25 731
Agenda 2000

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 3 februari 1999

In het Algemeen Overleg van 19 november 1998 is gesproken over de inkomenseffecten van Agenda 2000. Dit naar aanleiding van de brief (kenmerk IZ.98129) die ik over dit onderwerp aan de Kamer heb doen toekomen. Tijdens dat overleg bleek dat er onduidelijkheid bestond over het gepresenteerde cijfermateriaal met betrekking tot de inkomenseffecten. Met name betrof dat de relatie die er bestaat tussen de cijfers op sectorniveau en die op bedrijfsniveau.

In de bijgevoegde nota is een en ander nog eens schematisch weergegeven.

Tevens bied ik u hierbij een korte nota aan over de relatie tussen de voorgestelde hervormingen en het financiële beleid dat Nederland in de EU voorstaat.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H. H. Apotheker

AGENDA 2000: LANDBOUWBUDGET EN HERVORMINGEN

Zoals u bekend is, streeft Nederland naar een beperking van de afdrachten aan de EU. In het regeerakkoord is daarvoor een doelstelling opgenomen van 1,3 miljard gulden in 2002. Dit getal moet worden bezien ten opzichte van de ramingen van de Europese Commissie, neergelegd in Agenda 2000. Het betreft dus niet een besparing ten opzichte van het huidige niveau van afdrachten. Tevens geldt dat het getal betrekking heeft op de uitgaven die bestemd zijn voor de EU-15. Uitgaven voor de uitbreiding worden dus niet meegenomen om tot lagere afdrachten te komen.

In het kabinet is afgesproken dat de doelstelling van beperking van de afdrachten het best gerealiseerd kan worden door een beperking van de groei van de Europese budgetten. Nederland streeft daarbij naar een zogenaamde reële nulgroei van de uitgaven. Dat betekent dat de uitgaven slechts met een percentage gelijk aan de inflatie mogen stijgen.

Voor het landbouwbeleid betekent een en ander dat in de Nederlandse optiek uitgegaan moet worden van een budget dat in reële termen is vastgesteld op 40,4 miljard Euro (in nominale termen loopt dit op tot 46 miljard Euro in 2006). Om binnen dit budget de hervormingen door te voeren, doet zich de volgende mogelijkheid voor:

– onderdeel plattelandsbeleid blijft gefinancierd worden uit de afdeling Oriëntatie van het EOGFL;

– de hervormingen voor zuivel en rundvlees worden in 2002 ingevoerd in plaats van in 2000. De graanhervorming start wel in 2000.

Het eerste punt is altijd het Nederlandse standpunt geweest en ook verschillende malen uitgedragen in Brussel. Het tweede punt – feitelijk een gefaseerde invoering van de hervormingen – zal de komende tijd door Nederland naar voren worden gebracht. Met deze variant worden de extra uitgaven van Agenda 2000 iets uitgesmeerd in de tijd en wordt gebruik gemaakt van de financiële ruimte die aan het eind van de periode 2000–2006 is voorzien. Dit terwijl ook in deze optie in 2006 alle voorgestelde hervormingen zullen zijn gerealiseerd.

In onderstaande grafiek is weergegeven hoe de uitgaven en het beschikbare budget voor landbouwuitgaven zich in de tijd zullen ontwikkelen als aan de Nederlandse wensen tegemoet wordt getreden. Duidelijk is dat alle hervormingen mogelijk zijn binnen het financiële kader van een reële nulgroei van de uitgaven. Alleen in de jaren 2003 en 2004 doen zich kleine problemen voor. Rekening houdend met de onzekerheidsmarges in het beleid en het feit dat bepaalde begrote uitgaven zeker lager zullen uitvallen, blijkt dat een en ander dus mogelijk is.

Overigens blijft de Nederlandse regering bij haar standpunt dat in het kader van de nettopositie cofinanciering nader onderzocht moet worden.

Structuurmaatr. niet overhevelen, hervorming rundvlees en zuivel faseren kst-25731-10-1.gif

AGENDA 2000: INKOMENSEFFECTEN

Effect op sectorinkomen

Op verzoek van mijn ministerie heeft het samenwerkingsverband van het Landbouw Economisch instituut (LEI-DLO), het Centraal Planbureau (CPB) en de Stichting Onderzoek Wereldvoedselvoorziening (SOW-VU) een analyse uitgevoerd naar de effecten van Agenda 2000. Het rapport daarvan is op 12 juni vorig jaar aan de Kamer aangeboden.

De kernvraag van het onderzoek was wat de effecten zijn van de invoering van Agenda 2000 op onder andere de landbouwproductie, het agrarisch inkomen, de handel met derde landen en het Europees budget voor het landbouwbeleid. Om deze vraag te beantwoorden, is steeds de vergelijking gemaakt met de situatie waarin het beleid niet hervormd zou worden. Op die manier ontstaat een duidelijk beeld van de effecten van Agenda 2000. Wel moet aangetekend worden dat niet hervormen volgens het onderzoek feitelijk slechts een theoretische optie is, aangezien het beleid snel vast zal lopen en alsnog aanpassingen nodig zijn.

Ten aanzien van het agrarisch inkomen concludeert het rapport voor Nederland:

– de groei van het agrarisch inkomen zal als gevolg van Agenda 2000 afnemen. Bij ongewijzigd beleid is voor de landbouwsector een jaarlijkse reële groei van de toegevoegde waarde voorzien van 1,0%. Bij invoering van Agenda 2000 is die groei gedaald tot een krappe 0,2%;

– invoering van Agenda 2000 leidt in Nederland nauwelijks tot een grotere uitstoot van arbeid uit de landbouw (1,1% ten opzichte van 1%). Mede daardoor zal als gevolg van Agenda 2000 het agrarisch inkomen per werkende lager liggen dan in een situatie zonder hervormingen. Indien het beleid niet hervormd zou worden, zou een groei van het inkomen gerealiseerd worden van ongeveer 2%. Na invoering van Agenda 2000 zal dat dalen naar 1,3%.

– de voorstellen van Agenda 2000 resulteren in een inkomen per ondernemer dat in 2005 ongeveer 7% lager uitvalt dan zonder hervormingen. Het agrarisch sectorinkomen komt dus evenredig lager uit.

Schematisch zijn de vooronderstellingen en de uitkomst hieronder weergegeven.

Tabel 1

 Niet hervormenAgenda 2000
groei agrarisch inkomen per jaar1,0%0,2%
uitstoot arbeid per jaar1,0%1,1%
groei inkomen per werkende2,0%1,3%
inkomen per werkende in 2005 (relatief)10093

Deze berekeningen zijn de uitkomst van een economisch simulatiemodel op EU-niveau. Voor Nederland zijn de uitkomsten verder verfijnd. Het model houdt rekening met een aantal autonome trends in de landbouw, waaronder de daling van het aantal mensen werkzaam in de landbouw van circa 1% per jaar. De gepresenteerde getallen gaan uit van de eindsituatie in 2005.

De getallen zijn gemiddelden voor de gehele sector. Het is uiteraard duidelijk dat niet alle deelsectoren van de Nederlandse land- en tuinbouw even hard getroffen worden door de hervormingen. Volgens het model worden in Nederland met name de veehouderijsectoren getroffen. De melkveehouderij en de rundvleeshouderij worden in de berekeningen met name getroffen door de prijsverlagingen, terwijl de compensaties voor het inkomensverlies niet volledig zijn. De varkenshouderij wordt getroffen door het feit dat het traditionele voordeel van de lagere voerkosten door de import van veevoer, verder vermindert. De verlaging van de graanprijs zal – opnieuw volgens de berekeningen uit het model – in andere delen van de EU tot een vergroting van de productie leiden, waardoor de prijzen onder druk komen te staan.

Tenslotte wordt in de modelberekeningen voor de tuinbouw uitgegaan van een verdere groei gelijk aan de trend van de afgelopen jaren.

Effecten op bedrijfsniveau

Het zal duidelijk zijn dat de hierboven gepresenteerde gemiddelde cijfers, een onvolledig beeld geven als naar de effecten voor specifieke sectoren gekeken wordt. Het feit dat het inkomen per werkende in de landbouw in 2005 gemiddeld 7% lager ligt na Agenda 2000, geeft nog geen helder beeld van de inkomenseffecten van de hervorming voor fabrieksaardappeltelers of melkveehouders.

Om ook daar een goed inzicht in te krijgen, is het Landbouw Economisch Instituut (LEI-DLO) gevraagd berekeningen op bedrijfsniveau te maken. De resultaten daarvan zijn u per brief van 12 juni toegestuurd, terwijl ze ook zijn opgenomen in het LEI-rapport «Agenda 2000 en de Nederlandse landbouw». Dit rapport is in november aan de Kamer toegezonden.

Deze berekeningen zijn slechts uitgevoerd voor de deelsectoren die direct met Agenda 2000 geconfronteerd worden, te weten de melkveehouderij, de akkerbouw en de rundveehouderij. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar regio en/of bedrijfsomvang.

Bij de berekening van de effecten op bedrijfsniveau wordt een vergelijking gemaakt tussen de prijzen en kg-opbrengsten die in 1995 zijn behaald en de voorgestelde prijsdalingen en toeslagen in Agenda 2000. Bij de lagere opbrengsten door de prijsverlagingen worden de extra inkomenstoeslagen opgeteld en de lagere voerkosten. Het saldo dat daarna overblijft, wordt als «inkomenseffect» benoemd.

Verder is ervan uitgegaan dat de voorgestelde daling van de interventieprijzen evenredig doorwerkten in de prijzen die producenten ontvangen. Met structurele ontwikkelingen als vergroting van de bedrijven en andere mogelijke kostenbesparingen is in deze methode geen rekening gehouden. Daarmee hebben de berekeningen een zogenaamd statisch karakter. De cijfers geven een inzicht in de maximale effecten van Agenda 2000. Bijvoorbeeld door hogere marktprijzen en door aanpassingen van de bedrijfsvoering, kunnen ze lager uitvallen.

Uit de berekeningen komt voor de verschillende sectoren het volgende beeld naar voren:

Tabel 2

sectorregio/bedrijfstypeinkomensverlies
Akkerbouwgemiddeldf  6 250,–
 veenkoloniënf 14 095,–
Melkveehouderijgemiddelde bedrijvenf 15 530,–
 grote bedrijven (intensief*)f 19 805,–
 grote bedrijven (extensief)f 23 160,–
Rundvleesbedrijvengemiddelde bedrijven (>75 dieren)f 22 790,–

* meer dan 1,65 melkkoe per hectare.

Dit zijn forse bedragen, zeker als ze afgezet worden tegen huidige inkomens in de sector. Daarbij hoort wel te worden aangetekend dat in de berekeningen is uitgegaan van een situatie waarin op de bedrijven geen aanpassingen plaatsvinden. Dat is uiteraard een zuiver theoretisch uitgangspunt. In de praktijk zullen de bedrijven zich instellen op de nieuwe prijsverhoudingen en proberen de lagere opbrengsten via hun bedrijfsvoering op te vangen.

Naar boven