25 728 (R 1602)
Goedkeuring van het op 10 september 1996 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake het alomvattend verbod op kernproeven (Trb. 1997, 62)

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 12 maart 1999

Naar aanleiding van de brief van de griffier van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van 9 maart jl. en met het oog op het Algemene Overleg van 17 maart a.s. geef ik U hierbij mede namens mijn ambtgenoot van Defensie nadere schriftelijke informatie over de wijze waarop de Regering uitvoering heeft gegeven en zal blijven geven aan de motie Hoekema c.s. over wapenbeheersing van oktober 1998 (25 728 nr. 7).

Het huidige traject van kernontwapening, dat de afgelopen jaren goede voortgang heeft laten zien, bestaat uit een tweetal sporen.

Het eerste spoor betreft het raamwerk van bilaterale verdragen tussen en unilaterale toezeggingen van de kernwapenstaten over kernwapenvermindering. Als direct uitvloeisel van de unilaterale toezeggingen van de presidenten Bush en Gorbatsjov/Jeltsin in 1990/91 zijn zowel in de VS als in de Russische Federatie goede vorderingen gemaakt bij de vernietiging van tactische nucleaire wapens, waarbij inmiddels gehele wapensystemen zijn ontmanteld. De VS heeft wat betreft de vorderingen op dit gebied meer openheid betracht dan de Russische Federatie. In het kader van de NAVO Permanente Gemeenschappelijke Raad, waarin met Rusland ondermeer over kernwapens wordt gesproken, wordt dan ook aangedrongen op meer openheid van Russische kant. Frankrijk heeft inmiddels de intercontinentale raketten die opgesteld stonden op het Plateau d'Albion verwijderd. Het VK heeft als uitvloeisel van de Strategic Defence Review het aantal kernwapens verder gereduceerd, nadat eerder al de vrije-valwapens buiten gebruik waren gesteld. Bovendien is de mate van transparantie die door het VK en Frankrijk wordt betracht een goed voorbeeld, dat door de overige kernwapenstaten zou kunnen worden gevolgd. De verdragsgebonden reductie van (vooralsnog strategische) kernwapens (SALT- en START-verdragen), stagneert op dit moment aangezien de Russische Doema het START II verdrag vooralsnog niet lijkt te willen goedkeuren. Nederland dringt herhaaldelijk, bilateraal en samen met EU-partners in bijvoorbeeld NPV-kader aan op spoedige ratificatie van dat laatste verdrag. De Nederlandse Ambassade te Moskou volgt het debat in Rusland hierover op de voet, maar er bestaat uiteraard een grens aan de mate waarin Russische parlementariërs in hun oordeelsvorming kunnen worden beïnvloed. Wel lijkt er een zeker dwarsverband te zijn ontstaan tussen de toekomst van het Anti Ballistic Missile (ABM)-verdrag en de bereidheid van de Doema tot behandeling van START II. Nederland heeft daarom de VS verzocht Russische gevoeligheden ten aanzien van het ABM-verdrag te respecteren teneinde de ratificatie van START II niet nodeloos in gevaar te brengen.

Het Amerikaanse Congres heeft formele onderhandelingen met de Russische Federatie over START III geblokkeerd totdat START II zal zijn geratificeerd. Vervolgens zou verbreding van deze aanpak naar de andere kernwapenstaten aan de orde kunnen zijn.

Overigens bestaat de stellige indruk dat de Russische Federatie op dit moment kernwapens ontmantelt in het maximale tempo waartoe de onder financiële druk staande infrastructuur zich leent. Ook zonder START II of START III zullen niveaus lager, zelfs dan de in die verdragen genoemde plafonds, waarschijnlijk zijn. De snelheid van ontmanteling in de Russische Federatie wordt dus vooral bevorderd door steunverlening vanuit het Westen op dit gebied. Hierbij kan ook Nederland een concrete bijdrage leveren. Zoals eerder aan de Kamer gemeld, onderhandelt Nederland momenteel over een verdrag met de Russische Federatie dat dergelijke bilaterale hulpverlening mogelijk moet maken, en wordt tevens over een eerste concreet project overlegd. Deze hulp zal de uitvoering van wapenbeheersingsafspraken in Rusland bevorderen en daardoor bijdragen aan de verdere vermindering van het aantal kernwapens.

Het tweede spoor van kernwapenbeheersing betreft de in multilateraal kader uitonderhandelde verdragen. Nederland zal eerdaags het instrument ter ratificatie van het Algeheel Kernstopverdrag deponeren. Nederland is nauw betrokken bij internationale actie gericht op spoedige inwerkingtreding van dat verdrag. Deze inspanningen worden samen met EU-partners verricht. Bovendien wordt actief bevorderd dat in de Ontwapeningsconferentie te Genève de onderhandelingen over een verdrag ter stopzetting van de productie van splijtstoffen voor explosiedoeleinden een aanvang nemen. Nederland heeft in dezelfde Conferentie onlangs tezamen met een viertal andere Westelijke landen (België, Duitsland, Italië en Noorwegen) een initiatief genomen ter oprichting van een studiegroep, die zich zou moeten richten op een uitwisseling van informatie en ideeën die binnen deze Conferentie zouden kunnen leiden tot initiatieven op het gebied van kernontwapening. Naar dezerzijdse inschatting betreft dit het maximum dat momenteel aldaar kan worden bereikt. Tenslotte dient in dit verband het voorstel voor een agenda voor een kernwapenvrije wereld genoemd te worden, waarover ik op 9 november 1998 een brief schreef aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer (DVB/NN-479/98). De tekst van de betreffende resolutie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bevat overigens zowel elementen waarmee kan worden ingestemd, als aspecten die vraagtekens oproepen.

Daarnaast blijft een zeer belangrijke beleidsdoelstelling te voorkomen dat nog andere landen dan de huidige «erkende» bezitters van kernwapens dergelijke middelen zullen ontwikkelen. Dat zou het streven naar een uiteindelijke en algehele kernontwapening ernstig bemoeilijken. Vandaar dat Nederland groot belang toekent aan een nauwgezette tenuitvoerlegging van de afspraken van de Nuclear Suppliers Group (NSG), die de export van proliferatiegevaarlijke producten en technologieën beoogt tegen te gaan. Daarnaast streeft Nederland er samen met partners en bondgenoten naar India en Pakistan te brengen tot een ander beleid ten aanzien van kernwapens. Ik moge hierbij verwijzen naar mijn brief van 23 november 1998 (DAO/ZZ-466/98).

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Naar boven