nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 12 maart 1999
Naar aanleiding van de brief van de griffier van de Vaste Commissie voor
Buitenlandse Zaken van 9 maart jl. en met het oog op het Algemene Overleg
van 17 maart a.s. geef ik U hierbij mede namens mijn ambtgenoot van Defensie
nadere schriftelijke informatie over de wijze waarop de Regering uitvoering
heeft gegeven en zal blijven geven aan de motie Hoekema c.s. over wapenbeheersing van oktober 1998 (25 728 nr. 7).
Het huidige traject van kernontwapening, dat de afgelopen jaren goede
voortgang heeft laten zien, bestaat uit een tweetal sporen.
Het eerste spoor betreft het raamwerk van bilaterale verdragen tussen
en unilaterale toezeggingen van de kernwapenstaten over kernwapenvermindering.
Als direct uitvloeisel van de unilaterale toezeggingen van de presidenten
Bush en Gorbatsjov/Jeltsin in 1990/91 zijn zowel in de VS als in de Russische
Federatie goede vorderingen gemaakt bij de vernietiging van tactische nucleaire
wapens, waarbij inmiddels gehele wapensystemen zijn ontmanteld. De VS heeft
wat betreft de vorderingen op dit gebied meer openheid betracht dan de Russische
Federatie. In het kader van de NAVO Permanente Gemeenschappelijke Raad, waarin
met Rusland ondermeer over kernwapens wordt gesproken, wordt dan ook aangedrongen
op meer openheid van Russische kant. Frankrijk heeft inmiddels de intercontinentale
raketten die opgesteld stonden op het Plateau d'Albion verwijderd. Het VK
heeft als uitvloeisel van de Strategic Defence Review het aantal kernwapens
verder gereduceerd, nadat eerder al de vrije-valwapens buiten gebruik waren
gesteld. Bovendien is de mate van transparantie die door het VK en Frankrijk
wordt betracht een goed voorbeeld, dat door de overige kernwapenstaten zou
kunnen worden gevolgd. De verdragsgebonden reductie van (vooralsnog strategische)
kernwapens (SALT- en START-verdragen), stagneert op dit moment aangezien de
Russische Doema het START II verdrag vooralsnog niet lijkt te willen goedkeuren.
Nederland dringt herhaaldelijk, bilateraal en samen met EU-partners in bijvoorbeeld
NPV-kader aan op spoedige ratificatie van dat laatste verdrag.
De Nederlandse Ambassade te Moskou volgt het debat in Rusland hierover op
de voet, maar er bestaat uiteraard een grens aan de mate waarin Russische
parlementariërs in hun oordeelsvorming kunnen worden beïnvloed.
Wel lijkt er een zeker dwarsverband te zijn ontstaan tussen de toekomst van
het Anti Ballistic Missile (ABM)-verdrag en de bereidheid van de Doema tot
behandeling van START II. Nederland heeft daarom de VS verzocht Russische
gevoeligheden ten aanzien van het ABM-verdrag te respecteren teneinde de ratificatie
van START II niet nodeloos in gevaar te brengen.
Het Amerikaanse Congres heeft formele onderhandelingen met de Russische
Federatie over START III geblokkeerd totdat START II zal zijn geratificeerd.
Vervolgens zou verbreding van deze aanpak naar de andere kernwapenstaten aan
de orde kunnen zijn.
Overigens bestaat de stellige indruk dat de Russische Federatie op dit
moment kernwapens ontmantelt in het maximale tempo waartoe de onder financiële
druk staande infrastructuur zich leent. Ook zonder START II of START III zullen
niveaus lager, zelfs dan de in die verdragen genoemde plafonds, waarschijnlijk
zijn. De snelheid van ontmanteling in de Russische Federatie wordt dus vooral
bevorderd door steunverlening vanuit het Westen op dit gebied. Hierbij kan
ook Nederland een concrete bijdrage leveren. Zoals eerder aan de Kamer gemeld,
onderhandelt Nederland momenteel over een verdrag met de Russische Federatie
dat dergelijke bilaterale hulpverlening mogelijk moet maken, en wordt tevens
over een eerste concreet project overlegd. Deze hulp zal de uitvoering van
wapenbeheersingsafspraken in Rusland bevorderen en daardoor bijdragen aan
de verdere vermindering van het aantal kernwapens.
Het tweede spoor van kernwapenbeheersing betreft de in multilateraal kader
uitonderhandelde verdragen. Nederland zal eerdaags het instrument ter ratificatie
van het Algeheel Kernstopverdrag deponeren. Nederland is nauw betrokken bij
internationale actie gericht op spoedige inwerkingtreding van dat verdrag.
Deze inspanningen worden samen met EU-partners verricht. Bovendien wordt actief
bevorderd dat in de Ontwapeningsconferentie te Genève de onderhandelingen
over een verdrag ter stopzetting van de productie van splijtstoffen voor explosiedoeleinden
een aanvang nemen. Nederland heeft in dezelfde Conferentie onlangs tezamen
met een viertal andere Westelijke landen (België, Duitsland, Italië
en Noorwegen) een initiatief genomen ter oprichting van een studiegroep, die
zich zou moeten richten op een uitwisseling van informatie en ideeën
die binnen deze Conferentie zouden kunnen leiden tot initiatieven op het gebied
van kernontwapening. Naar dezerzijdse inschatting betreft dit het maximum
dat momenteel aldaar kan worden bereikt. Tenslotte dient in dit verband het
voorstel voor een agenda voor een kernwapenvrije wereld genoemd te worden,
waarover ik op 9 november 1998 een brief schreef aan de Voorzitter van de
Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer (DVB/NN-479/98).
De tekst van de betreffende resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde
Naties bevat overigens zowel elementen waarmee kan worden ingestemd, als aspecten
die vraagtekens oproepen.
Daarnaast blijft een zeer belangrijke beleidsdoelstelling te voorkomen
dat nog andere landen dan de huidige «erkende» bezitters van kernwapens
dergelijke middelen zullen ontwikkelen. Dat zou het streven naar een uiteindelijke
en algehele kernontwapening ernstig bemoeilijken. Vandaar dat Nederland groot
belang toekent aan een nauwgezette tenuitvoerlegging van de afspraken van
de Nuclear Suppliers Group (NSG), die de export van proliferatiegevaarlijke
producten en technologieën beoogt tegen te gaan. Daarnaast streeft Nederland
er samen met partners en bondgenoten naar India en Pakistan te
brengen tot een ander beleid ten aanzien van kernwapens. Ik moge hierbij verwijzen
naar mijn brief van 23 november 1998 (DAO/ZZ-466/98).
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen