25 729
Uitvoering van de verordening van de Raad van de Europese Unie inzake het Gemeenschapsmerk betreffende de aanwijzing van de nationale autoriteit voor het exequatur en de bevoegde rechtbank (Uitvoeringswet E.G.-verordening inzake het Gemeenschapsmerk)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend een opmerking van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

ALGEMEEN

Op 20 december 1993 is de verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van de Europese Unie inzake het Gemeenschapsmerk (PbEG 1994, L11, d.d. 14 januari 1994) vastgesteld. Deze Gemeenschapsmerkenverordening (hierna: GMV) stelt een communautair merkensysteem in dat de ondernemingen volgens één enkele procedure in staat stelt Gemeenschapsmerken te verkrijgen die een eenvormige bescherming genieten en rechtsgevolgen hebben op het hele grondgebied van de Gemeenschap. Ingevolge artikel 143, eerste lid, van de GMV is die verordening op 15 maart 1994 in werking getreden.

Nu de eerste merken worden ingeschreven is het met het oog op mogelijk komende procedures nodig om uitvoering te geven aan deze verordening.

Artikel 82, tweede lid, van de GMV verplicht elke lid-staat van de Europese Unie tot aanwijzing van een nationale autoriteit voor het exequatur, dat wil zeggen tot het verlenen van het verlof tot tenuitvoerlegging van onherroepelijk geworden beslissingen van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (hierna: Bureau) tot vaststelling van de kosten uit gevoerde beroepsprocedures tegen het Bureau.

Artikel 91, eerste lid, van de GMV schrijft aan elke lid-staat van de Europese Unie voor om een zo gering mogelijk aantal nationale rechterlijke instanties van eerste en tweede aanleg aan te wijzen, die hun bij de GMV opgedragen taken vervullen. Die taken zijn het beslechten van geschillen inzake inbreuk en geldigheid van Gemeenschapsmerken. De aanwijzing van rechterlijke instanties dient, ingevolge artikel 112, tweede lid, van de Grondwet, in Nederland bij wet te geschieden.

Deze wet strekt tot aanwijzing van een nationale autoriteit voor het exequatur en tot aanwijzing van een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2

Algemeen

Op grond van artikel 81, eerste lid, GMV betaalt de verliezende partij de taksen en procedurekosten van een procedure tegen beslissingen van het Bureau. De griffie van enkele afdelingen van het Bureau kan het bedrag van die kosten vaststellen (art. 81, zesde lid, GMV). Ingevolge artikel 82, eerste lid, GMV vormt zo'n onherroepelijke beslissing van het Bureau tot vaststelling van de kosten een executoriale titel. Op grond van artikel 82, tweede lid, GMV wordt verlof tot tenuitvoerlegging van die titel verleend door de nationale autoriteit die door de regering van elke lid-staat daartoe wordt aangewezen. Deze bepaling was noodzakelijk, omdat beslissingen van het Bureau geen rechterlijke beslissingen zijn, waardoor ze niet vallen onder de procedures van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 27 september 1968, beter bekend als het «Bevoegdheids- en Executieverdrag» van de E.G. (EEX-verdrag), noch onder de nationale procedures van de lid-staten.

In artikel 2 wordt een beslissing van het Bureau tot vaststelling van de kosten gelijkgeschakeld met een beslissing van een rechter van een vreemde Staat als bedoeld in artikel 985 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: WRv). Deze gelijkschakeling heeft tot gevolg dat – in afwijking van artikel 994 WRv – de Eerste afdeling van de Negende Titel van het WRv, over de formaliteiten vereist voor de tenuitvoerlegging van uitspraken van nationale rechters in vreemde Staten, van toepassing wordt. Artikel 994 WRv bepaalt dat de bepalingen van deze titel niet van toepassing zijn op uitspraken van internationale organen. Bij de totstandkoming van de Eerste afdeling van de Negende titel en het daarin opgenomen artikel 994 is destijds aangegeven, dat artikel 994 niet de mogelijkheid uitsluit om in afzonderlijke wettelijke regelingen over uitspraken van internationale organen deze titel van overeenkomstige toepassing te verklaren (kamerstukken II 1962/63, 7179, nr. 3, p. 4). Het artikel is veeleer bedoeld om te onderstrepen dat de tenuitvoerlegging van uitspraken van internationale organen bij voorkeur in een verdrag of afzonderlijke wet geschiedt. Aangezien artikel 82 van de verordening de aanwijzing van een autoriteit voor het exequatur uitdrukkelijk aan de lid-staten voorschrijft, acht ik de afwijking van artikel 994 WRv, ook in het licht van Aanwijzing 49 voor de regelgeving, gerechtvaardigd.

Door het gelijkschakelen van de beslissingen worden de arrondissementsrechtbanken in Nederland «aangewezen» als autoriteit voor het verlenen van verlof voor de tenuitvoerlegging van die beslissingen.

Financiële en personele gevolgen

Het aantal verzoeken tot verlof voor tenuitvoerlegging van kostenbeslissingen van het Bureau bij de arrondissementsrechtbanken schat ik vooralsnog laag in. De eerste inschrijvingen van Gemeenschapsmerken door het Bureau vinden nu pas plaats. De procedures die gevoerd kunnen worden tegen afwijzende beslissingen van het Bureau moeten nog gestart worden. Om die reden zullen de procedures van artikel 81 GMV tot vaststelling van kosten uit afgeronde procedures tegen beslissingen van het Bureau nog wel enige tijd op zich laten wachten. Op basis van die verwachting acht ik het prematuur om berekeningen te maken voor de financiële en personele gevolgen van de aanwijzing van de arrondissementsrechtbanken. Die zullen, zo is vooralsnog de schatting, gering zijn.

Artikel 3

Algemeen

In dit artikel wordt de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage aangewezen als de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk in eerste aanleg. Uit artikel 69, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO) volgt dat in Nederland niet apart een «rechtbank voor de tweede aanleg» hoeft te worden aangewezen om te voldoen aan de eisen van de GMV. Immers, ingevolge dat artikel is uitsluitend het gerechtshof te 's-Gravenhage bevoegd voor de beslechting van geschillen inzake het Gemeenschapsmerk in tweede aanleg. Uit de aanwijzing van de Haagse arrondissementsrechtbank tot rechtbank voor het Gemeenschapsmerk volgt eveneens de bevoegdheid voor de President van de Haagse arrondissementsrechtbank om in eerste aanleg kennis te nemen van vorderingen in kort geding. Om misverstanden over de competentie in kort geding te voorkomen heb ik het desalniettemin noodzakelijk geacht de bevoegdheid voor die President expliciet te regelen in dit artikel.

Voor de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage en het gerechtshof te 's-Gravenhage heb ik gekozen, omdat beide gerechten al meerdere exclusieve bevoegdheden hebben op het terrein van de intellectuele eigendom. Te noemen zijn de artikelen 6ter en 37A van de Eenvormige Beneluxwet op de merken, artt. 15e en 16g van de Auteurswet 1912, artt. 7 en 15c Wet op de naburige rechten, art. 54 van de Rijksoctrooiwet, artt. 79, 80 en 81 van de Rijksoctrooiwet 1995, art. 60 van de Zaaizaad- en Plantgoedwet en artt. 19 en 20 van de Wet bescherming oorspronkelijke topografieën van halfgeleidersprodukten.

Bovendien hebben beide gerechten reeds kamers die gespecialiseerd zijn in het recht op de intellectuele eigendom en worden beide gerechten nu al geadieerd door partijen die op basis van de regels voor relatieve competentie ook elders zouden kunnen procederen.

De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) heeft eveneens geadviseerd de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage en het gerechtshof te 's-Gravenhage aan te wijzen als de rechtbanken voor het Gemeenschapsmerk in eerste respectievelijk tweede aanleg (advies d.d. 12 september 1996, nr. 17.1). De presidenten van beide gerechten hebben te kennen gegeven met die aanwijzing in te stemmen.

Artikel 101 GMV schrijft voor dat van de beslissingen van de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk in eerste aanleg beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk in tweede aanleg. Tegen de beslissingen van de rechtbank voor het Gemeenschapsmerk in tweede aanleg dient beroep in cassatie open te staan.

Nederland voldoet hieraan doordat van de beslissingen van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage in hoger beroep kan worden gegaan bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Van de beslissingen van het gerechtshof te 's-Gravenhage kan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad (artikel 95, eerste lid, Wet RO).

In navolging van artikel 91, tweede lid, GMV zal ik de aanwijzing van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage en het gerechtshof te 's-Gravenhage mededelen aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Deze mededeling zal worden gedaan op de dag van inwerkingtreding van deze wet.

Financiële en personele gevolgen

Voor de berekening van de gevolgen voor de werklast van de aanwijzing tot rechtbank voor het Gemeenschapsmerk ben ik – na overleg met de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage – uitgegaan van ongeveer 75 zaken (bodemprocedures en kort gedingen). Daarbij teken ik aan dat deze zaken door het specifieke karakter van intellectuele eigendomszaken (grote financiële belangen op het spel, complexiteit zaken en gespecialiseerde advocaten die vaker dan gemiddeld hun zaken bepleiten voor de rechter) gemiddeld zwaarder zijn qua werkbelasting dan andere zaken.

Op basis van het geschatte aantal zaken en hun zwaarte worden de financiële en personele gevolgen ingeschat op 4 fte (rechtsgeleerd en ondersteunend personeel). De kosten hiervan zullen circa f 400 000,– bedragen. Uitgaande van de aangegeven zaken kan een eventuele uitbreiding van de werklast binnen de Justitie-begroting worden opgevangen. Mocht evenwel blijken dat het zaaksaanbod en de daarmee gepaard gaande kosten de verwachtingen sterk overtreffen, dan zal alsnog hiervoor compensatie moeten worden gevonden. Tevens kan dan bezien worden of een andere rechtbank naast de rechtbank te 's-Gravenhage moet worden aangewezen tot rechtbank voor het Gemeenschapsmerk.

Artikel 4

Artikel 91, vijfde lid, GMV bepaalt dat zolang een lid-staat van de Europese Unie de mededeling van aanwijzing van een rechtbank voor het Gemeenschapsmerk niet heeft gedaan, elke procedure naar aanleiding van een vordering op basis van artikel 92 GMV ingesteld wordt bij de rechterlijke instantie van de lid-staat die absoluut en relatief bevoegd zou zijn indien het procedures inzake een in die lid-staat ingeschreven nationaal merk zou betreffen.

Omwille van de duidelijkheid over de bevoegdheid van gerechten over zaken op basis van artikel 92 GMV, die reeds aanhangig zijn op het moment van inwerkingtreding van deze wet, heb ik het noodzakelijk geacht een met artikel 91, vijfde lid, GMV vergelijkbare bepaling als overgangsregeling op te nemen in deze wet. Dit artikel voorziet daarin. In tegenstelling tot artikel 91, vijfde lid, GMV wordt in dit artikel aangesloten bij het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is namelijk voor de gerechten in Nederland eenvoudiger vast te stellen dan het tijdstip van mededeling aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Het is mijn bedoeling om die mededeling te laten samenvallen met het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zodat beide bepalingen op elkaar aansluiten.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Naar boven