nr. 1
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 3 november 1997
Op 21 oktober heb ik in een algemeen overleg met uw commissie voor Sociale
Zaken en Werkgelegenheid van gedachten gewisseld over mijn OPS-beleidsvoornemens. Daarbij heb ik toegezegd om, gelet op de gedachtewisseling tijdens dat
overleg, een brief aan u te sturen. Bijgaand licht ik derhalve nog eens de
lijn toe die ik in het algemeen overleg heb verwoord.
Kern van het beleid
Uitgangspunt van het beleid is het zo veel mogelijk terugdringen van de
risico's van werknemers bij het werken met oplosmiddelen en oplosmiddelenbevattende
producten; met als uiteindelijk streven dat middelen met aantoonbare risico's
voor de gezondheid niet meer zullen worden gebruikt. Gelet op de omvang van
de problematiek en de daarmee samenhangende inspanning voor beleidsontwikkeling
en handhaving kan dit einddoel niet op korte termijn worden gerealiseerd.
Het stellen van prioriteiten is dus noodzakelijk, waarbij mij een gefaseerde
aanpak voor ogen staat. De overheidsinterventie die ik op korte termijnbeoog hangt samen met de omvang van de betreffende risico's (met name
hoogte en beheersbaarheid van blootstellingen) in verschillende sectoren,
hetgeen betekent dat de regels stricter zullen zijn naarmate de risico's groter
zijn. Een en ander leidt tot een gelede aanpak, waarbij drie categorieën
van beleidsmaatregelen zijn voorzien: a. een wettelijke vervangingsplicht,
b. het vastleggen van «stand van de techniek» in beleidsregels,
en c. een categorie «nader te beschouwen». Welk van de drie soorten
maatregelen van toepassing is voor een bepaalde sector waar oplosmiddelen
worden gebruikt, is allereerst afhankelijk van de aard en ernst van problematiek
van oplosmiddelenblootstelling in die sector; maar ook technische en economische
haalbaarheid van maatregelen zijn medebepalend voor de keuze van maatregelen
voor een bepaalde sector. Voor categorie a (wettelijke vervangingsplicht)
komen daarom die branches aan bod waarin een hoge aantal OPS-patiënten
en/of aanzienlijke kans op hoge blootstellingen wordt gesignaleerd,
en waarbij vervanging in vrijwel alle gevallen mogelijk en voor de bedrijfstak
haalbaar is.
Op de langere termijn staat mij een aanpak voor ogen waarbij
sectoren, indien noodzakelijk uit het oogpunt van risicobeheersing, verschuiven
naar categorie b of a, met als uiteindelijk doel vervanging als wettelijke
beheersmaatregel.
Vervangingsplicht (categorie a)
Er is (voor wat betreft werken met oplosmiddelen) sprake van een groot
en slecht beheersbaar risico, en vervanging is beschikbaar. Op dit moment
gaat het om binnen schilder- en stofferingswerkzaamheden. Een op de Arbeidsomstandighedenwet
gebaseerd concept-vervangingsbesluit terzake zal in februari 1998 conform
de daarvoor geldende voorhangprocedure aan uw Kamer ter kennis worden gebracht.
Zoals gezegd ben ik bereid de voorgenomen wettelijke regeling te heroverwegen
indien werkgevers en werknemers gezamenlijk binnen een half jaar (vanaf augustus
1997, dus uiterlijk februari 1998) alsnog overeenstemming bereiken over een
aanpak op vrijwillige basis, die voldoet aan de beoogde bescherming van werknemers
tegen OPS.
Beleidsregels (categorie b)
Er is weliswaar sprake van een groot potentieel risico, maar dit risico
kan door het nemen van beheersmaatregelen adequaat worden beheerst. In een
beleidsregel wordt, op basis van onderzoek, de «stand der techniek»
voor doeltreffende beheersing van blootstelling voor de betreffende branche,
activiteit of toepassing vastgelegd. Het is denkbaar dat, wanneer de «stand
der techniek» dat mogelijk maakt, vervanging in de beleidsregel is vastgelegd.
In dat geval kan vervanging ook daadwerkelijk door de Arbeidsinspectie van
een werkgever worden verlangd. Indien een werkgever echter redelijkerwijs
(op grond van haalbaarheidsoverwegingen; dit dient te worden beargumenteerd)
niet kan vervangen, mag uitgeweken worden naar andere doeltreffende beheersmaatregelen,
een en ander conform de zogeheten arbeidshygiënische strategie (bronmaatregelen
hebben voorrang). Ook deze maatregelen worden met naam en toenaam in de beleidsregel
genoemd. Dergelijke beleidsregels kunnen relatief snel worden vastgesteld
en gemakkelijk aan de voortschrijdende «stand der techniek» worden
aangepast.
Op dit moment zijn beleidsregels in voorbereiding voor de grafische sector,
en voor autospuiterijen en autoschadeherstelbedrijven. Deze regels zullen
medio 1998 van kracht worden.
Zoals door mij aangegeven is categorie b niet statisch. Afhankelijk van
de noodzaak en mogelijkheden kunnen sectoren van categorie b naar categorie
a worden overgeheveld.
Nader te beschouwen (categorie c)
Het gaat om een scala aan branches waarin met oplosmiddelen gewerkt wordt.
Met een nog nader te maken selectie van deze sectoren zal op korte termijn
worden overlegd over een mogelijke resp. gewenste aanpak van het oplosmiddelenprobleem.
Nader onderzoek kan aangewezen zijn. Zonodig zal ook hier dwingende overheidsinterventie
worden overwogen, door sectoren in categorie a of b te plaatsen.
Mocht uw Kamer van mening zijn dat meer sectoren in categorie a zouden
worden geplaatst dan door mij op korte termijn beoogd, dan wijs ik u erop
dat de daartoe benodigde voorbereiding – zowel wat betreft onderzoek,
formulering van een uitgebreidere vervangingsplicht als het noodzakelijke
overleg met de betrokken sectoren – meer tijd zal vergen. Ik verwacht
dat een aldus uitgebreide vervangingsverplichting niet vóór
het verkiezingsreces aan uw kamer kan worden aangeboden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
F. H. G. de Grave