25 718
Wijziging van de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in verband met de wijziging vaststelling geldswaarde formatierekeneenheid

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het onderhavige wetsvoorstel beoogt te komen tot een wijziging van de wijze waarop de geldswaarde van een formatierekeneenheid (verzilveringsbedrag) wordt vastgesteld.

Voorgesteld wordt om de expliciete koppeling tussen de hoogte van het verzilveringstarief en de ontwikkeling in de personele lasten te laten vervallen. De reden daarvoor is dat ten onrechte de indruk zou kunnen bestaan dat dat de enige factor zou zijn die een rol speelt bij de vaststelling van het verzilveringstarief. Naast die factor spelen echter nog andere factoren een rol, zoals bijvoorbeeld de mate waarin en met welk doel bevoegde gezagsorganen gebruik maken van de verzilveringsmogelijkheid. Andere factoren zijn bovendien de toestand van de overheidsfinanciën en de omvang van de geldontwaarding. Bovendien verhoudt een volledige doorvergoeding van de ontwikkelingen in de loonsom zich niet tot de aard van het verzilveringstarief. Verzilverde formatierekeneenheden betreffen immers geld dat tegen rente kan worden vastgezet. Zo blijkt uit de evaluatie van het formatiebudgetsysteem (FBS) (Het FBS, van plan naar praktijk, pag. 105, 204–207, januari 1995) dat de vrijkomende middelen uit de verzilvering doorgaans worden opgespaard. Het wetsvoorstel bevat dan ook een wijziging van artikel 96c WBO en artikel 93d ISOVSO.

Financiële gevolgen

De wijziging van de vaststelling van de geldswaarde van een formatierekeneenheid zal leiden tot een structurele opbrengst van f 4,5 mln.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

Naar boven