25 720
Organisch Psychosyndroom

nr. 14
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 november 1999

* I.v.m. verbetering van de titel.

De vaste Commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft de navolgende vragen over de brieven van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d.16 juni 1999 (25 720, nr. 11) en d.d. 7 september 1999 (25 720, nr. 13) gesteld.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 november 1999. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier voor dit verslag,

Jonker

Gezien de grote overlap in de vragen zijn overeenkomstige vragen groepsgewijze geclusterd en gecombineerd beantwoord.

I. Naar aanleiding van brief d.d. 16 juni 1999

1. Ophoging VOS-percentage in muurverven

1, 9, 16 en 17

Waarom wordt het percentage oplosmiddel in muurverven verhoogd van 6 naar 7,5% gedurende de komende twee kalenderjaren?

Heeft de regering uiteindelijk de grenzen voor muurverven gedurende een periode van twee jaar verhoogd? Waarom? Hoe verhoudt zich dit besluit met de cao voor het schildersbedrijf uit 1997? Is de regering alsnog bereid de grenzen van muurverven aan te scherpen? (blz. 2).

Kan de regering nader motiveren waarom voor muurverven de toegestane hoeveelheid VOS eveneens wordt verhoogd (van 60 naar 75 gram). Kan de regering in dit verband bevestigen dat er nu reeds watergedragen verven zijn die ver onder de 60 gram VOS zitten? (pag. 3).

Acht de regering de verhoging van de norm voor muurverven niet in strijd met art. 50 lid 10A van de CAO voor het Schildersbedrijf dat immers een verbod voor het gebruik van oplosmiddelhoudende muurverf inhoudt? (pag. 3).

Aangezien de betreffende regeling nog steeds in een conceptfase verkeert is er in formele zin geen sprake van een verhoging. De reden dat de hoeveelheid vluchtige organische stoffen (VOS) in de definitieve versie van de regeling alsnog tijdelijk hoger is dan in eerdere conceptversies hangt samen met technische problemen bij een aantal verffabrikanten om muurverf in met name donkere kleuren te leveren die voldoen aan de in eerste instantie in de conceptregeling opgenomen hoeveelheid VOS. Deze problemen zijn aan het licht gekomen in een onderzoek dat in opdracht van de Vereniging van Verf- en Drukinktfabrikanten (VVVF) is uitgevoerd door het Centrum voor Onderzoek en Technisch Advies (COT). Ik heb in mijn brief aan uw Kamer van 16 juni jongstleden aan dit advies gerefereerd (Kamerstuk 25 720 nr. 13).

Uit het COT-onderzoek blijkt dat de lijst met knelpunten, die zouden leiden tot uitzonderingen op de vervangingsplicht, beperkt wordt door de VOS-grenzen voor muurverven voorlopig vast te leggen op 75 gram per liter. Daarom heb ik besloten deze grens nu in de vervangingregeling vast te leggen, met een verlaging naar de oorspronkelijk voorgenomen hoeveelheid van 60 gram per liter per 1 januari 2002. Op dat moment kunnen alle fabrikanten aan deze grens voldoen.

Inderdaad zijn er thans al muurverven op de markt die minder dan 60 gram VOS per liter bevatten. Echter is zoals gezegd de hoeveelheid VOS in verf mede afhankelijk van de gewenste kleur. Dit betekent dat een lichte muurverf die b.v. 50 gram VOS per liter bevat, in een donkerder variant meer dan 60 gram VOS per liter kan bevatten.

In de CAO voor het schildersbedrijf van 1997 is een verbod opgenomen voor het gebruik van oplosmiddelhoudende muurverven. Een definitie van oplosmiddelhoudend is in dit verband echter niet gegeven. Ik acht het realistisch om te veronderstellen dat op basis van deze bepaling nog slechts het gebruik van de zogenoemde latexmuurverven wordt toegestaan. Aldus conflicteert dit CAO-verbod niet met de komende vervangingsplicht, aangezien muurverven met maximaal 75 gram VOS per liter ook tot de latexmuurverven behoren.

Ten overvloede wijs ik er tenslotte op dat met de wettelijke vastlegging van de grens van 75 gram VOS per liter een aanzienlijke VOS-reductie gerealiseerd wordt. Momenteel zijn nog muurverven in gebruik die 300 gram VOS per liter bevatten!

2. Ophoging VOS-percentage in overige verven

4, 5, 6, 7, 8, en 15

In welk opzicht zouden de kleinere verffabrieken moeite hebben met de korte termijn waarop de regeling van start zou gaan? Welke garantie is er dat de nu gestelde termijn wel lang genoeg is? Wat is de definitie van een kleinere verffabrikant en om hoeveel fabrieken gaat het dan? (blz. 2).

Zijn de problemen voor de verfindustrie om binnen de 10%-norm te blijven na 1 januari 2002 verdwenen? (blz. 2).

Wie behoren tot de deskundigen en andere partijen in het veld die zich verzetten tegen de eerste versie van de ontwerpvervangingsregeling wat betreft de 10%-grens? Is de Schildersbedrijfstak geconsulteerd over de definitieve versie van de regeling? Zo nee, waarom niet? (blz. 2).

Voor welke zeer specifieke verftoepassingen is de grens van 10% problematisch? In welke hoeveelheid worden deze gebruikt? (blz. 2).

Wat is het percentage kleinere verffabrieken dat door de korte termijn waarop de grens van 10% in zou gaan voor omschakelingsproblemen zou zijn komen te staan? Hoe beoordeelt de regering de bewering van de Bouw en Houtbond FNV dat een groot deel van de kleinere verffabrikanten in Nederland juist al enige jaren geleden in staat was om watergedragen verven in goede kwaliteit te leveren? Wil de regering zich hierover door hen laten informeren? (blz. 2).

Wat zijn de redenen die ten grondslag liggen aan de verhoging van de toegestane hoeveelheid oplosmiddel in verfproducten van 100 naar 125 gram VOS? Klopt het dat deze verhoging niet kan zijn ingegeven door technische factoren nu fabrikanten op dit moment reeds in staat zijn producten op de markt te brengen die aan de eis van 100 gram VOS voldoen, zoals blijkt uit het door de regering genoemde COT-onderzoek? Wat is de reden dat de regering instemt met deze verhoging voor de duur van twee jaar? (pag. 3).

In mijn brief van 16 juni jongstleden aan uw Kamer meldde ik al dat er geen consensus bestond (en nog steeds niet bestaat) tussen deskundigen en andere partijen in het veld over de grens van 100 gram VOS per liter. Volgens met name de werkgevers- en werknemersorganisaties in de schildersbranche is deze grens wel haalbaar, volgens de VVVF niet.

Volgens de VVVF is het voor een aantal (met name kleinere) verfproducenten thans nog niet mogelijk om watergedragen verfproducten te maken in de donkere tinten die voldoen aan de grens van 100 gram VOS per liter. Dit heeft te maken met de benodigde toevoeging van een kleurpasta aan een basiskleur. Des te donkerder de gewenste kleur, des te meer pasta moet worden toegevoegd. De meest gangbare kleurpasta bevat een hoog VOS-gehalte, en verhoogt derhalve na de toevoeging aan de basisverf het totale VOS-gehalte. In welke hoeveelheden deze donkerder tinten worden toegepast is mij niet bekend. Een en ander zal ook samenhangen met de trend in de wonenbranche. Er wordt thans hard gewerkt aan de ontwikkeling van weinig-VOS-bevattende kleurpasta's. Overigens zijn er fabrikanten die al beschikken over deze VOS-arme kleurpasta's.

Er bestaat geen definitie van kleine verffabrikant. Binnen de VVVF spreekt men over grote, middelgrote en kleine leden. Meer dan 90% behoort tot de laatste categorie. Een deel ervan kan dus thans nog niet (maar per 1 januari 2002 wel) voldoen aan de grens van 100 gram VOS per liter, een ander deel (zie ook de bewering van de Bouw en Houtbond FNV) al wel.

Het uitgevoerde COT-onderzoek heeft een en ander bevestigd. Ten einde het aantal uitzonderingen niet te groot te maken, wordt in het COT-rapport voorgesteld de aanvankelijk voorgenomen grens in de regeling van 100 gram VOS per liter tijdelijk (tot 1 januari 2002) te verhogen tot 125 gram per liter.

Over mijn uiteindelijke keuze heb ik de schildersbedrijfstak niet meer geraadpleegd. Hun standpunt over de in de regeling op te nemen percentages was mij uit eerdere consultaties genoegzaam bekend en daarom leek mij een nieuwe raadpleging niet noodzakelijk en ook niet zinvol.

Evenals bij de muurverven, wijs ik er ook nu weer op dat met de vastlegging in de regeling van 125 gram VOS per liter een (zeer) aanzienlijke reductie van de thans in verven toegepaste hoeveelheid (tot maximaal 750 gram per liter) VOS gerealiseerd wordt.

3. Grotere kans op OPS

18

Betekent de verhoging van de normen tegelijkertijd een verhoging van de kans op het oplopen van OPS? (pag. 3).

Het op dit moment tijdelijk teruggaan voor muurverven van maximaal 300 (thans) naar 75 en niet naar 60 gram VOS per liter, en voor de overige verven van maximaal 750 (thans) tijdelijk naar 125 en niet naar 100 gram VOS per liter, heeft m.b.t. de kans om OPS op te lopen nagenoeg geen betekenis.

4. Uitzonderingen op de regeling

10, 11, 13 en 19

Waarom geldt de regeling in het totaal niet voor voorbewerkingswerkzaamheden als het versterken van sterk poreuze en poederende ondergronden en het voorbereiden van muren die ernstig zijn verontreinigd met roet- en nicotineaanslag? Is het mogelijk om voor dit soort werkzaamheden een aangepaste regeling te ontwerpen waarbij sprake is van een overgangstermijn en/of een hoger percentage oplosmiddelen? (blz. 3 en 4).

De uitgezonderde werkzaamheden zouden een zeer miniem deel uitmaken van de schilderswerkzaamheden. Hoeveel is «zeer miniem» (een percentage)? Is het wenselijk om een maximum aantal uren per week dat aan de uitgezonderde werkzaamheden mag worden besteed vast te leggen? (blz. 3).

Waarom heeft de regering de speciale bewerkingen, zoals het versterken van poreuze en poederende ondergronden, en het voorbewerken van muren die ernstig zijn verontreinigd met roeten nicotineaanslag, uitgezonderd van de vervangingsregeling? Hoe rijmt de regering dit besluit met de opgave van verschillende Nederlandse verffabrikanten dat voor deze speciale bewerkingen producten ruim voorradig zijn? Waarom is gekozen voor een totaaluitzondering zonder limiet in tijd of gehalte aan vluchtige organische stoffen aan te geven? Hoe wordt de gezondheid van werknemers bij gebruik van deze producten voor speciale bewerkingen beschermd? Gaat de regering de uitzonderingen voor speciale bewerkingen aan muren ongedaan maken? (blz. 3).

Is het juist dat de regering voor de uitgezonderde speciale bewerkingen (zoals poreuze ondergrond etc.) geen vervangende producten voorschrijft, zodat in beginsel ook gevaarlijke producten kunnen worden gebruikt? Is deze uitzondering aan een termijn gebonden? Zo ja welke, zo nee, waarom niet? (pag. 3).

Uit het COT-onderzoek komt het voorbewerken van extreem vervuilde en sterk poederende ondergronden als knelpunt naar voren. Op deze ondergronden worden met de klassieke producten, die dieper in de ondergrond penetreren, nog steeds de beste resultaten verkregen. Om welk deel van de werkzaamheden het gaat is niet duidelijk. Naar ik heb begrepen gaat het hier om uitzonderingsituaties. Omdat thans voor betreffende werkzaamheden nog de conventionele middelen worden gebruikt is het noemen van concentratiegrenzen dus weinig zinvol. Het in de regelgeving begrenzen in de tijd (uitgedrukt in b.v. aantallen uren per week) van dergelijke werkzaamheden acht ik niet gewenst omdat dit niet of nauwelijks controleerbaar is. Overigens is het de taak van de werkgever om in voorkomende situaties te zorgen voor afdoende beschermingsmaatregelen om hoge blootstelling van werknemers te voorkomen. Zoals al in mijn eerdergenoemde brief van 16 juni jongstleden aangegeven zal de Arbeidsinspectie hierop toezien.

Ik ga er, gezien de voortgaande ontwikkeling van de stand der techniek, vanuit dat betreffende uitzonderingssituaties van tijdelijke aard zijn. Ik zal deze ontwikkelingen nauwlettend volgen en zo snel mogelijk tot intrekking van deze uitzonderingsartikelen overgaan. Een tekstpassage daaromtrent wordt alsnog in de artikelsgewijze toelichting op de regeling opgenomen.

5. Etikettering

12, 14, 20, en 21

Vanaf wanneer is de vrijwillige etikettering van verfproducten definitief? (blz. 3).

Acht de regering een vrijwillig systeem van etikettering door de verfindustrie- en handel een voldoende waarborg voor herkenning van producten die conform de vervangingsregeling wel of niet zijn toegestaan? Kan volgens de regering de gezondheid van werknemers en consumenten hiermee voldoende worden verzekerd? Gaat de regering zich inspannen voor een helder etiketteringssysteem, waarbij op de lange termijn een milieukeur voor verven kan worden geïntroduceerd? (blz. 3).

Moet de afgesproken etikettering niet mede op de consument gericht zijn die in de winkel koopt? Verdient daarom niet de voorkeur een etikettering die ook de consument duidelijk maakt in welke gevallen hij wel en niet het verfproduct mag gebruiken? Acht de regering de thans afgesproken aanduidingen voldoende duidelijk? (pag. 3).

Zal de vrijwillige etikettering van verven uniform zijn en zowel gelden voor de consumenten- als de professionele markt? (blz. 4).

Het beoogde systeem van vrijwillige (i.c. door verfindustrie- en verfhandel) etikettering acht ik voldoende waarborg bieden voor herkenning van producten die conform de regeling wel of niet zijn toegestaan. Het gaat hier om een complexe materie waarover nog steeds overleg gaande is tussen betrokkenen (VVVF, sociale partners in de schildersbranche, Ministerie van SZW). Mijn verwachting is dat het systeem per 1 januari 2000 kan worden geïntroduceerd. Dat betekent niet dat per die datum de etikettering over de hele linie zal zijn ingevoerd. In verband met voorraadvorming bij de verfdistributiecentra is dat niet mogelijk. De verpakkingen van verfproducten met de grootste omloopsnelheid zullen het eerst van de beoogde aanduiding zijn voorzien. Ten einde toch vanaf 1 januari 2000 helderheid te hebben over wat wel en wat niet onder de regeling valt zal de VVVF er voor zorgen dat lijsten met toegelaten producten op de distributiecentra aanwezig zijn. In combinatie met de intensieve voorlichtingsactie die vanuit de schildersbranche gaande is, zal dit tot de gewenste duidelijkheid leiden.

Mijn OPS-beleid strekt zich niet uit tot bescherming van de gezondheid van consumenten. Dit behoort tot het beleidsterrein van mijn collega van VWS. Overigens lopen consumenten, gezien de geringe blootstelling aan oplosmiddelen, weinig kans op het krijgen van OPS. Inmiddels zijn de verfindustrie en verfhandel druk doende om, via voorlichting en heldere etikettering, ook de consument zoveel mogelijk op het spoor te zetten van minder-milieubelastende verf. De nog steeds toenemende kwaliteit van deze verven draagt aanzienlijk bij aan de penetratie ervan in de consumentenmarkt. Ook de komende vervangingsregeling zal hieraan naar verwachting bijdragen (volg als doe-het-zelver de professional).

Het milieukeur voor verf is een vrijwillig keurmerk dat door fabrikant of importeur kan worden aangevraagd. Tot nu toe zijn er geen initiatieven uit de markt geweest die tot een aanvraag hebben geleid. Bedacht dient wel te worden dat het bij een milieukeur per definitie om een kleine groep van producten zal gaan die in de voorhoede van de minder-milieubelastende verven te vinden zijn. Het door verfindustrie en verfhandel ingezette spoor (zie boven) richting consument is veel breder.

Over het onderwerp milieukeur voor verven wordt u binnenkort separaat schriftelijk geïnformeerd door de Minister van VWS, mede namens de Minister van VROM en ondergetekende.

6. Overige vragen

2

Wanneer is de aan de Europese Commissie en de WTO aangeboden regeling definitief van kracht? (blz.1).

Naar aanleiding van de EU-notificatie hebben Italië en de Europese Commissie opmerkingen gemaakt en heeft het Verenigd Koninkrijk gereageerd met een Uitgebreide Gemotiveerde Mening (UGM). Deze UGM heeft geleid tot een verlenging van de stand-still periode, die verbonden is aan de notificatieprocedure, met drie maanden. De opmerkingen en de UGM hadden met name betrekking op mogelijke handelsbelemmeringen naar aanleiding van de voorgelegde regelgeving en op het ontbreken van een risicoanalyse van de vervangende producten. Inmiddels heb ik in de richting van de Europese Commissie op deze opmerkingen en de UGM gereageerd. Gegeven de aard en de inhoud van de opmerkingen van de Europese Commissie verwacht ik niet dat zij verdere bezwaren zal hebben tegen invoering van de vervangingsregeling. Daarom ga ik vooralsnog ervan uit dat de regeling per 1 januari 2000 in werking zal treden. Mocht de Commissie onverhoopt en onverwacht toch een inbreukprocedure overwegen dan zal ik mij beraden op de datum van inwerkingtreding.

3

Van welke organisaties heeft de regering commentaar gekregen op de publicatie van de wijziging van het arbobesluit en de ontwerpregeling? Wat hebben de verschillende commentaren in concreto opgeleverd? (blz. 2).

In de nota van toelichting op het Besluit van 15 februari 1999 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit betreffende een vervangingsplicht ten aanzien van vluchtige organische stoffen, staat in paragraaf 6 een uitgebreide samenvatting van de reacties naar aanleiding van de voorpublicatie van het besluit (Staatsblad 1999 105 pagina 9; gaat hierbij). Hierin worden tevens de belangrijkste reacties op de voorpublicatie van de ontwerpregeling uiteengezet. Twee commentaren hebben geleid tot wijzing van de regeling. De eerste betreft de problematiek van het herstellen van schade aan stalen constructies in nieuwbouw. Het overleg dat naar aanleiding hiervan is gestart, heeft geresulteerd in de uitzondering van de vervangingsplicht voor het repareren met behulp van verf of lak van beschadigingen aan stalen constructies bij nieuwbouw van woningen of andere gebouwen.

Naar aanleiding van de brief van de VVVF is overleg gestart over de mogelijkheden en onmogelijkheden om te voldoen aan de destijds voorgestelde grenzen van oplosmiddelen in verfproducten. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de thans voorliggende gefaseerde verlaging naar de uiteindelijk beoogde maximale hoeveelheid oplosmiddel in verfproducten, en de formulering van nog (naast die m.b.t. de stalen constructies) een tweetal andere uitzonderingen op de vervangingsplicht.

II. Naar aanleiding van de brief d.d. 7 september 1999

22

Waarom wordt de eerste maanden na inwerkingtreding van de vervangingsplicht per 1 januari 2000 de schilderssector en wonenbranche ontzien met inspecties van de Arbeidsinspectie? Is het niet juist belangrijk met het oog op de naleving van de regeling om vanaf de dag van inwerkingtreding te inspecteren? (blz. 4).

Recentelijk heb ik besloten om al vroeg in het eerste kwartaal van 2000 in beide branches een inspectieproject naar de naleving van de wettelijke vervangingsplicht in de betrokken branches door de Arbeidsinspectie te doen starten.

23

Waarop baseert de regering haar zorg voor veiligheid van alternatieve producten als bijvoorbeeld de in de ontwerp-ministriële regeling voorgeschreven watergedragen verfproducten voor het binnenschilderwerk? Wanneer kunnen de onderzoeksgegevens van TNO met praktijkgegevens worden gevalideerd? (blz. 5).

Ook watergedragen verfproducten kunnen stoffen bevatten die nadelig zijn voor de gezondheid van de toepassers. De door de werkgever uit te voeren beoordeling van risico's van dergelijke producten in het kader van de risicoinventarisatie- en evaluatie blijft dus (uiteraard) verplicht en noodzakelijk. In de voorlichting rond de vervanging wordt hieraan ruime aandacht besteed. Ik ben er echter van overtuigd dat, bij juist gebruik van de vervangende producten, aanzienlijke gezondheidswinst wordt geboekt voor de werknemers. Het lopende TNO-onderzoek zal door uitvoering van praktijkproeven nadere gegevens opleveren m.b.t. de risico's van de alternatieve producten. Ik verwacht dat de uitkomsten ervan tegen het einde van het jaar beschikbaar komen.

24

Is de regering iets bekend over het in toenemende mate voorkomen van huidkanker bij het gebruik van watergedragen verven? (pag. 5).

Nee. Wel loopt thans een onderzoek van TNO in samenwerking met stichting Arbouw naar gezondheidsschade voor de huid bij personen die reeds veelvuldig werken met watergedragen verf.

25

Blijft het bij een voorlichtingscampagne om de consument aan te sporen tot het gebruik van milieuvriendelijke en gezonde alternatieve verfproducten, of wordt door het Ministerie van VROM meer ondernomen, zoals een milieukeurmerk op verfblikken? Zo nee, waarom niet? (blz. 6).

Het Ministerie van VROM hanteert hoofdzakelijk voorlichtingscampagnes om de consument aan te sporen om milieuvriendelijke alternatieve verfproducten te gebruiken.

Zie voor het milieukeur het antwoord op de vragen over etikettering.

26

Wanneer verwacht de regering de resultaten van de experimentele begeleidingsvormen voor OPS-patiënten door de solventteams? Klopt het dat er nu slechts een kleine groep patiënten aan deze experimenten kan deelnemen terwijl de behoefte aan vormen van begeleiding of therapie groot is? Gaat de regering inventariseren wat de behoefte is en zonodig al direct bepaalde vormen van regionale begeleiding en patiëntencontacten financieel ondersteunen? (pag. 7).

Ik ben mij ervan bewust dat de begeleiding van OPS-patiënten een punt is dat nog veel aandacht behoeft. Het project begeleiding en training van OPS-patiënten heeft een experimentele status. Nagegaan wordt of een combinatie van begeleidingsvormen, psychosociale behandeling en cognitieve strategietraining, effect heeft op het functioneren en het welzijn van OPS-patiënten. Vanwege de experimentele status kan slechts een beperkt aantal OPS-slachtoffers deelnemen. Als in de loop van 2001 blijkt dat de (uitontwikkelde) begeleidingsvorm effectief is, ligt het in de rede dat meer OPS-patiënten hiervan gebruik zullen maken. Het ontwikkelen van nieuwe begeleidingsvormen is één van de doelstellingen van de subsidieregeling tijdelijke financiering diagnostiek OPS, waaraan door de Solvent Teams invulling wordt gegeven.

27

In 1998 zijn meer patiënten dan in 1997 verwezen naar de solventteams bij wie geen causale relatie met toxische stoffen kon worden vastgesteld. Is het waar dat screeningen door arbodiensten buiten de bouw- en de verf- en drukkerijsector, nog onvoldoende plaatsvinden? Zo ja, gaat de regering in dat verband nadere maatregelen treffen, en welke? (pag. 7).

Als in een risico-inventarisatie en risico-evaluatie wordt vastgesteld dat werknemers worden blootgesteld aan vluchtige organische stoffen, dan kan – naast een strategie gericht op het wegnemen of verminderen van de blootstelling – een screening op vroege gezondheidseffecten zijn aangewezen. Steeds meer arbodiensten zijn in staat om een screeningstest uit te voeren. De resultaten van de screening kunnen leiden tot een verhoogde druk binnen een bedrijf of bedrijfstak om te investeren in vervanging van vluchtige organische stoffen en geven een indicatie voor het al of niet doorverwijzen van blootgestelde werknemers naar de Solvent Teams. In de diverse bedrijfstaktrajecten in het kader van de totstandkoming van de vervangingsplicht is vroegdiagnostiek een vast punt op de agenda.

28

Is de opsomming in de bijlage van de sectoren waarmee nu wordt overlegd compleet? Wordt er niet overlegd over de vervanging van oplosmiddelen in de agrarische sector? (bijlage 2).

Ja. Er wordt sinds kort overlegd met de agrarische sector om te komen tot een arboconvenant nieuwe stijl. Een van de onderwerpen die in dit convenant aandacht zullen krijgen is OPS.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Harrewijn (GL), Van Gent (GL), Balkenende (CDA), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Örgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Hamer (PvdA), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Hofstra (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Klein Molekamp (VVD), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Vendrik (GL), Rosenmöller (GL), Mosterd (CDA), Schoenmakers (PvdA), Eisses-Timmerman (CDA), Wagenaar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD).

Naar boven