25 720
Organisch Psychosyndroom

nr. 13
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 7 september 1999

Inleiding

Bij schrijven van 17 april 1998 (Kamerstukken II, 25 720, nr. 7) heeft mijn voorganger aan uw Kamer een ontwerpvervangingsregeling betreffende werkzaamheden met vluchtige organische stoffen (VOS) aangeboden in het kader van het beleid ter preventie van het organisch psychosyndroom (OPS). De regeling bestond uit een algemene vervangingsplicht op amvb-niveau en een daarop te baseren ministeriële regeling voor nadere aanwijzing van sectoren en werkzaamheden waarvoor de vervangingsplicht gaat gelden. De toenmalige ontwerpregeling gold het binnenschilderwerk en tapijt- en parketleggen. Door mijn voor-ganger is daarbij aangetekend dat een uitbreiding naar de sectoren van de autospuiterijen en de grafische sector op korte termijn in het verschiet lag. Thans kan ik u de ontwerpregeling (bijlage 1)1 aanbieden zoals die zal worden ingevoerd voor de laatstgenoemde bedrijfssectoren.

Mijn voorganger heeft tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste commissie voor SZW d.d. 6 november 1997 toegezegd regelmatig aan uw Kamer te zullen rapporteren over de voortgang op het OPS-preventiedossier (Kamerstukken II, 25 720, nr. 15). Ik heb deze toezegging bevestigd in de gedachtewisseling die ik op 1 september jl. met uw Kamer had naar aanleiding van mijn standpunt over uitvoerbaarheid van de motie Poppe inzake een algemene vervangingsplicht (Handelingen TK 1997–1998, 6368–6375). Met deze brief doe ik deze toezegging gestand. Ik ga in het navolgende niet alleen in op de voortgang bij de wettelijke vervangingsregeling, maar ook op die bij flankerende onderdelen van het OPS-dossier.

Voortgang vervanging van oplosmiddelrijke producten in prioritaire sectoren

Begin 1999 is de algemene vervangingsplicht voor vluchtige organische stoffen (VOS) door middel van wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit gepubliceerd (Staatsblad 1999, 105). De ontwerpministeriële regelingen voor de schilderssector en tapijt- en parketleggers, respectievelijk de grafische sector en autoschadeherstelbedrijven, vormen een nadere invulling van deze vervangingsplicht. De vervangingsplicht voor het binnenschilderwerk en het tapijt- en parketleggen zal naar verwachting in werking kunnen treden op 1 januari 2000.

De betreffende ontwerpregeling ligt thans, zoals ik uw Kamer recentelijk heb gemeld (Kamerstukken II, 25 720, nr. 11), op grond van de notificatierichtlijn respectievelijk het WTO-verdrag voor bij de Europese Commissie en de Wereldhandelsorganisatie. De bijgaande ontwerpministeriële regeling voor de grafische sector en de autoschadeherstel-bedrijven zal vermoedelijk in werking kunnen treden op 1 juli 2000. Deze ontwerpregeling zal binnenkort eveneens aan de Europese Commissie en de WTO worden aangeboden ter notificatie. Met inwerkingtreding van de wettelijke vervangingsplicht voor de vier sectoren zal zijn voldaan aan hetgeen is verwoord in de motie Middel c.s. (Kamerstukken II, 25 720, nr. 5).

Naast vaststelling van een wettelijke vervangingsplicht voor de bovengenoemde vier sectoren zijn door mij aanvullende activiteiten ondernomen om de vervanging van VOS-rijke producten in sectoren waar blootstelling aan dergelijke stoffen een gezondheidsprobleem voor werknemers vormt, te stimuleren. Inzet is in een aantal door mij eerder als prioritair aangewezen sectoren te komen tot vervanging waar dit technisch mogelijk is1. Het primaire beleidsinstrument daarvoor is de stand van de techniek met betrekking tot vervangingsmogelijkheden wettelijk vast te leggen in een – naar kennis voortschrijdende – wettelijke vervangingsplicht. In werksituaties waar vervanging (nog) niet mogelijk is, maar blootstelling aan VOS een gezondheidsrisico voor werknemers vormt, zullen andersoortige (bron)maatregelen (gesloten systemen, afzuiging, etc.) worden vastgesteld en in beleidsregels worden vastgelegd. Uiteraard gebeurt een en ander in goed overleg met sociale partners in de betrokken sectoren. Uitgangspunt is dat de kennis over wat en waar kan worden vervangen, welke andere (bron)maatregelen moeten worden getroffen en waar zich mogelijke praktische knelpunten kunnen voordoen, in de sector zelf het best vertegenwoordigd is. Een aantal sectoren beschikt voor de noodzakelijke ondersteuning over op de sector gerichte kennisinstituten, in andere sectoren moet aanvullende expertise worden ingehuurd.

Door ervaringen opgedaan in de eerste vier sectoren heeft zich een doorsnee aanpak ontwikkeld die zich volgens een min of meer vast stramien in een nieuwe sector laat toepassen. Dat stramien ziet er als volgt uit. Eerst worden sociale partners in een sector gepolst of men zelf bereid en in staat is vast te stellen waar zich de grootste blootstellings-problemen voordoen en VOS-rijke producten door minder schadelijke kunnen worden vervangen. Wat dan volgt is een inventarisatie van vervangingsmogelijkheden en de technisch problemen die zich daarbij voordoen. Afhankelijk van de steun binnen en mogelijkheden van een sector wordt deze inventarisatie door henzelf uitgevoerd, of wordt dit onderzoek naar de stand van de techniek met steun van SZW uitgevoerd. In sommige sectoren is en wordt tussentijds door de Arbeidsinspectie de blootstelling aan VOS-rijke producten gemonitord. In het geval dat vervanging niet mogelijk blijkt op grond van de huidige stand van de techniek, worden met de betreffende sector afspraken gemaakt over andersoortige (bron)maatregelen. Met de sector wordt vervolgens een implementatietraject afgesproken: inhoud en invoeringstermijnen van de wettelijke vervangingsplicht/respectievelijk de beleidsregels, en handhaving door de Arbeidsinspectie daarop. In bijlage 22 wordt een overzicht geven van de stand van zaken van het overleg met de prioritaire sectoren. Zoals blijkt uit dit overzicht is de houding van de tot nu toe benaderde sectoren tegenover mijn beleidsinzet in het algemeen als positief en actief te kenschetsen.

Inzet van arboconvenanten nieuwe stijl

Zoals aangegeven in mijn nota «arboconvenanten nieuwe stijl: beleidsstrategie voor de komende vier jaar» die ik uw Kamer bij brief van 15 januari jl. deed toekomen, is het mijn bedoeling ook op het gebied van OPS-preventie met een aantal sectoren convenanten af te sluiten (Kamerstukken II, 26 375, nr 1). Zoals de nota memoreerde, is het uit de hierboven reeds vermelde oriëntaties duidelijk geworden dat de technische mogelijkheden van vervanging van VOS-rijke producten in sommige sectoren slechts beperkt kan worden ingevuld. Oorzaak is dat vervangende producten respectievelijk processen nog geheel ontbreken dan wel dat deze om wat voor reden dan ook niet of beperkt worden toegepast. Dit laatste is met name het gevolg van onbekendheid en een zekere afwachtende houding bij de desbetreffende bedrijfstak, bijvoorbeeld omdat de gevolgen van invoering van de nieuwe bronmaatregel nog onvoldoende bekend zijn. Ook kan het gaan om een veelbelovende brontechniek die (bij de producent) nog in ontwikkeling is. Met het afsluiten van convenanten wordt primair beoogd binnen bedrijfstakken, waar de technische mogelijkheden voor vervanging beperkt of beperkt worden toegepast, deze te vergroten. Het gaat dus bij het afsluiten van convenanten met deze sectoren op het gebied van OPS-preventie vooral om het verleggen van de grenzen die de huidige stand van de techniek stelt aan de vervangingsmogelijkheden. Thans vinden in dat kader oriënterende gesprekken plaats met de grafische sector, de leer- en lederwarenindustrie en de hout-, timmer- en meubelindustrie.

Daarnaast blijken een aantal andere, niet door mij als prioritair aangemerkte bedrijfstakken bereid via het spoor van arboconvenanten met SZW vergaande afspraken te maken over terugdringing van de oplosmiddelenblootstelling, met name in de sfeer van vervanging van VOS-rijke producten. Van de kant van de schoonmaaksector is op mijn verzoek een positieve reactie gekomen om een convenant op het gebied van vervanging van VOS-rijke producten af te sluiten. In de Bouw-CAO die recentelijk is afgesloten hebben sociale partners gezamenlijk afgesproken te komen tot een «verbod op gebruik van VOS-rijke producten in afgesloten ruimtes of bij binnenwerk met ingang van 1 januari 2000». Men wil volgens dezelfde CAO hierover, en over vervanging van «andere producten waarvan vaststaat dat zij OPS-gevaar oproepen», convenantsafspraken maken met de overheid. Ik heb met instemming kennis genomen van dit standpunt.

Bedrijfstakken die met SZW een convenantstraject ingaan, kunnen rekenen op financiële steun en faciliteiten voor onderzoek, het uitvoeren van proef- en voorbeeldprojecten, het geven van branchespecifieke voorlichting, etc. Het voordeel voor de betrokken bedrijfstakken is dat ze met het maken van vrijwillige afspraken over bronbeleid dat verder gaat dan de huidige stand van de techniek, niet alleen financiële voordelen kunnen behalen door besparingen op dure arbo- en milieu-investeringen voor VOS-emissiebeperkende maatregelen, maar ook kunnen laten zien dat ze zich actief inspannen voor een optimaal arbo- (en milieu)beleid in hun sector. Het kunnen uitdragen van een positief en actief imago op dit gebied wordt door de betrokken sectoren regelmatig als positief argument genoemd om op VOS-arme producten over te gaan.

Inspectie en monitoring

Adequaat toezicht is noodzakelijk op de naleving van de wettelijke vervangingsplicht en uitvoering van eventuele beleidsregels. Aan de sectoren waar de vervangingsregeling successievelijk zal worden ingevoerd, zal enige maanden tijd worden gegeven voor noodzakelijke gewenning en aanpassing, alvorens daadwerkelijke inspecties zullen gaan plaatsvinden. De Arbeidsinspectie zal vanaf medio 2000 handhavingsprojecten gaan uitvoeren in de schilderssector en wonenbranche. In 2001 zullen inspecties plaatsvinden in de grafische industrie en de autoschadeherstelbedrijven.

Ten aanzien van de rol van de Arbeidsinspectie bij het toezicht op de afspraken gemaakt in arboconvenanten, verwijs ik u naar de eerdergenoemde nota en – in aanvulling daarop – mijn antwoorden op vragen van de Vaste Commissie voor SZW die u recentelijk zijn toegestuurd (Kamerstukken II, 26 375, nr. 2).

Verder acht ik het essentieel de effecten van mijn OPS-preventiebeleid door middel van monitoringsgegevens te kunnen kwantificeren. Wat betreft de effecten van de in 2000 in te voeren wettelijke maatregelen zal de Arbeidsinspectie daartoe begin 2001 het in 1997 uitgevoerde monitoringsonderzoek herhalen. Daarnaast zal ander relevant cijfermateriaal periodiek worden verzameld en geanalyseerd om de reductie in het gebruik van oplosmiddelen in de diverse betrokken sectoren te kunnen meten. Ten aanzien van de monitoring van effecten van beoogde arboconvenanten waarin afspraken worden opgenomen over reductie van oplosmiddelen, wijs ik u op de daartoe in de convenanten te maken onderzoek- en monitoringsafspraken.

Synergie met rijksmilieubeleid

Bij het invullen van bovenvermelde beleidsdoelen kan in belangrijke mate synergie worden bewerkstelligd met milieubeleidsdoelstellingen van de rijksoverheid. Immers de arbo- en milieudoelstellingen op het gebied van emissiereductie van vluchtige koolwaterstoffen lopen voor een belangrijk deel parallel. Door de lopende en nog te starten branchegerichte activiteiten van mijn departement met die van VROM nauwkeurig af te stemmen zijn belangrijke voordelen te behalen. Deze liggen in de sfeer van eenheid en consistentie van het rijksoverheidsbeleid naar bedrijfstakken toe, dubbele overtuigingskracht, kunnen aanhaken bij reeds door het andere departement in gang gezette veranderingsprocessen en gebruik kunnen maken van wederzijdse opgebouwde kennis over vervangingsmogelijkheden en contacten. In de praktijk komt het erop neer dat als startpunt voor afspraken met een sector over maatregelen ter bestrijding van OPS mijn departement thans veelal uitgaat van de maatregelen die in het kader van het KWS-2000 programma (terugdringing emissie vluchtige koolwaterstoffen naar het milieu) door het Ministerie van VROM aan de desbetreffende bedrijfstakken zijn opgelegd of waarover met hen vrijwillige afspraken worden gemaakt. Waar – naar verwachting in veel gevallen – door mij met sectoren verdergaande afspraken zullen worden gemaakt, kan door VROM op haar beurt van deze grensverlegging in de stand van de techniek in de sfeer van milieuvergunningverlening gebruik worden gemaakt.

EU-agendering van OPS-problematiek

Meermalen is door leden van uw Kamer de wens uitgesproken de OPS-problematiek op de Europese agenda te plaatsen. Ook door sociale partners binnen diverse sectoren waarmee mijn departement in het kader van het onderhavige preventiebeleid in gesprek is, dringen aan op een communautaire aanpak van het probleem. Mijn voorganger heeft eerder toegezegd hiervoor moeite te willen doen. Ik ondersteun zijn stellingname van harte. Er is het afgelopen jaar met diverse lidstaten en de Europese Commissie bilateraal overleg gevoerd en de OPS-problematiek is op initiatief van Nederland afgelopen twee jaar meermalen geagendeerd geweest op overleg van het Raadgevend Comité voor Veiligheid en Gezondheid in Luxemburg. De reacties waren positief. Het is daarom verheugend te kunnen aankondigen dat als gevolg van initiatieven van mijn kant op 10 december a.s. in Delft een EU-conferentie over (aanpak van) de OPS-problematiek zal worden georganiseerd. De organisatie is in handen van mijn ministerie samen met het Finse Instituut voor Arbeid en Gezondheid. De conferentie is een officiële activiteit van het Finse Voorzitterschap. De Europese Commissie (Directoraat-Generaal voor Werkgelegenheid, Industriële betrekkingen en Sociale Zaken te Luxemburg) is ook bij het initiatief betrokken. De conferentie is bedoeld voor vertegenwoordigers van overheden, werkgevers- en werknemersorganisaties van alle lidstaten die bij arbeidsomstandighedenbeleid in hun land betrokken zijn, vertegenwoordigers van de Europese Commissie en geïnteresseerde leden van het Europese Parlement. Ook diverse vooraanstaande deskundigen op het gebied van OPS worden uitgenodigd. Ik zal uw Kamer te gelegener tijd op de hoogte stellen van de uitkomsten van deze conferentie.

(On)schadelijkheid van vervangende producten

Een punt van mogelijke zorg is de onduidelijkheid over (on)schadelijkheid van vervangende producten die in de vervangingsregeling en in convenantsafspraken met sectoren worden neergelegd. In veel gevallen zullen deze producten immers op grond van de huidige stand van de techniek nog steeds – zij het in veel minder mate – hoeveelheden organische oplosmiddelen kunnen bevatten die in ongunstige blootstellingssituaties schadelijk kunnen zijn voor het zenuwstelsel of andere gezondheidseffecten kunnen veroorzaken. Ook kunnen de alternatieve producten andere stoffen bevatten die een blootstellingsrisico vormen. De terechte zorg voor veiligheid van alternatieve producten betreft bijvoorbeeld de in de ontwerp-ministeriële regeling voorgeschreven watergedragen verfproducten voor het binnenschilderwerk. Daarnaast is het wenselijk te kunnen beoordelen of ook andere VOS-houdende producten dan watergedragen in het kader van de vervangingsregeling als vervanger in aanmerking komen, omdat ze even veilig blijken te zijn. Op het gezamenlijk bestuderen van deze beide aspecten heeft de chemische industrie bij mijn voorganger aangedrongen. Door TNO wordt thans in gezamenlijke opdracht door mijn departement, de Vereniging Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), de verfindustrie en sociale partners in de schildersbranche onderzoek uitgevoerd dat tot doel heeft een uniforme systematiek ter beoordeling van schadelijkheid van (verf)producten te ontwikkelen en te valideren, met name in relatie tot de gezondheidsrisico's in beroepsblootstellingssituaties. Een eerste voorlopige beoordeling wijst uit dat in het algemeen de watergedragen verfproducten als relatief veilige productgroep kan worden gekenmerkt. Een en ander moet nog met praktijkgegevens verder worden gevalideerd. De basis van het door TNO ontwikkelde beoordelingssysteem wordt gevormd door systematieken die in Scandinavische landen als Noorwegen en Denemarken ontwikkeld en daar gangbaar zijn, en in die landen worden gebruikt voor een gevaarkenmerking van producten met organische oplosmiddelen en ter vaststelling van verplichte beheersmaatregelen. In hoeverre de in ons land te ontwikkelen beoordelingssystematiek en daarmee samenhangende eventuele normering en kenmerking van producten een plaats kan krijgen in de wettelijke vervangingsregeling en in convenantsafspraken met sectoren, hangt af van de validiteit en praktische toepasbaarheid van de systematiek. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik aan het eind van dit jaar gereed te hebben. De VNCI verwacht van de toepassing van de resultaten een verbreding van het draagvlak bij de Europese chemische industrie voor aanpak van het OPS-probleem door middel van vervanging van VOS-rijke producten door producten met minder of minder schadelijke oplosmiddelen.

Voorlichting, informatie en scholing

Met financiële steun van mijn departement en in mijn aanwezigheid heeft de schilderssector door middel van een grootse manifestatie in het najaar van 1998 een traject ingezet om binnen de sector een omslag te bewerkstelligen ten gunste van het gebruik van watergedragen verfsystemen (manifestatie «Schilder Anders» op 10 november 1998, georganiseerd door het Bedrijfschap Schildersbedrijf). Deze omslag moet niet lichtvaardig worden beoordeeld. De sector heeft de taak op zich genomen om de 50 000 schilders in de loop van twee jaar bij te scholen in de techniek van het toepassen van dergelijke verven. Doelstelling is bij inwerkingtreding van de regeling 50% van de schilders te hebben bijgeschoold. Een belangrijk element in de naleving van de vervangingsplicht door schilders is verder de herkenbaarheid van producten die onder de regeling vallen, zodanig dat de schilderwerkgevers enwerknemers snel en eenvoudig kunnen zien welke producten zijn toegestaan en welke niet. Ook voor de handhaving van de vervangingsregeling is deze herkenbaarheid een belangrijk punt. Met de verfindustrie en -groothandel is een vrijwillige vorm van bedoelde etikettering van professionele verfproducten overeengekomen.

In de drie overige sectoren waarop de ontwerpvervangingsregeling van toepassing is, lijken vooralsnog minder grote behoeften op gebied van bijscholing en aanvullende kenmerking van producten te bestaan. Met de andere prioritaire sectoren waarmee momenteel overleg wordt gevoerd, is scholing en voorlichting een vast punt van overleg.Vanuit SZW zal in de regel bij introductie van de wettelijke vervangingsregeling in een sector samen met de sectororganisaties voorlichtingsmateriaal worden ontwikkeld en verspreid.

Conform eerdere toezeggingen heb ik mij daarnaast ingespannen om buiten de kring van directe actoren (werkgevers, werknemers en producenten) andere invloedrijke partijen bij het proces van omschakeling op oplosmiddelarme producten te betrekken. Met name de consument wordt daarbij als een belangrijke partij gezien. De professionele schilderssector vreest als gevolg van invoering van de vervangingsplicht het weglekken van opdrachten naar de informele en doe-het-zelfsector, als niet ook de particuliere opdrachtgever respectievelijk de consument de wenselijkheid van het gebruik van oplosmiddelarme schilderproducten «tussen de oren» heeft. De voortrekkersrol met betrekking tot de laatstgenoemde doelgroep ligt bij het Ministerie van VROM. Dit ministerie is, in overleg met SZW, recentelijk gezamenlijk met de branchevereniging van bouwmarkten een voorlichtingscampagne begonnen gericht op de consument om deze aan te sporen tot gebruik van milieuvriendelijke en gezonde alternatieve verfproducten. De verfindustrie heeft aangekondigd als vervolg op deze campagne zich te gaan richten op duurzame promotie van oplosmiddelarme producten bij eindgebruikers. Zij heeft hiertoe recentelijk met de verf-groothandel, de verfdetailhandel en de winkelketens in de doe-het-zelfbranche een gezamenlijke intentieverklaring ondertekend. Eind van dit jaar wordt een plan van aanpak gepresenteerd.

Diagnostiek van OPS

De Minister van VWS heeft mede namens mij uw Kamer bij brief van 8 februari jl. over de collectieve financiering van de diagnostiek van het OPS geïnformeerd (kenmerk Z/VU-9997). In de brief was aangegeven dat, indachtig de motie van uw lid Rosenmöller (Kamerstukken II 1997–1998, 25 720, nr. 3), zal worden onderzocht op welke wijze de financiering van de diagnostiek door de «solvent teams» na 1999 kan worden gecontinueerd. Inmiddels heeft de Ziekenfondsraad aan de Minister van VWS geadviseerd de solvent teams uit AWBZ-gelden voor een periode van 3 jaar (2000–2002) te continueren. In antwoorden op vragen van uw lid De Wit is door de Minister van VWS en ondergetekende onlangs aangegeven dat het advies van de Ziekenfondsraad zal worden opgevolgd (Aanhangsel Handelingen Tweede Kamer 1998–1999, nr. 1747). Ik verwijs u voor onzer beide opvattingen over de activiteiten en doelmatigheid van «solvent teams» naar bovengenoemde antwoorden.

Advies Gezondheidsraad over piekblootstellingen

Zeer recentelijk (6 augustus jl.) heb ik van de Gezondheidsraad het advies mogen ontvangen over de invloed van zogenaamde piekblootstellingen aan oplosmiddelen op het ontstaan van OPS. Het betreffende advies is het gevolg van een adviesaanvrage over de problematiek van piekblootstellingen die door mijn voorganger in oktober 1997 aan de Raad is aangeboden. Uw Kamer heeft indertijd een afschrift van de adviesaanvrage ontvangen. Piekblootstellingen zijn kortdurende hoge tot zeer hoge blootstellingen waarbij de MAC-waarde voor een bepaalde stof regelmatig (sterk) wordt overschreden. In werksituaties in de betrokken hoogrisicobranches met oplosmiddelen zijn piekbelastingen van werknemers eerder regel dan uitzondering. De Raad concludeert in haar advies dat er waarschijnlijk een verband bestaat tussen piekblootstellingen aan organische oplosmiddelendampen en het ontstaan van OPS en dat nadere normering van deze piekbelasting, in aanvulling op de gebruikelijke normering door middel van MAC-waarden die vrijwel uitsluitend voor 8-urige blootstelling aan oplosmiddelen gelden, wenselijk is. Ze doet daartoe concrete voorstellen. Over de wenselijkheid en praktische haalbaarheid van deze voorstellen kan ik mij thans nog niet uitspreken. De SER zal zich eerst, conform de procedure die gebruikelijk is bij de vaststelling van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan stoffen, over de haalbaarheid van deze voorstellen moeten buigen. Binnenkort zal de SER van mij een adviesaanvrage over de normering van piekblootstelling aan organische oplosmiddelen ontvangen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
1

Voor prioritering is gekozen omwille van optimale benutting van de inzetbare beleids- en handhavingscapaciteit. Op basis van ervaringen van de solvent-teams met melding van OPS-klachten in een sector, het gebruik van en blootstelling aan VOS in verhouding tot de omvang van de sector en de inschatting van vervangingsmogelijkheden, zijn de scheepsbouw, de metaalnijverheid, de hout-, meubel- en timmerindustrie en de leer- en lederwarenindustrie in aanvulling op de bedrijfstakken die thans zijn opgenomen in de ontwerpvervangingsregeling, als prioritaire sectoren in de preventie-aanpak van OPS aangewezen. Indien nader onderzoek de noodzaak uitwijst zal ook de verfindustrie als prioritair worden meegenomen (Aanhangsel Handelingen TK 1998–1999, nr. 274).

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven