nr. 14
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 november 1997
Tijdens de mondelinge behandeling van het voorstel van wet tot wijziging
van enkele belastingwetten c.a. 1998 (fiscale milieuversterking) (25 689)
heb ik een schriftelijke reactie toegezegd op een viertal vragen over de voorgestelde afschaffing van de vrijstelling van overheidsenergiebedrijven
voor de vennootschapsbelasting.
Vraag 1
Moet in de voorgestelde wettekst niet expliciet worden aangegeven dat
het verbod om goodwill op de openingsbalans op te nemen, alleen ziet op zelfgevormde
goodwill en niet op goodwill die is verkregen bij de overname van activititeiten
van een ongelieerd lichaam?
Antwoord
In de nota naar aanleiding van het verslag is nadrukkelijk aangegeven
dat het activeringsverbod en in het verlengde daarvan het afschrijvingsverbod
alleen ziet op zelfgevormde goodwill. De wettekst zou op dit punt kunnen worden
verduidelijkt, maar gezien de context waarin de bepaling is voorgesteld is
geen misverstand over de bedoeling mogelijk.
Vraag 2
Als een energiebedrijf geen zelfgevormde goodwill mag opvoeren op de openingsbalans,
ligt het dan niet voor de hand dat dit bedrijf bij beëindiging (verkoop)
van zijn activiteiten die goodwill buiten de winstberekening mag laten?
Antwoord
Indien een overheidsenergiebedrijf na het belastingplichtig worden zijn
activiteiten zou verkopen, is er geen reden om de realisatie van de eventueel
op dat moment nog aanwezige goodwill bij de winstbepaling buiten beschouwing
te laten. Deze realisatie vindt in zo'n geval immers plaats in het kader van
het winststreven van het bedrijf. Het maakt in wezen geen verschil of de winstpotentie
die in de goodwill is belichaamd bij voortzetting van de activiteiten door
het bedrijf zelf in jaarlijkse stappen wordt gerealiseerd (en
daarmee in de heffing wordt betrokken) of bij verkoop van de activiteiten
door het bedrijf in een keer wordt gerealiseerd (en in de heffing betrokken).
Vraag 3
Is er wel voldoende rechtvaardiging om precariorechten die meer dan gemiddeld
worden verhoogd, bij overheidenergiebedrijven niet in aftrek te laten komen
voor de vennootschapsbelasting en treedt er geen ongelijke behandeling op?
Antwoord
De voorgestelde beperking van de aftrek van precarioheffing ter zake van
voorwerpen die worden gebruikt in het kader van overheidsenergiebedrijven
hangt samen met de nauwe band die veelal bestaat tussen de gemeenten of provincies
en overheidsenergiebedrijven. In vele gevallen zal de gemeente of de provincie
die de precariobelasting heft een (aandeelhouders)belang hebben in het overheidsenergiebedrijf
dat de precariobelasting betaalt. De gemeente of provincie zou door verhoging
van de precariobelasting het voor haar energiebedrijf niet-aftrekbare dividend
kunnen omvormen tot fiscaal aftrekbare heffingen. De voorgestelde aftrekbeperking
strekt ertoe dit te voorkomen. Aangezien in andere sectoren van het bedrijfsleven
een dergelijke nauwe band met de gemeenten en provincies in het algemeen niet
aanwezig is, bevinden de overheidsenergiebedrijven zich in dit opzicht niet
in een met die andere sectoren vergelijkbare positie. Van een ongelijke behandeling
kan daarom dan ook niet worden gesproken. Daarbij merk ik voorts op dat de
voorgestelde aftrekbeperking in feite een uitwerking is van het algemene uitgangspunt,
dat voor alle belastingplichtige bedrijven geldt, dat bij de fiscale winst-bepaling
geen rekening wordt gehouden met kosten waaraan aandeelhoudersmotieven ten
grondslag liggen. In die zin wijkt de aftrekbeperking dan ook niet af van
de fiscale behandeling van andere kosten die zijn ingegeven door aandeelhoudersmotieven.
De mogelijkheid dat niet-aftrekbaar dividend wordt omgezet in een aftrekbare
heffing zou ertoe kunnen leiden dat de opbrengst van het belastingplichtig
maken van overheidsenergiebedijven illusoir wordt.
Vraag 4
Leidt de slotzin van artikel 2, zevende lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969 er niet toe dat waterleidingbedrijven waarin overheidsenergiebedrijven
een belang hebben, onbeoogd belastingplichtig worden?
Antwoord
Het gesignaleerde effect zou inderdaad kunnen optreden. Ik heb daarom
inmiddels een nota van wijziging ingediend die ertoe strekt dit te voorkomen.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend