het LNV-deel in de Structuurfondsen wordt de door Brussel in het kader van Doelstelling 2 voor de periode 2000–2006 beschikbaar gestelde 372 miljoen gulden ingezet ten behoeve van de reconstructiegebieden. Daarnaast is 262 miljoen gulden beschikbaar voor de overgangsgebieden in het kader van Doelstelling 2 en 5b. Eind september zijn de Nederlandse voorstellen voor de gebiedsaanwijzing van de Doelstelling 2-gebieden in Brussel ingediend. De goedkeuringsprocedure door de Europese Commissie is vrijwel afgerond en de formele goedkeuring van de Nederlandse voorstellen is binnenkort te verwachten. Na de goedkeuring van de gebiedsaanwijzing wordt begonnen met de uitwerking van de programmeringsdocumenten voor de nieuwe Doelstelling 2- en de overgangsgebieden.

Communautaire initiatieven

Het communautair initiatief LEADER + is gericht op plattelandsontwikkeling.

LEADER + vormt het vervolg op LEADER I en II en zal een periode van zeven jaar beslaan, beginnende op 1 januari 2000. LEADER + ondersteunt onder andere de ontwikkeling en in praktijk brengen van lokale, integrale ontwikkelingsstrategieën voor rurale gebieden, waar bottom up processen een belangrijke rol spelen. Deze beogen burgers te stimuleren tot initiatieven voor plattelandsontwikkeling Het Europese LEADER +-budget (2000–2006) voor Nederland is 172 miljoen gulden. In samenspraak met de provincies heb ik besloten dat de provincies het voortouw hebben bij de invulling van het LEADER +-programma 2000–2006.

Wat betreft de communautaire initiatieven INTERREG, URBAN en EQUAL zijn respectievelijk de departementen van EZ, BZK en SoZaWe coördinerend. Onder het «EU-programma Landelijk Gebied» wordt echter wel bekeken hoe deze instrumenten ten dienste van het landelijk gebied kunnen worden ingezet. Met name onder INTERREG zijn er concrete aanknopingspunten voor de realisatie van het thema «water».

2. Horizontale verordening

Een onderdeel van Agenda 2000 is Verordening (EG) nr. 1259/1999 «tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid»; de zogenoemde Horizontale verordening. Deze verordening is van toepassing op rechtstreekse betalingen aan landbouwers op grond van steunregelingen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. De verordening verplicht lidstaten bij de productieomstandigheden passende milieumaatregelen te nemen (cross-compliance). Ook bevat de verordening een facultatieve bepaling die de mogelijkheid biedt rechtstreekse betalingen aan boeren te differentiëren.

Toepassing van de voorwaarden uit de Horizontale verordening kan leiden tot een (gedeeltelijke) inhouding van rechtstreekse betalingen. Het is een bevoegdheid van de lidstaat de rechtstreekse betaling te verlagen of in te trekken. De ingehouden bedragen worden aan de betrokken lidstaat ter beschikking gesteld als communautaire steun voor bepaalde maatregelen uit hoofde van de Kaderverordening plattelandsontwikkeling.

2.1. Eisen inzake milieubescherming (cross-compliance)

Mede op initiatief van Nederland is in Agenda 2000 de verplichting opgenomen om passende milieuvoorwaarden te verbinden aan rechtstreekse betalingen (cross-compliance). De verordening geeft de lidstaten een zekere vrijheid bij de invulling van de milieuvoorwaarden. Zo kan als milieuvoorwaarde het naleven van bestaande nationale milieuwet- en regelgeving worden opgenomen. Ik heb besloten geen gebruik te maken van deze mogelijkheid. De verwachting is dat door het inhouden van (een deel van) de rechtstreekse betalingen nauwelijks milieuwinst wordt bereikt. Het gaat immers om bestaande wettelijke eisen met een passend sanctieregime.

De verordening biedt ook de mogelijkheid specifieke additionele eisen als milieuvoorwaarde voor de rechtstreekse betalingen op te nemen. Via deze weg wil ik cross-compliance gestalte geven.

Milieuvoorwaarden zijn nodig en zullen steeds noodzakelijker worden om de rechtstreekse betalingen maatschappelijk te verantwoorden. Het doel van cross-compliance is om landbouwers aan te zetten tot meer milieuverantwoord handelen. Niet ter vervanging van het bestaande milieu-instrumentarium, maar als aanvulling. Ik wil cross-compliance gebruiken als extra prikkel om duurzame agrarische productie te bevorderen. Wie niet voldoet aan de gestelde voorwaarden ontvangt een lagere rechtstreekse betaling. Ik streef er dus naar dat landbouwers volledig de rechtstreekse betalingen ontvangen doordat ze voldoen aan de milieuvoorwaarden.

Bij de implementatie van cross-compliance wordt een groeipad gevolgd: in 2000 wordt begonnen met een paar milieuvoorwaarden waarna in de daaropvolgende jaren het instrument verder wordt uitgebouwd. Uiteindelijk streef ik ernaar om aan alle rechtstreekse betalingen een pakket voorwaarden te verbinden dat past bij een duurzame ontwikkeling.

In 2000 wordt een begin gemaakt met het toepassen van cross-compliance voor twee gewassen: maïs en zetmeelaardappelen. Het zijn beide gewassen met een relatief grote milieubelasting. Ik heb overeenstemming bereikt met LTO over de invulling van de milieuvoorwaarden:

– voor zetmeelaardappelen geldt als voorwaarde dat akkerbouwers op 70% van het areaal waarop zetmeelaardappelen worden verbouwd (exclusief pootgoed) geen chemische loofdoding mogen toepassen. Dit leidt tot een gereduceerd bestrijdingsmiddelengebruik;

– voor maïs is de milieuvoorwaarde het toepassen van geïntegreerde onkruidbestrijding. Dit houdt in dat onkruid slechts chemisch mag worden bestreden indien het onkruid tenminste eennmaal mechanisch wordt bestreden. Bovendien mag bij chemische onkruidbestrijding maximaal 1 kg werkzame stof herbicide per hectare worden gebruikt. De verwachting is dat met deze voorwaarde het gebruik van herbiciden in maïs met de helft kan verminderen.

Beide voorwaarden worden met ingang van 2000 toegepast.

Telers die zich niet aan de milieuvoorwaarden houden, zullen bij de zetmeelaardappelen 10% en bij maïs 25% gekort worden op de betrokken rechtstreekse betaling.

Ik heb met het landbouwbedrijfsleven afgesproken in overleg te zullen treden over de verdere invulling van cross-compliance.

2.2. Differentiatie inkomenssteun

De horizontale verordening biedt lidstaten de mogelijkheidrechtstreekse betalingen aan landbouwers te differentiëren op basis van arbeidsbezetting, winstgevendheid van het bedrijf en overschrijding van een plafond aan steunontvangsten. De lidstaten kunnen op basis van deze criteria de rechtstreekse betalingen met maximaal 20% verlagen.

De mogelijkheid rechtstreekse betalingen te differentiëren is op verzoek van Frankrijk in de Horizontale verordening opgenomen. Frankrijk is voornemens een korting op de steun van de grote graantelers toe te passen om tot herverdeling van de rechtstreekse betalingen te komen ten behoeve van de kleine boeren in de met leegloop bedreigde gebieden.

In Nederland bestaat er geen aanleiding om rechtstreekse betalingen te herverdelen tussen grote en kleine producenten. Ik heb daarom besloten geen gebruik te maken van deze bepaling.

3. Rundvlees

Het nieuwe beleid van Agenda 2000 voor de rundvleessector is neergelegd in Verordening (EG) Nr. 1254/1999 «houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees». Ter compensatie van het inkomensverlies in de rundvleessector als gevolg van de verlaging van de interventieprijzen met 20% zijn de bestaande dier- en extensiveringspremies verhoogd, wordt bij slacht voor elk rund (vleesstieren, vleeskalveren, melk- en zoogkoeien, vaarzen) eenslachtpremie toegekend en ontvangt iedere lidstaat een nationale enveloppe die, binnen grenzen, naar eigen inzicht mag worden verdeeld. Dit geeft de lidstaten enige vrijheid bij het toedelen van rechtstreekse betalingen. Daarnaast zijn enige optionele bepalingen opgenomen.

3.1. Nationale enveloppe

De hoogte van de Nederlandse enveloppe is gebaseerd op de omvang van de rundvleesproductie in Nederland in 1995 en loopt vanaf 2000 in 3 jaar tijd op tot 55,75 miljoen gulden per jaar in 2002. Alle runderen ouder dan 15 maanden krijgen een uitkering uit de nationale enveloppe. Per dier is de uitkering uit de nationale enveloppe gering in vergelijking met de overige rechtstreekse betalingen. Bij vleesstieren, melkkoeien en vaarzen bedraagt de uitkering uit de nationale enveloppe circa 20% van de totale steun per dier, bij zoogkoeien 5% van de totale steun per dier.

Ik ben voornemens de nationale enveloppe uit te keren gedifferentieerd naar de slachtwaarde van de runderen. De overweging die hierbij een rol speelt is dat de prijsverlaging uit Agenda 2000 grotere gevolgen heeft voor runderen met een hoge slachtwaarde (bijvoorbeeld stieren) dan voor runderen met een lage slachtwaarde (bijvoorbeeld melkkoeien). De uitkering uit de nationale enveloppe zal plaatsvinden bij slacht en komt bovenop de slachtpremie die met ingang van 2000 wordt ingesteld. Om uitvoeringstechnische redenen wordt voor premiewaardige zoogkoeien een deel van het bedrag uit de enveloppe bij leven uitgekeerd.

3.2. Optionele bepalingen

Agenda 2000 staat lidstaten toe de grens van maximaal 90 stierenpremies per producent per jaar en de grens van maximaal 120 000 kg melkquotum voor het aanvragen van een zoogkoepremie op te heffen. Met ingang van 2000 zal ik deze grenzen laten vervallen omdat ze onnodig beperkend voor de producenten zijn. Hierdoor kunnen vanaf het jaar 2000 circa 4 000 stierenpremies méér worden uitbetaald aan Nederlandse mesters, waarmee de benutting van beschikbare premies door Nederland iets toeneemt en krijgen grondgebonden melkveehouders de gelegenheid premiewaardige zoogkoeien te houden.

4. Akkerbouw

Agenda 2000 bepaalt dat ter compensatie van de daling van 15% van de interventieprijs voor granen, de areaalbetalingen voor granen in het seizoen 2000/2001 en 2001/2002 telkens met 7,5% worden verhoogd. De areaalbetalingen voor oliehoudende zaden en lijnzaad worden in drie stappen verlaagd tot het niveau van de areaalbetalingen voor granen. Het percentage verplichte braak is vastgesteld op 10%.

De Verordening (EG) Nr. 1251/1999 «tot instelling van een steunregeling voor de producenten van bepaalde akkerbouwgewassen» verplicht lidstaten producenten toe te staan 10% van hun areaal dat met akkerbouwgewassen is ingezaaid vrijwillig braak te leggen tegen betaling. Lidstaten mogen toestaan dat producenten meer dan 10% van hun areaal vrijwillig braak leggen tegen betaling.

Om producenten een zo groot mogelijke keuzevrijheid te bieden heb ik besloten geen maximumpercentage voor vrijwillige braak vast te stellen.

De verordening staat lidstaten toe de minimumbreedte van braakpercelen grenzend aan nooit opdrogend water vast te stellen op 10 meter. Wegens hoge handhavingskosten maak ik vooralsnog geen gebruik van deze optionele bepaling.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Naar boven