Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25694 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25694 nr. 4 |
Vastgesteld 9 april 1998
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 11 maart 1998 overleg gevoerd met staatssecretaris De Grave van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over pensioenaangelegenheden. Het overleg vond plaats aan de hand van de volgende stukken:
– convenant inzake de arbeidspensioenen zoals overeengekomen tussen kabinet en Stichting van de arbeid in het najaarsoverleg 1997 (25 600-XV nr. 38);
– brieven van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 november 1997 en 16 januari 1998 over de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars (Soza-97-1099 resp. Soza-98-32);
– brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 6 februari 1998 houdende de reactie van de regering op het groenboek aanvullende pensioenen van de Europese Commissie (Soza-98-138).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Van Hoof (VVD) was verheugd dat de middelloonplannen als dwangmatige formule voorlopig van tafel zijn. De VVD denkt genuanceerder over de verplichte deelneming die in het convenant uitgangspunt blijft.
Punt van zorg blijven de kosten, waarvoor de sociale partners de eerste verantwoordelijkheid hebben. In dat kader spelen de afspraken over het beheersen van de pensioenlasten aan de ene kant en de modernisering aan de andere kant een rol. Daarbij komen nog de kosten in verband met de aanpassing van de franchise en artikel 2b Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW). Hoe verhoudt zich dat met elkaar? In het convenant wordt gesproken over een periode tot 1 maart 2001. Kan dat allemaal pijnloos in die korte periode gerealiseerd worden?
De discussie over de taakafbakening dateert vanaf het moment waarop gesproken werd over het begrip pensioentoezegging, toen er voor pensioenfondsen meer ruimte kwam ten koste van de gelijke uitgangspositie voor particuliere verzekeraars. De analyse en de probleemstelling van de staatssecretaris vormen een lijn waarlangs gedacht wordt maar er is nog geen kabinetsstandpunt. De doelstelling van de vier elementen die deze gedachtelijn vormen, is duidelijk maar het is nog prematuur om nu al definitieve standpunten in te nemen. De Stichting van de arbeid heeft gesteld dat die gedachtelijn in strijd is met alles wat er over pensioenen gezegd en geschreven is. De Stichting voor ondernemingspensioenfondsen en de Vereniging van bedrijfspensioenfondsen hebben vragen en bezwaren neergelegd waarvan een deel relevant is, terwijl een ander deel te maken heeft met mogelijk verlies van verkregen ruimte. De heer Van Hoof vroeg zich af of de vormgeving van de vier elementen juist is. Kunnen er door het invoeren van de doorsneepremie niet andere premies worden uitgesloten?
De hoofdvraag is echter of de gekozen benadering juist is. Aan de ene kant zijn er de pensioenfondsen met als hoofdkenmerk de collectiviteit en de solidariteit, aan de andere kant wordt gesproken over flexibilisering, individualisering en modernisering. Hebben individuele keuzes en betalingen nog wel iets te maken met solidariteit? En is het verschil tussen de collectiviteitsgedachte bij pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen niet slechts dat bij verzekeringsmaatschappijen de collectiviteit niet verplicht is? Wil men niet van twee walletjes eten: zowel collectiviteit en solidariteit in stand houden, maar ook individualiseren en flexibiliseren? Zorgt dat niet voor gewrongen constructies? Er moet duidelijk gekozen worden, want nu worden in de gedachtelijn van de staatssecretaris de kool en de geit gespaard. De bedoeling is goed, maar het is de vraag of de vormgeving adequaat is. Zodra pensioenfondsen naast de collectief geregelde pensioenen individuele keuzes mogelijk willen maken, moet dat buiten het pensioenfonds gebeuren of moet de verplichte deelneming genuanceerd worden.
Over het groenboek vroeg de heer Van Hoof of en zo ja in hoeverre Europa een rol moet spelen met betrekking tot de pensioenen. Is de indruk juist dat de Europese Commissie een ander beeld heeft van de Nederlandse pensioensituatie ten opzichte van andere landen en is dat ingegeven door de optiek van de pensioenfondsen? Moet dat beeld niet verbeterd worden? De Commissie moet inderdaad geen beleggingsstrategieën willen voorschrijven. Hij kon ook instemmen met het voornemen van de Commissie om na te gaan of en hoe de interne markt kan bijdragen aan ruimere en betere beleggingsmogelijkheden. Beperkingen moeten worden weggehaald en randvoorwaarden moeten door de Commissie worden verbeterd, zolang dat maar niet leidt tot nieuwe verstikkende regelgeving vanuit Europa. Dynamisch toezicht moet in Nederland gebeuren, niet vanuit Europa. Waarom zou er trouwens regelgeving nodig zijn voor systemen van toezicht in de lidstaten? Ook in de regulering van beleggingen van pensioenfondsen hoeft de Commissie geen rol te spelen en datzelfde geldt voor de regelgeving voor de tweede en derde pijler. De terughoudende rol die het kabinet hierin gekozen heeft, vond hij verstandig.
Belemmeringen in het vrije verkeer van werknemers in Europa, zoals de wachtperiode in Duitsland, moeten worden weggenomen. Waardeoverdracht met behoud van rechten in het Europees circuit kan positief zijn. Wanneer er communautaire verbeteringen te realiseren zijn op het gebied van de fiscale faciliëring, moet dat zeker gebeuren.
De heer Van Zijl (PvdA) bracht naar voren dat het convenant, ook al is het vol van goede bedoelingen, toch geen zekerheid geeft dat over drie jaar op het terrein van de modernisering, dus het aanpassen aan maatschappelijke ontwikkelingen en de aanpassing van de franchise, en op het terrein van de kostenbeheersing zichtbare stappen zijn gezet. In de pensioenregelingen zullen aanpassingen moeten plaatsvinden die de modernisering mogelijk maken en tegelijkertijd de pensioenen voor een reeks van jaren houdbaar doen zijn. Het middelloon kan tegemoetkomen aan de eis om kosten te beheersen, ook al zal dat niet moeten worden afgedwongen. Toch is ook een regeling denkbaar van een moderne franchise gebaseerd op de alleenstaandensituatie in combinatie met een middelloon. Hij gaf meteen aan, nog niet te weten of dat ook tot kostenbeheersing leidt en daarom moet dit aan de sociale partners worden overgelaten. Werkgevers en werknemers moeten aan de onderhandelingstafel komen tot moderne pensioenregelingen die zowel de kostbare verlaging van de franchise in het belang van alleenverdieners en tweeverdieners bevatten, als elementen die tot kostenbeheersing leiden. De heer Van Zijl aarzelde of zijn partij op dit punt met een initiatiefwetsvoorstel zou moeten komen. Vanwege de ingewikkelde formulering van de kostenbeheersing zag hij hier geen rol voor de Kamer. Er moet wel druk op de ketel blijven: als de modernisering en de kostenbeheersing over een paar jaar niet zichtbaar zijn, zal er wetgeving moeten komen, want het convenant moet uitgevoerd worden.
Over het groenboek sloot de heer Van Zijl zich volledig aan bij de opmerkingen en vragen van de heer Van Hoof.
De huidige ontwikkelingen op de pensioenmarkt rechtvaardigen een herbezinning over het gelijke uitgangspunt en de taakafbakening. Meer flexibiliteit, meer keuzewensen bij werknemers en meer aanbod zorgen voor een grijs gebied tussen pensioenfondsen en verzekeraars waarvoor de oude afspraken niet meer adequaat zijn. Bij pensioenfondsen hoort datgene wat collectief en solidair moet. Al het andere kan de markt doen. De bestaande afspraken passen echter niet meer bij de ontwikkelingen in de markt. Je kunt de productbenadering voorstaan maar die leidt tot enorm veel casusposities. Je kunt het begrip pensioentoezegging hanteren maar die is nogal ruim als criterium voor de vraag wie wat in het veld mag doen. Je kunt uitgaan van de wijze waarop het pensioenvermogen totstandkomt, de premiekant van het verhaal. De regering kiest terecht voor dit laatste omdat het solidaire karakter van een pensioenregeling het meest tot uitdrukking komt in de doorsneepremie. Zij wil die regeling evenwel niet al te rigide hanteren, zodat mensen niet onmiddellijk de vrije markt op moeten als zij een pensioenfonds verlaten. De heer Van Zijl maakte daarbij onderscheid tussen een werkloze of iemand die een bedrijf begint. In het laatste geval is geen lange overgangstijd noodzakelijk. Hoe zit het trouwens met verlofregelingen, zoals een sabbatsjaar? Het is toch niet logisch dat een werknemer dan naar een verzekeraar moet? Uitzonderingen moeten mogelijk zijn, maar wel helder gedefinieerd. Voor alle aanvullende pakketten geldt dat zeker niet aan de bovenkant van de pensioenmarkt. Daar moeten de regels gelden die voor de verzekeraars gelden.
Mevrouw Giskes (D66) meende dat het kostenbeheersingspakket in het convenant overheerst, terwijl de modernisering iets minder enthousiast lijkt te worden aangepakt. De verlaging van de franchise maar ook artikel 2b PSW zullen in de praktijk toch met argusogen gevolgd worden. Over drie, vier jaar komt er een evaluatie, maar artikel 2b schrijft voor dat voor 2000 het een en ander geregeld moet zijn. Parallel aan het convenant zal men moeten blijven nadenken over de noodzaak van regelgeving. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Is het denkbaar om in een eerder stadium via een tussenrapportage in de Kamer te bekijken hoe die evaluatie moet plaatsvinden?
De financiering van de modernisering moet worden overgelaten aan de sociale partners. Zij wilde nu geen uitspraken doen over het kostenplaatje. Die discussie zal gevoerd worden bij de behandeling van het (initiatief)wetsvoorstel en het moment waarop dat gebeurt, zal weer afhangen van de ontwikkelingen op grond van het convenant.
Mevrouw Giskes vroeg op de volgende specifieke punten uit het convenant een korte toelichting. Is er enige relatie tussen de belastingkant en de verkenning van de belastingen in de eenentwintigste eeuw die gaande is? De koppeling met de AOW wordt afhankelijk gesteld van een andere financiering van de AOW. Wat wordt daar precies mee bedoeld? Strekt de opmerking dat automatismen als indexatie en toeslagbeleid moeten verdwijnen, zich uit tot bestaande afspraken of wordt hierbij gedacht aan nieuwe regelingen? Moet de aangekondigde wetswijziging gezien worden in relatie tot de taakafbakening en dus als vervolg op de wetswijziging die al heeft plaatsgevonden?
Over die taakafbakening merkte zij op dat er verwarring bestaat bij pensioenfondsen en verzekeraars over de wijze waarop die geformuleerd is, vooral op het punt van de doorsneepremies. Kan het probleem ondervangen worden met de formulering dat flexibilisering nog steeds collectief kan zijn en dus bij de pensioenfondsen kan blijven, terwijl individualisering niet meer collectief is en dus uit de pensioenfondsen moet? De bedoeling is duidelijk en de verplichtstelling moet gehandhaafd blijven, maar het moet wel werkbaar blijven. Zijn bovenbasisvoorzieningen afspraken die binnen een bedrijfstak kunnen worden gemaakt of speelt dit buiten het collectieve? Een goede omschrijving is noodzakelijk. De vrijwillige voortzetting is zinvol. Wordt met het aantal uit te voeren regelingen door een OPF gedoeld op het aantal regelingen binnen een bedrijf, of kan een OPF werk aannemen voor een ander bedrijf, hetgeen volgens de regering begrensd zou moeten worden? Moet dan niet gezocht worden naar andere soorten van beperkingen?
De voorstelling van zaken in het groenboek als zou waardeoverdracht in Nederland geen enkel probleem geven, vond mevrouw Giskes wat al te optimistisch. Is het wel terecht om de fiscale kant van de zaak communautair te regelen, terwijl er verder weinig animo is voor Europese regelgeving?
De heer Terpstra (CDA) nam het principiële standpunt in dat pensioenafspraken geregeld moeten worden door werkgevers en werknemers. Met de afspraak die gemaakt is over modernisering van pensioenen en beheersing van de kosten, kon hij instemmen. De overheid kan echter niet de sociale partners opzadelen met ideeën, waardoor de kosten sterk omhoog gaan. Modernisering en kostenbeheersing moeten beide ofwel worden overgelaten aan de sociale partners, ofwel door de overheid worden geregeld. Met nadruk stelde hij dat wanneer in 2001 de kostenbeheersing en modernisering niet voldoende zijn gerealiseerd en de overheid zich terugtrekt op eigen ideeën, het CDA zijn principiële standpunt niet zal loslaten. Welke argumenten kan de overheid overigens naar voren brengen voor haar bemoeienis met een klein onderdeel van het totale pakket van arbeidsvoorwaarden?
Het is goed dat artikel 12 is opgenomen in het convenant voor het geval een deelnemer aan het convenant meent dat de maximering van de AOW-premie op het oude niveau moet plaatsvinden.
De heer Terpstra steunde het uitgangspunt dat pensioenfondsen op verzoek van werkgevers en werknemers collectieve, solidair gefinancierde regelingen uitvoeren. Er moet een eerlijke scheiding zijn tussen wat pensioenfondsen doen en wat verzekeraars doen. Op zich is een theoretische discussie over grensverschillen interessant, maar welke concrete problemen denkt de staatssecretaris op te lossen met de brief over de taakafbakening? Zowel de pensioenfondsen als de verzekeraars hebben kritiek op de redenering over de doorsneepremie. Aan de ene kant wordt via moties in de Kamer gevraagd om meer verscheidenheid tot stand te brengen, aan de andere kant wordt gesteld dat er ten behoeve van de solidariteit één premie moet worden geheven.
De maximale voortzetting van twee jaar bij een fonds is vrij logisch voor iemand die een eigen onderneming begint, maar voor oudere werklozen en arbeidsongeschikten zijn die normen te stringent. Pensioenfondsen en verzekeraars, die het in grote lijnen met elkaar eens zijn op dit punt, zouden hun uitgangspunt van solidariteit gerelateerd aan arbeidsvoorwaarden, meer exact moeten invullen en binnen een jaar aan de staatssecretaris voorleggen. Waarschijnlijk komt daar een betere oplossing uit dan wat de staatssecretaris voorstelt.
Met betrekking tot het groenboek stelde de heer Terpstra als pensioenprobleem vast dat in het Verenigd Koninkrijk en Nederland op zeer grote schaal kapitaaldekking voorkomt terwijl er in de rest van Europa omslagstelsels zijn. Dat maakt Europese regelgeving lastig. Er moet nagedacht worden over de vraag welke problemen de EU zou kunnen oplossen. Het eerste probleem is de interne markt in Europa: beleggingsmaatschappijen, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen moeten geen beleggingsbelemmeringen ondervinden in andere landen. Het tweede probleem betreft de mobiliteit van werknemers, gekoppeld aan de kapitaaldekking in het ene en het omslagstelsel in het andere land. Het derde probleem heeft te maken met het feit dat als een land belastingfaciliteiten geeft voor de pensioenopbouw, later ergens in Europa belasting moet worden betaald over de pensioenen. Op alle andere gebieden is Europese regelgeving niet nodig.
Het antwoord van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
De staatssecretaris beaamde dat je van goede huize moet komen om iets anders te willen als werkgevers, werknemers, pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen het eens zijn over de aanpak. Hij bracht echter naar voren dat partijen in de Stichting van de arbeid, inclusief de verzekeringsmaatschappijen, zich wel hebben kunnen vinden in wat zij niet willen, maar niet in wat zij wel willen. Wanneer zij het alsnog met elkaar eens worden over hoe het wel moet, zou dat een betekenisvolle doorbraak zijn in het dossier. Het kabinet heeft in de nota Werken aan zekerheid ervoor gekozen om de tweede pijler overeind te houden, maar wel met meer flexibiliteit en keuzevrijheid. De taakafbakening zorgt voor een samenhangend beeld in de nota van het kabinet. Het begrip pensioentoezegging werkt enigszins de andere kant op.
Vragen die betrekking hebben op details, zoals de verlofregeling, kon de staatssecretaris nog niet precies overzien. Hij hechtte zeer aan een evenwichtige, gelijke uitgangspositie voor pensioenfondsen en verzekeraars. De regelingen zijn nooit precies in alle gevallen exact te definiëren. Op een aantal punten gaan pensioentoezeggingen in de praktijk echt te ver. Dat gaat ten koste van het gelijktrekken van de uitgangspositie van fondsen en verzekeraars. Bovendien ontstaan er problemen met de fiscaliteit. Voor de praktische invulling, getoetst op collectiviteit en solidariteit van pensioenfondsen, is de doorsneepremie een belangrijk handvat. Dat kan ook een argument zijn voor de andere fiscale behandeling. Niet alle individuele uitzonderingen kunnen in de regelingen worden meegenomen. Wel is het de bedoeling, een einde te maken aan een wildgroei van aanvullende individuele regelingen, want daar is de derde pijler voor. De bewindsman wilde zeker bezien of gemaakte opmerkingen over de taakafbakening kunnen leiden tot aanpassingen van zijn voorstellen. Als alle reacties binnen zijn, komt er een wetsvoorstel.
Regelmatig wordt door het ministerie van Financiën gevraagd waarom het belastingtechnisch moet afblijven van allerlei voorzieningen die veel lijken op commerciële producten. Welnu, los van de belangrijke discussie over de taakafbakening tussen pensioenfondsen en verzekeraars, is deze fiscale complicatie een belangrijke reden waarom het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich in die discussie mengt. De bemoeienis van de overheid met pensioenen vloeit natuurlijk ook voort uit de verantwoordelijkheid die zij draagt vanwege het feit dat zij miljoenen werknemers terecht verplicht om aan die pensioenregelingen deel te nemen. Zeker op termijn zijn de arbeidskosten voor de overheid een element van betekenis. Indien in maart 2001 blijkt dat de afspraken in het convenant niet of niet geheel zijn nagekomen, zullen er natuurlijk termen aanwezig zijn voor een intern beraad over de vraag of de overheid via regelgeving een deel van de verantwoordelijkheid naar zich toe moet trekken. Er is afgesproken dat er bij AMvB kan worden ingegrepen en een volgend kabinet kan de gevolgen uit de evaluatie in regelgeving vertalen. De staatssecretaris ging ervan uit dat dit niet nodig is omdat er goede afspraken zijn gemaakt, maar die stok achter de deur is er wel.
Tevens zullen binnenkort de voorstellen over artikel 2b PSW naar de Kamer worden gestuurd.
In een vergrijzende samenleving met minder premiebetalers wordt het moeilijk om iets te doen aan de franchise zonder een passende financiering. Dit zal moeten leiden tot vermindering van aanspraken. In de eerste plaats hebben werkgevers en werknemers een verantwoordelijkheid voor de mate waarin dat moet gebeuren, maar uiteindelijk ligt die ook bij de wetgever. Natuurlijk moet daarnaast voldoende worden bereikt in de modernisering van de franchisesystematiek. Dat kan leiden tot een discussie over wettelijke eisen die de overheid stelt aan de franchise.
Tijdens de ondertekening van het convenant was er overeenstemming tussen werkgevers en werknemers en de vertegenwoordigers van de ouderenorganisaties verenigd in het CSO over de medezeggenschap. Het feit dat de achterban van het CSO de bereikte resultaten niet kan dragen, heeft geleid tot hernieuwd overleg tussen sociale partners en de ouderenorganisaties, maar dat heeft geen resultaat gehad. De staatssecretaris zegde toe nog deze maand een poging tot bemiddeling te doen. Mocht dat niet lukken, dan wordt per ommegaande een wetsvoorstel aan het kabinet voorgelegd. De hoofdlijnen van het wetsvoorstel zijn al in het kabinet geaccordeerd en de Kamer steunt deze voornemens ook, mits er geen overeenstemming tussen sociale partners en ouderenorganisaties kan worden bereikt.
Het convenant is zeker niet vrijblijvend. De ondertekening van het convenant door de FNV is een dubbeltje op z'n kant geweest. Ook de CNV-achterban heeft zeer kritisch gereageerd. Voor het geven van een invulling aan de beide doelstellingen, de franchise naar het lagere niveau en een pakket aan maatregelen waaruit blijkt hoe het gefinancierd kan worden, krijgen sociale partners drie jaar de tijd. Daarna neemt de regering haar verantwoordelijkheid.
In het convenant ligt de nadruk zeker niet te weinig op modernisering en te veel op kostenbeheersing. Beide elementen hebben in samenhang hun betekenis gekregen. Een resultaat waarbij alleen maar afspraken zijn gemaakt over kostenbeheersing in de toekomst en waarbij de modernisering niet aan de orde komt, zal bij de evaluatie op problemen stuiten en een beleidsreactie tot gevolg hebben. Een tussentijdse toets lijkt trouwens niet erg zinvol omdat werkgevers en werknemers de gelegenheid en de tijd moeten krijgen om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Natuurlijk kan wel besproken worden hoe die evaluatie moet worden voorbereid.
De staatssecretaris verheugde zich over het feit dat gedwongen middelloon van tafel is en, hopelijk, blijft. Dat is evenwel afhankelijk van de resultaten in de evaluatie van 1 maart 2001.
De bedoeling achter de maximering van de AOW-premie blijft wel degelijk intact. Het kabinet hecht bijzonder aan een gekoppelde AOW. De WKA moet dus gelden voor de AOW. In de maatregelen die nodig zijn om de AOW in de toekomst betaalbaar te houden, ligt de relatie naar het AOW-fonds, naar de verbreding van het draagvlak en naar premiebeheersing rond aanvullende pensioenen, in het belang van loonkosten en werkgelegenheid.
Er ligt een rol voor Europa om het meer te doen gaan in de richting van wat in Nederland maar ook in het Verenigd Koninkrijk is ontwikkeld. De systematiek van de drie pijlers is goed. Rond de eerste pijler is, onder andere door het opvolgen van de suggestie van de heer Van Zijl voortbouwend op suggesties van anderen, veel gebeurd. Op de tweede pijler geldt het convenant en op de derde pijler is Nederland met het Verenigd Koninkrijk koploper. Andere landen in Europa zullen een inhaalslag moeten maken naar dat niveau, waarbij speciale aandacht moet komen voor mobiliteit.
De Commissie is op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen in Nederland. In Nederland is in het algemeen weinig behoefte aan omvangrijke Europese regelgeving.
De reactie in het groenboek is interdepartementaal voorbereid. Daar zijn de ministeries van Financiën, Binnenlandse Zaken, Economische Zaken en de verzekeringskamer, onder leiding van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij betrokken geweest.
De heer Terpstra (CDA) wees erop dat de staatssecretaris afspraken heeft gemaakt met werkgevers en werknemers voor 2001. Als de staatssecretaris dan maatregelen denkt te moeten nemen, hebben contractpartijen niet meer het recht om te zeggen dat hij dat niet mag. In zoverre steunde de heer Terpstra de staatssecretaris in diens interpretatie van de afspraken. Echter, niet alles dat in maart 2001 wordt geregeld, heeft per definitie de steun van het CDA.
Verder leeft nog steeds niet de overtuiging dat de doorsneepremie in het licht van de afspraken die zijn gemaakt over flexibilisering, een goede maatstaf is. Hij herhaalde zijn oproep dat de sectoren zelf zo snel mogelijk fase 2 inzetten, waarin zij duidelijk maken wat zij wél willen.
Samenstelling: Leden: Wolters (CDA), voorzitter, Van Nieuwenhoven (PvdA), Doelman-Pel (CDA), Biesheuvel (CDA), Vliegenthart (PvdA), ondervoorzitter, Scheltema-de Nie (D66), Van Middelkoop (GPV), Schimmel (D66), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Van Hoof (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Adelmund (PvdA), Dankers (CDA), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Van der Stoel (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Klein Molekamp (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD) en Meyer (groep-Nijpels).
Plv. leden: Terpstra (CDA), Oudkerk (PvdA), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Mulder-van Dam (CDA), A. de Jong (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Van der Vlies (SGP), Fermina (D66), Rabbae (GroenLinks), Van der Ploeg (PvdA), G. de Jong (CDA), Dijksma (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Apostolou (PvdA), Heeringa (CDA), Van Boxtel (D66), J. M. de Vries (VVD), B. M. de Vries (VVD), Leerkes (Unie 55+), Van Vliet (D66), Hofstra (VVD), Hoogervorst (VVD) en Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25694-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.