25 683
Goedkeuring van het op 14 maart 1997 te Tallinn tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Estland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol (Trb. 1997, 98 en 262)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 18 maart 1998

De vaste commissie voor Financiën1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud, dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de fractie van de PvdA hebben met instemming, de leden van de CDA- en VVD-fracties met belangstelling kennis genomen van het belastingverdrag tussen Nederland en Estland.

De leden van de CDA-fractie stemmen in met de gedachte dat het onderhavige verdrag zoveel mogelijk steunt op het Nederlandse standaardverdrag, omdat gegeven de in Estland levende voorkeuren anders geen verdrag mogelijk zou zijn. De afwijkingen hebben betrekking op de begrippen «vaste inrichting» en vast middelpunt, alsmede de bronstaatheffing van deelnemingsdividend, interest en royalty's. De leden van de CDA-fractie hebben er begrip voor dat in het onderhavige verdrag rekening is gehouden met de hieromtrent levende opvattingen in Estland. De vraag is echter of het verdrag voor Nederlandse ingezetenen en bedrijven met de aan Estland toegestane concessies niet minder gunstig is dan het oorspronkelijk toegepaste belastingverdrag met de voormalige Sovjet-Unie. Na de verzelfstandiging van Estland is het verdrag met de Sovjet-Unie immers stilzwijgend op Estland en de andere Baltische staten toegepast.

In beginsel kunnen de leden van de VVD-fractie zich vinden in het verdrag met deze voormalige Sovjet republiek. Het verdrag komt in belangrijke mate overeen met het verdrag met Letland, dat op 11 maart 1994 is gesloten en met ingang van 1996 van toepassing is. In relatie met Estland geldt tot de inwerkingtreding van het ondertekende verdrag het verdrag met de voormalige Sovjet-Unie. De staatssecretaris van Financiën heeft in het verleden meerdere keren uiteengezet dat in de praktijk blijkt dat Estland dit verdrag volgt.

Terugwerkende kracht

De leden van de PvdA-fractie zijn benieuwd te horen waarom dit verdrag met terugwerkende kracht, namelijk vanaf 1 januari 1995, in werking zal treden. Wat zijn de voor- en nadelen voor de Nederlandse Staat en voor Estland?

Het verdrag met Estland wordt toegepast met terugwerkende kracht op of na 1 januari 1995, constateren ook de leden van de CDA-fractie. Kan de regering duidelijk maken dat – gegeven de concessies die aan Estland zijn verleend – deze terugwerkende kracht geen nadelige gevolgen zal hebben voor Nederlandse ingezetenen en bedrijven die, uitgaande van het oorspronkelijke belastingverdrag met de Sovjet-Unie, activiteiten hebben of zijn gestart in Estland? Mocht de toegepaste terugwerkende kracht wel nadelige gevolgen hebben, op welke wijze kunnen deze dan worden weggenomen? Deze vraag klemt des te meer aangezien de leden van de CDA-fractie meer dan eens hebben verwoord ernstig bezwaar te hebben tegen nadelige gevolgen van het in werking treden van belastingverdragen c.q. -wetten met terugwerkende kracht.

Het heikele punt voor de leden van de VVD-fractie betreft de inwerkingtreding van het verdrag met Estland. Hierbij is geregeld dat de bepalingen tot 1 januari 1995 met terugwerkende kracht van toepassing worden verklaard. Zoals tijdens de behandeling van het verdrag met Malta is gebleken, hebben de leden van de VVD-fractie, zoals bijvoorbeeld ook die van de CDA-fractie, grote moeite met terugwerkende kracht indien dat in het nadeel kan uitwerken van belastingplichtigen. Ondanks de bezwaren die er in de Tweede Kamer leven ten opzichte van terugwerkende kracht, die aan de staatssecretaris bekend zijn na de behandeling van het verdrag met Malta in 1996, is op 14 maart 1997 een belastingverdrag ondertekend dat wat betreft de tijdsduur van de terugwerkende kracht het verdrag met Malta overtreft. Het verdrag met Estland werkt vanaf het moment van de bekendmaking van de ondertekening op 20 maart 1997 immers meer dan twee jaar terug.

In de memorie van toelichting bij het verdrag met Malta heeft de staatssecretaris over de toepassing van terugwerkende kracht in het algemeen opgemerkt dat er geen terugwerkende kracht mag worden gegeven aan maatregelen welke een verzwaring van de belastingheffing betekenen, tenzij bijzondere omstandigheden een afwijking van deze regel rechtvaardigen zoals het bestrijden van misbruik. In de memorie van toelichting bij het verdrag met Estland wordt de terugwerkende kracht echter niet gemotiveerd met misbruik bestrijding, doch met het standpunt dat daardoor vooral Nederlandse investeerders in Estland in staat worden gesteld eerder van de voordelen van het verdrag te genieten. Hieruit lijkt opgemaakt te kunnen worden dat de Nederlandse onderhandelingsdelegatie er zelfs naar heeft gestreefd Estland te bewegen tot een nog langere termijn van terugwerkende kracht, namelijk tot eind 1991. Gaarne ontvangen deze leden een nadere toelichting van de staatssecretaris.

Het voordeel van het verdrag met Estland ten opzichte van het verdrag met de Sovjet-Unie is de verlaging van het tarief op intercompany-dividend. De leden van de VVD-fractie merken op dat toepassing het verdrag met Estland niet steeds voordeliger is dan toepassing van het verdrag met de Sovjet-Unie. Het verdrag met Estland kent aan Estland bijvoorbeeld onder omstandigheden het recht toe inwoners van Nederland te belasten voor interest (10 procent) en royalty's (5 tot 10 procent), terwijl Estland onder het verdrag met de Sovjet-Unie een dergelijk recht niet had. Er zijn situaties denkbaar waarin deze door Estland geheven belasting niet verrekenbaar is met de Nederlandse inkomsten- of vennootschapsbelasting, waardoor inwoners van Nederland een nadeel hebben van de verdragswijzigingen. Voorts kent het verdrag met Estland aan beide landen zonder nadere voorwaarden het recht toe sporters en artiesten te belasten, terwijl dat onder het verdrag met de Sovjet-Unie niet het geval was. Daarnaast zijn er nog tal van andere zaken die in het nadeel van inwoners van Nederland kunnen zijn door de gewijzigde toewijzingsbepalingen, zoals de wijziging van het pensioenartikel, de toekenning van het heffingsrecht over Nederlandse sociale verzekeringsuitkeringen, de invoering van een speciaal artikel voor werkzaamheden buitengaats, invoering van uitwisseling van inlichtingen en wederzijdse hulp bij invordering etc. Voorts kan er door de terugwerkende kracht en de gewijzigde heffingsbevoegdheden van de landen een probleem ontstaan met betrekking tot aanslagen die al onherroepelijk vaststaan.

In verband met het bovenstaande hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen. Waarom is ten aanzien van Estland – anders dan kennelijk is nagestreefd in de verhouding met Letland, dat economisch van groter belang is voor Nederland – een terugwerkende kracht tot eind 1991 beoogd, terwijl beide landen het belastingverdrag met de voormalige Sovjet-Unie in de praktijk toepasten? Is in het inmiddels geparafeerde, doch nog niet ondertekende verdrag met Litouwen terugwerkende kracht opgenomen? Is de staatssecretaris bereid eventuele nadelige consequenties voor belastingplichtigen van de toepassing van het verdrag met Estland met terugwerkende kracht door Nederland weg te nemen? Nederland zou bijvoorbeeld gedurende deze periode met toepassing van de hardheidsclausule het verdrag met de voormalige Sovjet-Unie op verzoek van de belastingplichtige kunnen toepassen, zowel ten aanzien van inwoners van Nederland als ten aanzien van inwoners van Estland (vergelijk de toezegging ten aanzien van inwoners van Nederland in de nota naar aanleiding van het verslag, Protocol tot wijziging van het verdrag met Malta, Tweede Kamer 1996–1997, (24 610, nr. 7, blz 5, zesde alinea)). Zou de staatssecretaris willen uiteenzetten hoe in dit verband gehandeld zou moeten worden ten aanzien van belastingaanslagen die al definitief vaststaan?

De voorzitter van de commissie,

Ybema

De griffier van de commissie,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van Rey (VVD), Terpstra (CDA), Smits (CDA), Reitsma (CDA), Vliegenthart (PvdA), Ybema (D66), voorzitter, Schimmel (D66), Van Gijzel (PvdA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Hillen (CDA), A. de Jong (PvdA), Hoogervorst (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (Groen Links), Voûte-Droste (VVD), Adelmund (PvdA), Giskes (D66), H. G. J. Kamp (VVD), vacature CD, Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), B. M. de Vries (VVD), Van Walsem (D66), Ten Hoopen (CDA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Van Hoof (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Heeringa (CDA), Wolters (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Jeekel (D66), Van Zijl (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), G. de Jong (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Rijpstra (VVD), Verkerk (AOV), Rosenmöller (GroenLinks), Hofstra (VVD), Crone (PvdA), Assen (CDA), M. M. H. Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Leerkes (U55+), Koenders (PvdA), Hessing (VVD), Van Boxtel (D66), De Haan (CDA).

Naar boven