25 682
Maatschappelijke opvang

nr. 4
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 6 april 1998

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft op 12 maart 1998 overleg gevoerd met staatssecretaris Terpstra van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de nota «Op-maat tot samenspel» (25 682, nr. 1).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Vliegenthart (PvdA) wilde de nota beoordelen in het licht van de verantwoordelijkheid die de rijksoverheid voor dit beleidsterrein heeft. Die bestaat enerzijds uit de verplichting om de opvangcapaciteit en de toegankelijkheid van voorzieningen in stand te houden en anderzijds uit de verantwoordelijkheid voor het innovatie- en onderzoeksbeleid. Hierbij is verder een goede informatievoorziening noodzakelijk.

Het algemene preventiebeleid, gericht op het voorkomen van uitval en uitstoot uit de samenleving, moet verder ontwikkeld worden. Zo zit er op dit moment spanning tussen het beleid van de woningcorporaties om de groep moeilijke huurders te steunen en het beleid om eerder tot huisuitzetting over te gaan in geval van huurschuld en overlast.

De intensivering van het beleid gericht op bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is gebaseerd op de armoedenota's. In deze nota's wordt echter onvoldoende aandacht geschonken aan een kenmerkend aspect van de dak- en thuislozen, namelijk dat deze mensen dikwijls met meerdere problemen tegelijkertijd worden geconfronteerd. Opvangprojecten en rehabilitatietrajecten worden ontwikkeld, maar een systematisch, breed preventiebeleid ontbreekt. Mevrouw Vliegenthart vond dat dit preventiebeleid verder ontwikkeld moet worden om uitsluiting en uitstoting tegen te gaan. Zonder preventiebeleid is het dweilen met de kraan open. Dit geldt ook voor seksueel geweld tegen vrouwen.

Mevrouw Vliegenthart merkte op dat het de primaire verantwoordelijkheid van het Rijk is om voldoende middelen ter beschikking te stellen aan de maatschappelijke opvang. Zes jaar na de wittevlekkenmotie ontbreekt het nog steeds aan inzicht in de omvang van de problematiek en de mate van regionale spreiding. Het is nog steeds onduidelijk welke middelen er nodig zijn om dak- en thuislozen en mishandelde vrouwen een goede opvang en begeleiding te geven en om een goede crisisopvang te garanderen. Het is echter niet te loochenen dat er schrijnende tekorten zijn, ook al lopen de schattingen over de grote van deze tekorten fors uiteen en is er onduidelijkheid over de vraag waar die tekorten het nijpendst zijn.

Het is de taak van de overheid om inzicht te verwerven in de omvang van het capaciteitstekort en een plan van aanpak te maken om dit tekort weg te werken. Er zijn de afgelopen jaren meer middelen beschikbaar gesteld maar een systematische, planmatige aanpak van de problematiek ontbrak en ontbreekt. Mevrouw Vliegenthart vond dat uit de voorliggende nota onvoldoende duidelijk wordt hoeveel middelen nodig zijn en wat een goede verdeling van die middelen is. Als gevolg van de tekorten en de ongelijke spreiding van voorzieningen is het niet mogelijk om tot een goede en objectieve verdeling te komen. Eerst zullen de tekorten weggewerkt moeten worden waarna getracht moet worden tot een objectieve verdeelsleutel te komen. Dit was de kern van de wittevlekkenmotie en ook uit het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen valt op te maken dat een herverdeling zonder extra middelen tot grote problemen kan leiden. Mevrouw Vliegenthart waarschuwde voor een herverkaveling van middelen die plaatsvindt zonder dat de financiële knelpunten zijn opgelost. Als dat niet gebeurt, wordt de ellende op de ene plaats groter zonder dat de problemen elders opgelost worden. Moet uit het feit dat de staatssecretaris meer tijd nodig heeft voor haar reactie op het advies van de raad afgeleid worden dat zij niet van zins is dit advies over te nemen?

Mevrouw Vliegenthart vroeg de staatssecretaris of zij het met haar eens is dat Den Haag een relatieve achterstandspositie heeft. Zo ja, hoe wil de staatssecretaris dit probleem aanpakken?

Bij wet is geregeld dat aan de specifieke uitkeringen waaraan nu gewerkt wordt een voorhangprocedure vooraf moet gaan. Dit betekent dat de Kamer en de regering er nog een keer over komen te spreken. Mevrouw Vliegenthart vroeg of ook de Algemene Rekenkamer, ingevolge artikel 63 van de Comptabiliteitswet, naar deze uitkeringen moet kijken.

Hoe garandeert de staatssecretaris dat de 10 mln. die beschikbaar is gesteld voor zorg op maat terecht komt in die regio's die het hardste geld nodig hebben? Uit het rapport van de Algemene Rekenkamer is immers gebleken dat de middelen die de afgelopen jaren beschikbaar zijn gesteld voor 55% in dezelfde regio terecht zijn gekomen. Hoe wordt verder voorkomen dat de datum van inzending van een subsidieverzoek een rol speelt bij de beslissing over een dergelijke aanvraag? Heeft de staatssecretaris, zoals toegezegd, hierover een aanwijzing gegeven aan de Ziekenfondsraad?

Mevrouw Vliegenthart toonde zich gelukkig met de 15 mln. die beschikbaar is gesteld aan de vrouwenopvang. Op dit moment kunnen veel vrouwen niet opgevangen worden. Zij ging akkoord met de beslissing van de staatssecretaris om het advies van de Raad van de financiële verhoudingen niet over te nemen. Het is echter niet duidelijk wat de gevolgen zijn van het nieuwe voorstel van de staatssecretaris. Het aantal centrumgemeenten wordt met zeven gemeenten uitgebreid waardoor het aantal gemeenten dat over een vrouwenopvangcentrum beschikt op 36 komt. Wat is de motivering om Assen en Middelburg van de lijst te halen en Emmen en Vlissingen ervoor in de plaats te zetten? Heeft dit gevolgen voor de bestaande voorzieningen?

Mevrouw Vliegenthart stemde in met de keuze om, in verhouding tot het aantal centra voor crisisopvang of dak- en thuislozenzorg, in minder gemeenten vrouwenopvang te realiseren. Zij was echter niet per definitie voorstander van het model dat de Federatie Opvang heeft gepresenteerd. Er moet meer inzicht komen in de precieze gevolgen die de verschillende modellen hebben voor de verdeling van de bestaande capaciteit in relatie tot de tekorten die gesignaleerd zijn.

De lichte hulpverleningsfuncties moeten verder ontwikkeld worden. Is dit wel mogelijk gezien het enorme verschil tussen het aantal vrouwen dat om hulp vraagt en het aantal vrouwen dat daadwerkelijk geholpen kan worden?

Mevrouw Vliegenthart noemde een goede informatievoorziening noodzakelijk voor het ontwikkelen van een plan gericht op het wegwerken van de knelpunten die zijn ontstaan door het tekort aan capaciteit en de spreiding van de verschillende functies. Een dergelijk plan is er nog steeds niet. Het registratiesysteem Klimop is niet operationeel terwijl er al wel een informatieverplichting is opgelegd aan de gemeenten. Zij vroeg de staatssecretaris hoe zij een eenduidige en sluitende informatievoorziening denkt te realiseren. Waar ligt de verantwoordelijkheid voor deze informatievoorziening: bij de gemeenten, bij de sector of bij de rijksoverheid?

Wie is verantwoordelijk voor de decentralisatiemonitor? Is dat de rijksoverheid of is dat het veld? Hoe wordt in de toekomst gewaarborgd dat de gegevens beschikbaar zullen zijn? Uit de brief van de Federatie Opvang begreep mevrouw Vliegenthart dat er niet voldoende middelen zijn om die beschikbaarheid te waarborgen.

In de nota worden wel her en der onderzoeken aangekondigd, maar een systematische onderzoeksprogrammering op het terrein van de maatschappelijke opvang ontbreekt. Nergens wordt concreet aangegeven wie wanneer welk onderzoek gaat doen en welke middelen ervoor beschikbaar zijn. Uit de brief van de Federatie Opvang blijkt dat er voor Zorgonderzoek Nederland (ZON) onvoldoende middelen beschikbaar zijn gesteld. Kan de staatssecretaris hier opheldering over verschaffen?

Mevrouw Vliegenthart vond het raakvlak van de maatschappelijke opvang met de GGZ buitengewoon belangrijk omdat veel cliënten met een GGZ-indicatie in de maatschappelijke opvang terecht komen en de groep cliënten met een zware psychiatrische problematiek steeds groter wordt. In de nota worden tal van voornemens om de samenwerking te stimuleren genoemd die moeilijk te realiseren zullen zijn door het verschil in verantwoordelijkheden en aansturing tussen de maatschappelijke opvang enerzijds en de GGZ anderzijds. Zo is de GGZ niet altijd bereid om te investeren in samenwerkingsverbanden die buiten de grenzen van haar eigen circuit liggen en verloopt de samenwerking op uitvoerend niveau dikwijls gemakkelijker dan op beleidsniveau. Zij vroeg wie de regie voert over de GGZ-cliënten die gebruik maken van de maatschappelijke opvang. Deze competentievraag, gecombineerd met de gescheiden verantwoordelijkheden, is een oorzaak waarom zaken vast lopen en leidt vaak tot het afschuiven van de verantwoordelijkheden. Het leek Mevrouw Vliegenthart aanbevelenswaardig om de taskforce GGZ/maatschappelijke opvang te vragen met een gezamenlijk document te komen dat de verdere ontwikkeling van beleid en samenwerking ondersteunt. Zij vroeg de staatssecretaris of de maatschappelijke opvang betrokken is bij de ontwikkeling van de regiovisies in het kader van de GGZ.

Over de afbakening tussen zwerfjongeren/jeugdige dak- en thuislozen en de oudere dak- en thuislozen wordt in de nota weinig gezegd. Voorzieningen worden zowel getroffen in het kader van de jeugdzorg als in het kader van de sociale pensions. Onhelder is wie verantwoordelijk is voor de groep zwerfjongeren. Is dat de maatschappelijke opvang of is dat de jeugdzorg? De oudere dak- en thuislozen hebben als gevolg van hun leefwijze dikwijls extra verzorging en verpleging nodig. Zij zijn evenwel niet plaatsbaar in de gewone voorzieningen voor ouderen. Dit leidt ertoe dat verpleegafdelingen bij de thuislozenvoorzieningen ingericht worden. Hoe denkt de staatssecretaris met dit vraagstuk om te gaan? Moet het probleem van de oudere dak- en thuislozen binnen de maatschappelijke opvang opgelost worden of ligt hier een taak voor de reguliere ouderenzorg?

Mevrouw Vliegenthart constateerde dat de problemen met de verstrekking van de bijstand en de bepaling van de eigen bijdrage niet opgelost zijn. Gemeenten geven nog steeds een verschillende interpretatie aan de begrippen «woon- en verblijfsvoorziening» en «inrichting». Er wordt ook verschillend omgegaan met de eigen bijdrage of toeslagen in het kader van de bijstandswet hetgeen reisgedrag bij cliënten uitlokt. Hier is een modelverordening op haar plaats die het beleid van de gemeenten harmoniseert. Kan de staatssecretaris meer informatie geven over de stand van zaken op dit terrein?

In het rapport van de Algemene Rekenkamer staat dat het personeelsbestand in de maatschappelijke opvang zozeer is ingekrompen dat het knelpunten oplevert. Geldt dit ook voor de personeelsformatie die zich bezighoudt met het maken van beleid?

Mevrouw Doelman-Pel (CDA) constateerde dat het aantal mensen dat een beroep doet op de maatschappelijke opvang nog steeds toeneemt. Opvallend hierbij is de toename van de hulpvraag bij jongeren, vrouwen en jonge ouders. De complexiteit van de problemen neemt ook toe. Steeds vaker is er sprake van verslaving, psychiatrische aandoeningen, acute noodsituaties, echtscheidingen, et cetera. De mensen die een beroep doen op de maatschappelijke opvang hebben allen hun eigen problematiek maar hebben gemeen dat zij niet of onvoldoende hulp kunnen vinden bij de reguliere hulpverlening. Zij constateerde dat er nog steeds een tekort aan capaciteit is voor de opvang van deze mensen en betreurde daarom dat de voorliggende nota eerder beschrijvend is dan dat zij oplossingen aandraagt.

Mevrouw Doelman vond de vraag gerechtvaardigd in hoeverre het preventiebeleid van de grond is gekomen. De witte vlekken bestaan nog steeds en er is sprake van een ongelijke verdeling van de crisisopvang, evangelische opvang en de sociale pensions over Nederland. De nota geeft onvoldoende inzicht in de complexiteit en de omvang van deze problemen.

Voor een oplossing van de problemen is een goede samenwerking noodzakelijk. Om de samenwerking te verbeteren is de bereidheid om daaraan te werken nodig, maar cruciaal is de bereidheid om in het belang van de cliënt een stukje van de eigen autonomie in te leveren en te proberen op voet van gelijkheid met andere instellingen de problemen op te lossen. Om dit te bereiken is het van belang dat er eensgezindheid bestaat over de uitgangspunten. In de nota worden de functies preventie, asiel, handhaving en herstel genoemd. Er bestaat echter verwarring over wie nu precies verantwoordelijk is voor deze functies. Zo is de maatschappelijke opvang hiervoor niet alleen verantwoordelijk maar zijn bijvoorbeeld reclassering en jeugdhulpverlening ook belangrijk. Verder is het verwarrend dat de maatschappelijke opvang zelf andere functies heeft gedefinieerd. Is het niet beter om tot een eenduidige definiëring te komen?

Mevrouw Doelman vond het belangrijk dat de centrumgemeenten de regie voeren bij de vormgeving van het beleid. Het is van belang dat hierbij alle zorgaanbieders, inclusief de zorgaanbieders die nieuw op de markt verschijnen, en de buurgemeenten op voet van gelijkheid betrokken worden. Ook moet er een antwoord komen op de vraag welke plaats de maatschappelijke opvang in het zorgkantoor gaat innemen.

De maatschappelijke opvang wordt uit zeer diverse bronnen gefinancierd, zoals eigen middelen van de gemeenten, specifieke uitkeringen en AWBZ-gelden. Een probleem hierbij is dat de toegang tot de AWBZ-gelden niet gelijkwaardig is. Psychiatrische patiënten krijgen binnen de inrichtingen automatisch hulp maar dit geldt niet voor mensen die bij de maatschappelijke opvang aankloppen. Eenzelfde probleem doet zich voor bij zwervers in de ouderenzorg. Een indicatiecommissie kan hen niet automatisch doorsturen naar, bijvoorbeeld, een verpleeghuis als zij geconstateerd heeft dat dit op zich de beste oplossing is. Mevrouw Doelman pleitte daarom voor meer flexibiliteit bij de AWBZ-financiering.

Kernbegrippen bij maatschappelijke opvang zijn kwaliteit, capaciteit en toegankelijkheid. Mevrouw Doelman vond dat naast de inzet van mensen de financiering van doorslaggevende betekenis is om deze kernbegrippen inhoud te geven. Zij betreurde het daarom dat de staatssecretaris nog geen besluit heeft genomen over het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen. Zij zei dat de herverdeling nooit een verdeling van armoede mag worden; er moet voor voldoende middelen gezorgd worden. En deze middelen zijn hard nodig. Zo geeft de VNG aan dat voor een goede spreiding van de voorzieningen over het land een bedrag van 150 mln. nodig is.

Mevrouw Doelman wees op de onduidelijkheid over de verdeling van de middelen over de vier grote gemeenten. Den Haag geeft zelf aan dat ze onderbedeeld is, maar uit andere berekeningen valt op te maken dat dit niet of minder sterk het geval is. Kan de staatssecretaris hierover duidelijkheid verschaffen op het moment dat zij haar visie geeft op het advies van de Raad voor de gemeentefinanciën? Behoudt zij zich het recht voor om met de gelden een gericht beleid te voeren waarbij dan duidelijke criteria worden gehanteerd om met de gemeenten af te rekenen?

In de nota schrijft de staatssecretaris dat er bij de vrouwenopvang meer aandacht geschonken moet worden aan preventie en uitstroom. Mevrouw Doelman vroeg hoe er aan deze aspecten extra aandacht geschonken kan worden zonder gebruik te maken van de 15 mln. die nu ter beschikking gesteld is. Het is namelijk nu al zo dat al het beschikbare geld gebruikt moet worden om de voorzieningen in stand te houden. Zij vroeg of deze specialistische functies niet landelijk georganiseerd moeten worden zodat zij met specifieke uitkeringen gefinancierd kunnen worden. Dit geldt ook voor de evangelische opvang en de opvang door het Leger des Heils. Over de vrouwenopvang is nu door drie instanties advies uitgebracht: de Raad voor de financiële verhoudingen, de staatssecretaris en de Federatie Opvang. Mevrouw Doelman vond dat de beoordeling van deze voorstellen afhankelijk is van het antwoord op de vraag of de bestaande voorzieningen ongemoeid gelaten worden en of het voorstel criteria geeft aan de hand waarvan getoetst kan worden of met de extra voorzieningen tegemoetgekomen wordt aan een reële behoefte.

Mevrouw Doelman constateerde dat de bijzondere bijstand slecht toegankelijk is voor dak- en thuislozen en dat tussen gemeenten grote verschillen bestaan in het toeslagenbeleid. Zij vond dat hierover binnen het kader van de Algemene bijstandswet meer helderheid moet komen. Zij maande tot spoed bij het oplossen van de problemen rond de Ziekenfondswet opdat er minder mensen onverzekerd zullen rondlopen.

Mevrouw Doelman vond het ten slotte belangrijk dat alle betrokken partijen het eens zijn over de criteria die gebruikt worden om de verzamelde informatie te ordenen en te evalueren. Het GOMO-overleg is het geëigende platform om tot heldere definities te komen van de evaluatiebepalingen en de informatievoorziening.

De heer Fermina (D66) toonde zich tevreden over het feit dat een versplintering van de financiële middelen als gevolg van de opname in het Gemeentefonds voorkomen is.

Onlangs trokken een aantal instellingen voor crisisopvang aan de bel. Zij constateerden een tekort aan opvangcapaciteit voor psychiatrische patiënten die in een acute crisissituatie zitten. Als dit waar is, kan dat een gevaar zijn voor de openbare orde. De heer Fermina vroeg de staatssecretaris aan te geven hoe groot deze problematiek is, hoe lang de wachtlijsten zijn voor patiënten die zelf vragen om opname en hoe de problemen in de verschillende steden aangepakt worden. Hij was geschrokken van de publicatie van het Amsterdamse patiënten/consumentenplatform over de crisishulpverlening in Amsterdam in 1996. De kritiek op de crisisopvang van de GGZ liegt er niet om, maar er worden in diezelfde publicatie ook aanbevelingen gedaan. Wat doet de staatssecretaris met deze aanbevelingen?

De heer Fermina vond het een goede zaak dat uit de nota de wil spreekt om de maatschappelijke opvang te versterken. Hij constateerde tegelijkertijd een gebrek aan visie en vond dat te weinig vooruitgang wordt geboekt in de versterking van de maatschappelijke opvang. De nota is beschrijvend van karakter en beleidsvoornemens worden niet voorzien van een concrete uitwerking. Zo wordt een zwaar accent gelegd op het begrip «samenwerking» zonder dat aangegeven wordt wie met wie moet samenwerken, hoe de verantwoordelijkheden verdeeld worden en wat de rol van de rijksoverheid in dit geheel is. Wat verstaat de staatssecretaris onder «integraal gemeentelijk beleid»? Hoe wordt dit gestimuleerd en welke rol heeft de rijksoverheid? Zal aan de toekenning van de specifieke uitkeringen een jaarlijkse toets worden verbonden? Aan de hand van welke aandachtspunten zullen de doeluitkeringen over drie jaar geëvalueerd worden?

In de nota wordt terecht veel aandacht besteed aan de dak- en thuislozen, maar andere sectoren zoals de algemene crisisopvang, vrouwenopvang en de evangelische opvang worden ten onrechte minder belicht. De Federatie Opvang wijst erop dat de door het werkveld ontwikkelde functionele indeling van de maatschappelijke opvang in de nota niet wordt gevolgd. In de nota worden de functies preventie, asiel, handhaving en herstel genoemd en de heer Fermina vroeg waarom het kabinet juist voor deze indeling heeft gekozen en niet de verdeling van het werkveld heeft overgenomen. Is hierover overlegd met het veld? Zal het verschil in functieverdeling geen verwarring geven bij gemeenten en instellingen? Wat zijn de gevolgen voor het verzamelen van informatie voor cliëntenregistratie als de instellingen volgens het Klimop-systeem registreren en het Rijk monitort op grond van eigen criteria? Deze laatste vraag is natuurlijk alleen van belang als de staatssecretaris ook daadwerkelijk van plan is om een informatieplicht op te leggen aan de gemeenten. Welke organisatie moet in dat geval trouwens de informatie verzamelen en verwerken?

De heer Fermina constateerde dat er een probleem is met het onderzoek dat binnen de maatschappelijke opvang plaats moet vinden. Volgens het ministerie van VWS is er geen geld voor een onderzoeksprogramma en Zorgonderzoek Nederland (ZON) ziet zelf geen aanleiding om een onderzoeksprogramma op te stellen. Kan de staatssecretaris de impasse doorbreken door ZON de opdracht te geven voor een dergelijk onderzoek?

Met teleurstelling stelde de heer Fermina vast dat instellingen voor maatschappelijke opvang geen aanspraak kunnen maken op AWBZ-financiering voor de cliënten met een GGZ-indicatie. Dit belemmert in de regio de samenwerking tussen maatschappelijke opvang, GGZ en de overige sectoren. De nota biedt geen oplossing voor dit probleem en schuift het in feite door naar de toekomst.

De heer Fermina was verbaasd over de opmerking van de Raad voor de financiële verhoudingen dat nauwkeurige gegevens over de maatschappelijke opvang uiterst schaars zijn. Dit riep bij hem de vraag op hoe betrouwbaar de gegevens zijn die in de bijlage van het advies van de raad staan.

Bij de verdeling van de gelden voor de vrouwenopvang ontstaan problemen. Voor de regio Haarlem betekent de herverdeling niet alleen dat zij niet meedeelt in de extra 15 mln. maar zelfs dat zij een kleiner budget krijgt. Vindt de staatssecretaris dat de regio Haarlem met een kleiner budget haar taken kan uitvoeren? Wat betekent een en ander voor de aanwezige voorzieningen? Is hier geen sprake van kapitaalvernietiging? De heer Fermina vroeg vervolgens wat de reden is voor de raad om de gemeente Assen aan te wijzen als centrumgemeente in plaats van de gemeente Emmen. Emmen is van beide gemeenten verreweg de grootste en verder zijn in Emmen de GGD en de RIAGG gevestigd. Vindt de staatssecretaris het een juiste ontwikkeling dat Emmen zich ontwikkelt tot een centrum voor maatschappelijke opvang en de gemeente Assen tot een centrum voor verslavingszorg?

Den Haag bevindt zich in een historisch gegroeide achterstandspositie bij de verdeling van de gelden voor maatschappelijke opvang. Als het advies van de raad wordt gevolgd zal deze achterstand nog groter worden. De heer Fermina vond dit een verkeerde ontwikkeling en stelde dat er op korte termijn een oplossing gevonden moet worden om de scheefgroei tussen Den Haag en de drie andere grote steden recht te trekken.

De staatssecretaris legt twee opties voor om de 15 mln. voor de vrouwenopvang te verdelen. De staatssecretaris geeft de voorkeur aan optie A. De heer Fermina was echter van mening dat er bij optie B geen sprake is van versplintering van financiële middelen en dat de berekening die de Federatie Opvang gemaakt heeft helder en praktisch hanteerbaar is. Hij had verder de indruk dat het gebied tussen Leeuwarden, Groningen en Zwolle achterblijft als het gaat om voorzieningen van de maatschappelijke opvang en dat hier geen voorziening voor vrouwenopvang aanwezig is. Kan de staatssecretaris deze indruk bevestigen?

Het standpunt van de staatssecretaris over de financiële middelen voor maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid laat nog op zich wachten, klaarblijkelijk omdat zij hierover in aanvaring is geraakt met de gemeenten. De heer Fermina vond dat de staatssecretaris hier geen blijk geeft van grote voortvarendheid.

De VNG en de Federatie Opvang geven aan dat er te weinig middelen beschikbaar zijn om de in de nota geuite voornemens te financieren. De VNG vraagt om een extra financiering van 150 mln. De heer Fermina deelde de opvatting van de VNG en de Federatie Opvang en noemde de 15 mln. die nu beschikbaar zijn gesteld een doekje voor het bloeden. Herverdeling van het huidige budget betekent voor deze sector herverdeling van armoede hetgeen voor de fractie van D66 onacceptabel is.

De heer Schutte (GPV) zei mede namens de SGP-fractie te spreken. Hij vroeg allereerst naar de oorzaak van het uitblijven van concrete stappen op het beleidsterrein van de maatschappelijke opvang. Zelf noemde hij de grote verscheidenheid aan mensen die met een hulpvraag komen een belangrijke oorzaak.

Vervolgens stelde de heer Schutte de meer fundamentele vraag wat de taak van de samenleving is bij de opvang van dak- en thuislozen. Hij vroeg dit omdat er binnen deze categorie ongetwijfeld mensen zijn die zichzelf niet ervaren als mensen die in een noodsituatie verkeren, ook al is dit naar objectieve maatstaven gemeten wel degelijk het geval. In de nota staat dat veelal niet bekend is of de eerste opvang wel een vervolg heeft. Een en ander riep bij de heer Schutte niet zozeer vragen op over de noodzaak van opvang als wel de vraag of het huidige beleid wel het beoogde effect sorteert.

Het Rijk heeft vooral een voorwaardenscheppende rol aangezien de uitvoering lokaal en regionaal vorm gegeven wordt en dan ook nog maar ten dele door de overheden zelf. Het is goed dat zowel bestaande als nieuwe maatschappelijke organisaties een belangrijke rol vervullen in de maatschappelijke opvang. Alle mogelijkheden die zich aandienen moeten zo mogelijk benut worden om de maatschappelijke opvang te versterken.

De heer Schutte noemde naast de financiering de herverdeling een belangrijke taak van de rijksoverheid. Deze herverdeling wordt bemoeilijkt door de krappe budgetten. «Smeergeld» is namelijk nodig om te komen tot een goede herverdeling. Hij vond wel dat dit niet mag betekenen dat de herverdeling geen doorgang vindt vanwege geldgebrek. Het is ook geldgebrek dat gemeenten zoals Den Haag parten speelt; het is overduidelijk dat deze gemeenten meer taken moeten vervullen dan met de beschikbare budgetten mogelijk is.

In de nota staat dat de taak van de GGZ niet ophoudt als een patiënt de instelling verlaat. De heer Schutte tekende hierbij aan dat de praktijk niet overeenkomt met deze stelling. Zowel bij de aanmelding als bij het verlaten van een instelling treden vaak problemen op en hij vroeg zich af of de staatssecretaris niet al te optimistisch is als zij schrijft dat deze problemen opgelost kunnen worden binnen de bestaande financieringsstructuren. De bestaande financieringsstructuur is niet het begin en einde van alle wijsheid. Vindt de staatssecretaris ook niet dat deze structuur ter discussie gesteld moet kunnen worden als dat kan bijdragen aan een verlichting van de problemen?

Bij de oplossing van het probleem van de tienerzwangerschappen wordt het accent op de voorlichting gelegd. Daadwerkelijke hulp is echter ook nodig en de heer Schutte wees er met nadruk op dat behalve hulp van de naaste omgeving vroegtijdige inschakeling van deskundigen geboden is. Hij dacht hierbij aan de deskundigen van de FIOM en de VBOK.

De heer Schutte sloot zich ten slotte aan bij de opmerkingen die gemaakt zijn over de betekenis van levensbeschouwelijke organisaties voor de maatschappelijke opvang.

De heer Rouvoet (RPF) vond dat de nota gezien haar inventariserende karakter terecht «Op-maat tot samenspel» genoemd is. Het woord «opmaat» in de titel roept de vraag op wanneer het eigenlijke stuk wordt ingezet. Het «samenspel» kan in ieder geval verbeterd worden. Zo klaagt de politie dat zij steeds vaker functioneert als een eerste opvang voor dak- en thuislozen. Dit betekent dat de eigenlijke opvang in sommige plaatsen onvoldoende georganiseerd is. Bij de vrouwenopvang is er een duidelijke verbinding te leggen met het minderhedenbeleid aangezien een groot aantal vrouwen in de vrouwenopvang van allochtone afkomst is. Het feit dat een aantal organisaties landelijk georganiseerd is, vraagt om een grensoverschrijdend samenspel tussen gemeente en regio. De heer Rouvoet wees in dit kader op de belangrijke rol die de departementen op macroniveau spelen in het inkomensbeleid, de huisvesting en de armoedebestrijding. Is er wel voldoende mankracht om de intradepartementale afstemming vorm te geven?

Omdat het mensen betreft die zelf niet in staat zijn om een vuist te maken in de richting van de politiek is het moeilijk om een schatting van het aantal hulpbehoevenden te maken. De politiek heeft de plicht te zorgen voor kwetsbare groepen zoals de dak- en thuislozen, zwervers, gemarginaliseerden, zorgmijders en vrouwen die een beroep doen op de vrouwenopvang. Deze groepen groeien nog steeds en volgens de nota heeft dit te maken met het ontbreken bij deze mensen van de vaardigheid om een of andere vorm van sociale ondersteuning op te bouwen. De heer Rouvoet vond dit slechts een deel van de oorzaak; de oorzaak moet ook gezocht worden in het feit dat deze mensen het maatschappelijke tempo niet meer kunnen bijbenen. Een samenleving waarin het steeds meer draait om employability, digitale participatie en «een leven lang leren» kent ook haar schaduwzijden.

De heer Rouvoet vroeg vervolgens aandacht voor mensen met schuldenproblemen. Mensen die gaan zwerven als gevolg van hun schulden zijn moeilijk te bereiken door de kredietbanken en de wet Schuldsanering natuurlijke personen biedt geen oplossing voor hen. Hij meende dat er met goede begeleiding misschien iets te doen is aan deze problemen en vroeg de staatssecretaris of zij met haar collega van Sociale Zaken naar deze problematiek wil kijken.

Omdat het nog schort aan een goede monitoring en registratie zijn er problemen die het moeilijk maken om de reguliere en de extra middelen op een rechtvaardige manier te verdelen. De heer Rouvoet vroeg hoe de staatssecretaris dit denkt op te lossen. Wil zij de verdeling van de extra middelen relateren aan inwonertallen of aan het aantal cliënten? Hoe kan de herverdeling op een rechtvaardige manier vorm gegeven worden en wat zijn de vorderingen bij de registratie?

Bij de hulpverlening is aan de centrumgemeenten een regierol toebedeeld omdat in die gemeenten de hulpvraag het grootst is en om te voorkomen dat de middelen al te zeer versnipperd raken. Door deze systematiek dreigen echter wel enkele landelijke instellingen tussen de wal en het schip te vallen. Dit geldt vooral voor de evangelische hulpverlening die vanwege haar specifieke hulpverlening mensen uit het hele land aantrekt. De Vereniging tot heil des volks ontvangt haar subsidie via de gemeente Deventer maar ontplooit haar activiteiten niet alleen in Deventer maar ook in Amsterdam, Stadskanaal en Raalte. De Federatie Opvang schrijft in haar brief dat dit een vreemde situatie is voor een vereniging met een specifieke hulpverlening en een landelijke uitstraling. De heer Rouvoet vond dat de subsidiëring van dergelijke verenigingen bij voorkeur op landelijk niveau moet plaatsvinden. Hij vroeg de staatssecretaris om een reactie omdat het haar taak is om de continuïteit van de evangelische opvang te waarborgen.

De heer Rouvoet vroeg verder naar de stand van zaken rond het advies van de Raad van de financiële verhoudingen. Hij vond het in het licht van de groeiende nood in de opvang zorgelijk en ongewenst dat er nog geen zekerheid is over de financiën. Gemeenten zullen als een gevolg hiervan terughoudend zijn in het investeren in opvang. Verder vroeg hij zich af of de staatssecretaris de raad geen onmogelijke opdracht heeft gegeven. De raad moet een plan op tafel leggen om te komen tot een objectivering van de verdeling zonder dat daarbij kapitaalvernietiging en grote herverdeeleffecten plaatsvinden. Dit is schier onmogelijk en de herverdeling zal daarom vooral betrekking hebben op de verdeling van de extra middelen. Doet deze objectivering wel recht aan de ontstaansgeschiedenis van de hulpverlenende instanties? Zij zijn ontstaan uit bewogenheid over de nood van mensen en zij mogen niet de dupe worden van een objectivering en een herverdeling van middelen over gemeenten die hen zal dwingen hun capaciteit te verminderen op een moment dat de nood groeit.

De staatssecretaris geeft twee opties bij de verdeling van de 15 mln. aan extra middelen. De heer Rouvoet zei een lichte voorkeur te hebben voor het model van de Federatie Opvang maar ook hier gold voor hem dat, welke keuze er ook gemaakt wordt, er geen afbreuk gedaan mag worden aan bestaande capaciteit, dat er geen kapitaalvernietiging mag plaatsvinden en dat versnippering voorkomen moet worden. Kan de staatssecretaris er zorg voor dragen dat recht gedaan wordt aan de pluriformiteit in de maatschappelijke opvang en dat de evangelische hulpverlening niet over het hoofd gezien wordt?

De heer Rouvoet merkte op dat voor zijn fractie het middel van de dwangverpleging in het kader van de preventie niet buiten beeld is. Dit kan wel degelijk een geschikt middel zijn voor de GGZ en de maatschappelijke opvang.

Via een wijziging van de Algemene bijstandswet is het mogelijk gemaakt voor een geselecteerd aantal centrumgemeenten om aan thuislozen zonder vast postadres toch een uitkering te verstrekken. De regeling verplicht gemeenten echter ook om te werken aan reïntegratie en arbeidsbemiddeling, hetgeen bij dak- en thuislozen bijzonder moeilijk is. Moet voor deze mensen niet een uitzonderingspositie in de wet opgenomen worden of een andere regeling worden getroffen?

Mevrouw Essers (VVD) beoordeelde het werk dat de afgelopen vier jaar verricht is op het terrein van de maatschappelijke opvang over het algemeen als positief. Door de betere samenwerking, de decentralisatie en de inspanningen van het kabinet is er een uitbreiding gekomen van een duizendtal plaatsen. Verder is de aandacht van de gemeenten voor deze problematiek groter geworden en is de afstemming tussen alle samenwerkende actoren verbeterd. Dit alles betekent dat de regierol van de gemeenten langzamerhand beter in beeld komt, hetgeen niet wegneemt dat gemeenten deze ontwikkeling dikwijls positiever beoordelen dan de betrokken instellingen. Zij vond het ook verheugend dat de gemeenten een heel behoorlijk deel van hun middelen inzetten.

Mevrouw Essers toonde zich wel bezorgd over het capaciteitstekort dat voortkomt uit het gebrek aan middelen en over de verdeling van de zorgvernieuwingsgelden. Het is onduidelijk of deze extra middelen wel daar terechtkomen waar zij het hardst nodig zijn. Zij was geschrokken van het feit dat eenderde van de WGR-gebieden niet in aanmerking komt voor zorgvernieuwingsgelden. Ontstaan hier nieuwe witte vlekken of vallen zij samen met de oude witte vlekken? Is extra onderzoek niet geboden voordat men een oplossing zoekt in het ter beschikking stellen van extra middelen?

Niet alle centrumgemeenten voeren structureel overleg in WGR-verband. Heeft dit geen negatief effect op de landelijke voorzieningen, de toegankelijkheid, de spreiding van zorgvernieuwend aanbod en de totstandkoming van regiovisies? Moet het Rijk hier sturend optreden of ligt hier een taak voor de VNG?

Vraagt de staatssecretaris de zorgverzekeraars om hun oordeel over de decentralisatiemonitor en de tot dusverre bereikte resultaten als zij gaat onderzoeken hoe de verdeling van de zorgvernieuwingsgelden verbeterd kan worden? Mevrouw Essers zag weinig in de voorstellen die nu gedaan zijn voor de verdeling van de zorgvernieuwingsgelden omdat zij een enorme kapitaalvernietiging betekenen en omdat zij grote onrust veroorzaken in het veld. Het leek haar goed dat de staatssecretaris met de gemeenten en de instellingen overlegt voordat zij haar definitieve standpunt bepaalt over het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen. Kan de staatssecretaris aangeven of zij de voorstellen van de raad volgt of dat zij vindt dat deze voorstellen nog bijstelling behoeven?

Voor mevrouw Essers stond de regierol van de gemeenten nadrukkelijk voorop en zij kon zich dan ook niet vinden in de voorstellen van de Federatie Opvang om tot een verdeelorgaan te komen.

Is het noodzakelijk om de landelijke voorziening voor vrouwenopvang verder te versnipperen of kunnen de huidige voorzieningen in stand gehouden worden? Deze instellingen kunnen wellicht met ambulante en over de omgeving uitwaaierende voorzieningen Nederland bedekken en zo de zeven nieuwe voorzieningen overbodig maken.

Mevrouw Essers maakte zich ernstig zorgen over het feit dat er nog steeds verschillende registratiesytemen en definities naast elkaar gebruikt worden. Ook is er nog steeds geen eensluidend oordeel over de manier waarop er gemonitord moet worden om tot een goede evaluatie te komen. Bij de hoorzitting is gebleken dat de gemeenten en de Federatie Opvang bereid zijn om gezamenlijk te werken aan een ontwerp voor deze monitoring. Kan de staatssecretaris nog in deze kabinetsperiode komen met een stappenplan waarin uiteengezet wordt hoe de informatie op een heldere manier verzameld kan worden en hoe de onderzoeksfuncties eenduidig gemaakt kunnen worden? Dan kunnen er in de volgende kabinetsperiode in een vervolgnota spijkers met koppen geslagen worden.

Mevrouw Essers vond het van belang om te weten wat er de oorzaak van is dat meer mannen dan vrouwen tot de doelgroep behoren. Deze informatie is van belang om het preventieve beleid te verbeteren. Is het een bewuste beleidskeuze om, terwijl de hulpvraag van mannen zo'n 14% groter is, evenveel mannen als vrouwen op te nemen?

Kan de staatssecretaris aangeven of illegalen ook aankloppen bij de hulpverlening? Zo ja, bij welke instellingen doen zij dat dan en wat voor soort hulp zoeken zij?

Steeds meer grote gemeenten sluiten collectieve contracten af met zorgverzekeraars voor hun «bijstandsklanten». Is het niet mogelijk om mensen die in instellingen van de centrumgemeenten verblijven in een dergelijke regeling op te nemen? Dit kan ook behulpzaam zijn bij het oplossen van een eventuele schuldenproblematiek. Dit zou dan wel in samenwerking met de gemeenten of de VNG moeten gebeuren en uitsluitend na overleg met de zorgverzekeraars.

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris beaamde dat de nota vooral beschrijvend van aard is. Het betreft immers een zeer complexe materie waaraan vele kanten zitten. Een daarvan is het bestuurlijke aspect en de staatssecretaris benadrukte dat de regierol van de gemeenten in dezen van cruciaal belang is. Dat laat onverlet dat de rijksoverheid haar eigen verantwoordelijkheid heeft op bijvoorbeeld het financiële vlak. De gemeenten moeten immers wel in staat worden gesteld hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Hierbij dient men zich wel te realiseren dat de samenleving steeds complexer wordt en ook steeds hogere eisen stelt. De kans dat mensen buiten de boot dreigen te vallen, wordt navenant groter. De effecten van het beleid zijn al met al moeilijk te meten. Het creëren van voorzieningen – dus het ter beschikking stellen van financiële middelen – kan de problemen verlichten, maar natuurlijk nooit helemaal oplossen. In de verkiezingsprogramma's van de meeste partijen wordt maatschappelijke opvang van mensen die daadwerkelijk buiten de boot zijn gevallen overigens niet een hoge prioriteit toegekend. De komende onderhandelingen over het nieuwe regeerakkoord zullen duidelijk maken hoeveel de daarbij betrokken partijen daarvoor over hebben.

Niet gesteld kan worden dat er na de decentralisatie op het terrein van de maatschappelijke opvang is bezuinigd. In 1994 werd er ruim 163 mln. en in 1998 222,7 mln. uitgetrokken waarbij sprake is van ATW-compensatie en extra geld voor de vrouwenopvang en de zorg-op-maatregeling. Bovendien zijn de uitgaven in het kader van de TWSSV met 20 mln. extra gestegen. Er is al met al sprake van een groei van ongeveer 40%. 15% werd veroorzaakt door loon- en prijseffecten en er kan dus gesproken worden van een volumegroei van ongeveer 25%. De staatssecretaris beaamde dat er nog steeds schrijnende tekorten zijn, maar meende niet dat gesteld kan worden dat het kabinet zich niets gelegen laat liggen aan de noodzaak van een adequate maatschappelijke opvang. Dat daarbij nauwe samenwerking moet worden gezocht met reclassering, justitie, de zorgaanbieders, de woningcorporaties e.d. staat buiten kijf. De staatssecretaris zei voornemens te zijn het GOMO te verbreden. Op hun verzoek zal overigens ook met de partners afzonderlijk overleg worden gevoerd.

De intradepartementale samenwerking gaat veel verder dan de Algemene Rekenkamer indertijd veronderstelde. De staatssecretaris zei zich ervan bewust te zijn dat deze complexe problematiek van kwetsbare mensen die over de rand heen dreigen te vallen alle aandacht ten departemente vereist. Wat betreft de interdepartementale samenwerking merkte zij op dat de nota niet voor niets gedragen wordt door het hele kabinet. Het kabinet meent namelijk dat hier sprake is van een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Er zijn mensen in de samenleving die over de rand heen dreigen te vallen maar die zich vervolgens afwenden van de zorg. Zelfs in dat geval heeft de overheid de taak om om te zien naar de naasten in nood en een schild te zijn voor de zwakken. De overheid heeft in ieder geval de taak, te voorkomen dat mensen zo geïsoleerd raken dat zij geen deel meer uitmaken van de samenleving. Vaak zijn zorgmijders achteraf blij dat er naar hen is omgekeken. Laagdrempelige opvangvoorzieningen moeten deze kwetsbaren een helpende hand bieden om te voorkomen dat zij nog verder afglijden. Dat mensen buiten de boot vallen, heeft vele oorzaken. De staatssecretaris noemde in dit verband mensen met onoverzienbare schulden, ex-gedetineerden die geen dak meer boven hun hoofd hebben, zwerfjongeren e.d.

De staatssecretaris benadrukte dat niet alleen op bestuurlijk vlak voortgang is geboekt. Het inzicht in de problematiek en dus ook in de oplossingsrichtingen is vergroot. Er wordt bijvoorbeeld hard gewerkt aan de cliëntenregistratie en de gedecentraliseerde monitoring. Verder is er voortgang geboekt op GGZ-terrein in het kader waarvan hulp wordt geboden aan mensen met psychiatrische problemen. De Wet schuldsanering natuurlijke personen kan ook een oplossing bieden voor dak- en thuislozen die grote schuldenproblemen met zich meetorsen. T-teams begeleiden zwerfjongeren zeer intensief en proberen hun netwerk zodanig te herstellen dat zij weer kunnen functioneren in de samenleving; het slaagpercentage is maar liefst 70. Verder wees de staatssecretaris op het functioneren van de sociale pensions die ook een bijdrage leveren aan het verminderen van de problemen van de kwetsbaren in de samenleving. Zij realiseerde zich natuurlijk dat met dit alles lang niet alle problemen de wereld uit zijn.

Onder andere naar de vraag waarom zich meer mannen dan vrouwen melden bij de algemene crisisopvang wordt thans onderzoek gedaan door de Gezondheidsraad en het SCP. De staatssecretaris voelde er weinig voor om daarnaast ook ZON bij dit onderzoek in te schakelen. Zij zag de schaarse middelen liever anders besteed, bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van een eenduidige informatievoorziening, de cliëntenregistratie en de monitoring van de decentralisatie. Het in de nota aangekondigde onderzoek is inmiddels in gang gezet. Telkenmale doet zich bij dit alles het probleem voor dat het niet gaat om een min of meer homogene groep, maar om individuen met allemaal hun eigen verhaal en achtergrond.

Aanpassing van de verdeelsleutel voor de middelen voor maatschappelijke opvang mag er niet toe leiden dat op sommige plekken in het land de armoede moet worden verdeeld. Het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen heeft wel die consequentie en dat betekent dat er aanvullende vragen aan deze raad moeten worden voorgelegd. Er zal in ieder geval aandacht moeten worden besteed aan de noodzaak van meer geobjectiveerde criteria waarbij rekening wordt gehouden met historisch gegroeide situaties en het specifieke karakter van bepaalde doeluitkeringen. Vervolgens moet ervoor worden gezorgd dat er geen nieuwe witte vlekken ontstaan. Niet de volgorde van binnenkomst van aanvragen maar de noodzaak van een evenwichtige spreiding van voorzieningen dient bepalend te zijn. De nieuwe verdeling mag bij voorkeur niet leiden tot kapitaalvernietiging of deskundigheidsverlies. De Ziekenfondsraad heeft zich in het kader van de zorg-op-maatregeling in deze benadering kunnen vinden. Er is voor 16 mln. aan aanvragen binnengekomen, terwijl er 10 mln. is te verdelen. Als criterium kan daarbij worden gehanteerd het aantal inwoners van de WZV-regio. De regio's krijgen niet meer dan waarom ze hebben gevraagd en er wordt rekening gehouden met de gelden die ze al kregen. De staatssecretaris zegde toe schriftelijk te zullen reageren op de vraag van mevrouw Essers hoe het komt dat ongeveer eenderde van WGR-samenwerkingsverbanden geen enkele regeling kent op het gebied van de maatschappelijke opvang. Nu al wilde zij zeggen dat het aanvragenpatroon weinig witte vlekken laat zien. Het zou natuurlijk een schande zijn als de voor 1998 gevoteerde middelen niet worden besteed en mede met het oog daarop wordt met de besluitvorming de nodige snelheid betracht. Nog voor de zomer zal de Kamer de AMvB ontvangen die betrekking heeft op de gelden voor 1999. Als het nadere advies van de RFV leidt tot structurele veranderingen, zullen die niet eerder worden doorgevoerd dan in 2000.

Zeer binnenkort ontvangt de Kamer het verdelingsvoorstel met betrekking tot de vrouwenopvang waarna zij eventueel aan de bel kan trekken. De staatssecretaris sprak de hoop uit dat de Kamer snel kenbaar zal maken zich in haar voorstellen te kunnen vinden. Optie B van de Federatie Opvang houdt in dat elke centrumgemeente f 400 000 krijgt en dat het extra geld wordt verdeeld over de bestaande centrumgemeenten volgens de historisch gegroeide verhoudingen. De staatssecretaris gaf echter de voorkeur aan optie A omdat het geld niet langer mag worden verdeeld op basis van scheefgegroeide situaties. Bovendien ging zij uit van minder centrumgemeenten (36) dan de Federatie Opvang (42). Er kan dan wat extra geld worden besteed aan specifieke probleemgevallen. In het in de Staatscourant van 6 februari jl. gepubliceerde lijstje «uitkeringen vrouwenopvang» komen Assen en Middelburg niet voor. Er is gekozen voor Vlissingen en Emmen omdat dan kan worden aangehaakt aan bestaande vrouwenopvangvoorzieningen. In het kader van de TWSSV financiert Groningen een voorziening in Emmen. Optie A voorziet in ieder geval in een oplossing van de witte vlekken voor Almere, Gouda, Leeuwarden, Twente, Den Bosch, Emmen, Stedendriehoek, Dordrecht, Eindhoven, Alkmaar en Vlissingen.

Uitgangspunt van de TWSSV is dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor het inhoud geven aan een pluriforme opvang. In de wet is dus niet voorzien in een specifieke landelijke functie voor evangelische opvang. De ontwikkelingen in de praktijk geven geen aanleiding om daarin verandering te brengen. De staatssecretaris wees in dit verband ook nog op artikel 3 van de Welzijnswet waarin staat dat de gemeenten – en ook het door hen bekostigde particuliere initiatief – rekening dienen te houden met de pluriformiteit in de samenleving. In het komende overleg met de gemeenten zal uitdrukkelijk ook aandacht worden besteed aan vrijwilligersprojecten. In een toenemend aantal gemeenten heeft men ondertussen oog voor het uitermate belangrijke werk van vrijwilligers.

De GGZ-hulpverlening dient bereikbaar te zijn voor alle GGZ-geïndiceerden, of ze nu wel of niet een dak boven hun hoofd hebben. Ook voor deze bereikbaarheid ligt de regie bij de gemeenten. De staatssecretaris zei voornemens te zijn de taskforce MO-GGZ wat dit betreft advies te vragen over extra mogelijkheden waarbij dan wel sprake zal zijn van een tijdpad. Per GGZ-geïndiceerde in de maatschappelijke opvang is f 10 000 beschikbaar voor de hulpverlening. Voor bad, bed en brood moet door de geïndiceerde zelf een eigen bijdrage worden betaald, terwijl de huisvesting een verantwoordelijkheid van de gemeente is. In het kader van de zorg-op-maatregeling kan GGZ-hulp worden ingekocht door instellingen van maatschappelijke opvang. Het zorgkantoor is de uitvoerende instantie. De staatssecretaris zegde desgevraagd toe de Kamer te voorzien van de gevraagde duidelijkheid op dit punt. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat mensen die in crisissituaties verkeren te allen tijde terecht kunnen bij de GGZ of de maatschappelijke opvang.

Voor het eerstvolgende gestructureerde overleg met de jeugdhulpverlening zal ook de maatschappelijke opvang worden uitgenodigd om te spreken over de positie van zwerfjongeren. De staatssecretaris vond vooralsnog een aparte opvang van deze jongeren gewenst omdat hun problemen in het algemeen niet goed aansluiten bij de problemen van mensen die hulp krijgen in het kader van de maatschappelijke opvang. Een individueel begeleidingstraject heeft meer kans van slagen.

Per 1 juli a.s. zijn de centrumgemeenten verantwoordelijk voor het verstrekken van de bijstand aan mensen uit de doelgroep van de maatschappelijke opvang, waaronder daklozen zonder postadres. De staatssecretaris zei hier veel van te verwachten. Dit laat overigens onverlet dat iedere gemeente vrij is om op basis van de ABW een gedifferentieerd beleid te voeren, bijvoorbeeld wat betreft de eigen bijdrage. Dat kan «shoppen» in de hand werken en mede daarom is de Federatie Opvang samen met de VNG bezig een modelverordening op te stellen. Bijzondere bijstand is bijvoorbeeld aan de orde als dak- en thuislozen zich zelfstandig gaan huisvesten. Andere creatieve aanwendingen van de bijzondere bijstand zijn minder gemakkelijk te realiseren.

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M.M.H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Middel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Nijpels-Hezemans (groep-Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD) en Wessels (D66).

Plv. leden: Heeringa (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksma (PvdA), Koenders (PvdA), Beinema (CDA), M.M. van der Burg (PvdA), Rouvoet (RPF), Meyer (groep-Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), G. de Jong (CDA), Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J.M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Hoogervorst (VVD) en Van den Bos (D66).

Naar boven