25 682
Maatschappelijke opvang

nr. 2
BRIEF VAN STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rijswijk, 6 maart 1998

Met deze brief wil ik u graag informeren over de stand van zaken aangaande toezeggingen die ik heb gedaan in het kader van de nota «Op-maat tot samenspel».

Verdeling middelen compensatie Arbeidstijdenwet

Voor de compensatie van de Arbeidstijdenwet is vanaf 1998 f 8,9 miljoen beschikbaar. Met de Federatie Opvang en de VNG is overleg gevoerd over de verdeling van deze middelen. Op advies van deze organisaties is als uitgangspunt gekozen om de gelden naar die gemeenten toe te sluizen waar de gevolgen van de Arbeidstijdenwet (ATW) het meest worden gevoeld.

De Federatie Opvang heeft hiervoor een verdeelsleutel ontworpen. Op 17 december 1997 heb ik deze verdeelsleutel ontvangen. Deze is gebaseerd op het type instelling en het aantal capaciteitsplaatsen in 1996. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

– 7 x 24-uurs-voorzieningen met 20 of minder plaatsen krijgen het aantal capaciteitsplaatsen vermenigvuldigd met factor 3.

Dit zijn kleinere voorzieningen – met name algemene crisis- en evangelische opvang – met intensieve begeleiding en slaapdiensten. Deze voorzieningen worden het meest getroffen door de ATW.

– Passantenverblijven en sociale pensions (ongeacht grootte) en 7 x 24-uurs-voorzieningen met meer dan 20 plaatsen krijgen het aantal capaciteitsplaatsen vermenigvuldigd met factor 2.

Hieronder vallen ook grote voorzieningen met slaapdiensten zoals grootschalige crisisopvang, Fiomhuizen en thuislozeninternaten.

– Voor de overige 7 x 8/16 uurs-voorzieningen, ongeacht omvang, worden de capaciteitsplaatsen vermenigvuldigd met factor 1.

Dit betreft voorzieningen die met name met bereikbaarheidsdiensten werken, zoals Blijf van m'n Lijf-huizen, overige vrouwenopvangvoorzieningen en overige voorzieningen voor maatschappelijke opvang. De functies woonbegeleiding en dienstencentra worden buiten beschouwing gelaten.

Het aantal capaciteitsplaatsen per instelling maal de factor (1, 2 of 3) levert het aantal capaciteitspunten per instelling op. Vervolgens wordt het aantal capaciteitspunten vermenigvuldigd met een bedrag per capaciteitspunt. Om dit bedrag te bepalen wordt f 8,9 miljoen gedeeld door het totaal aantal capaciteitspunten van de centrumgemeenten. De verdeelsleutel is gebaseerd op het aantal capaciteitsplaatsen in 1996. Reden hiervoor is dat bij uitbreiding van capaciteit vanaf 1 januari 1997 rekening kon worden gehouden met de Arbeidstijdenwet. Daarnaast gaat het om die voorzieningen voor maatschappelijke opvang en/of vrouwenopvang die de centrumgemeenten voorheen uit de Tijdelijke Wet Stimulering Sociale Vernieuwing hebben gefinancierd. Op 9 februari 1998 heb ik een brief van de VNG ontvangen waarin zij laat weten akkoord te zijn met deze verdeelsleutel.

De Federatie Opvang heeft een overzicht gemaakt van de voorzieningen, capaciteitsplaatsen en capaciteitspunten per gemeente op basis waarvan het bedrag per capaciteitspunt kan worden berekend. Na een laatste controle door de centrumgemeenten zal ik de middelen voor de compensatie van de ATW toekennen. Ik streef er naar in de eerste week van april 1998 de definitieve verdeling van de middelen aan de gemeenten kenbaar te maken. Ter informatie treft u het overzicht van de Federatie Opvang als bijlage aan1.

Advies inzake middelen vrouwenopvang – verdeling f 15 miljoen

Aan de Raad voor de financiële verhoudingen heb ik advies gevraagd over de mogelijkheid van een meer rationele en gewogen verdeelsleutel voor de middelen voor de maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en verslavingsbeleid. De aanvankelijke planning was dat de Raad vóór december 1997 mij het advies zou doen toekomen. Het uitbrengen van het advies heeft echter enige vertraging opgelopen. Met het oog op de verdeling van de f 15 miljoen extra voor de vrouwenopvang heb ik de Raad in december 1997 verzocht om met voorrang te adviseren over de middelen voor de vrouwenopvang. Ik heb – ter informatie – de adviesaanvragen bijgesloten. Het advies voor de vrouwenopvang heb ik 30 januari 1998 ontvangen. Dit advies biedt vooralsnog onvoldoende uitkomst voor de verdeling van de extra middelen. Het houdt bijvoorbeeld te weinig rekening met de aparte positie van de vrouwenopvang. Het advies voor de vrouwenopvang hangt nauw samen met de adviezen over de maatschappelijke opvang en het verslavingsbeleid. Zoals hieronder is aangegeven, heb ik voor een standpunt op deze adviezen meer tijd nodig.

Ik wil de extra middelen voor de vrouwenopvang echter zo snel mogelijk inzetten en niet wachten op het algemene standpunt op de adviezen van de Raad.

Het uitgangspunt is dat de middelen direct ten goede moeten kunnen komen aan de uitbreiding van de daadwerkelijke opvang van en de hulpverlening aan vrouwen. Ik zal er bij gemeenten op aandringen dat de extra middelen ingezet zullen worden voor de zogeheten lichte functies zoals capaciteitsuitbreiding van de Blijf van m'n lijfhuizen en het bevorderen van doorstroom.

Er zijn hiervoor twee opties waarover ik graag op 12 maart met u van gedachten wil wisselen.

A) Een voorstel dat uit gaat van 36 centrumgemeenten vrouwenopvang gebaseerd op de WZV-regio's. Dit betreft de gemeenten Amsterdam, Zaanstad, Rotterdam, Vlaardingen, Spijkenisse, Den Haag, Zoetermeer, Utrecht, Amersfoort, Eindhoven, Groningen, Nijmegen, Tilburg, Arnhem, Apeldoorn, Breda, Hengelo, Enschede, Den Bosch, Haarlem, Beverwijk, Leeuwarden, Zwolle, Maastricht, Heerlen, Dordrecht, Leiden, Alkmaar, Den Helder, Venlo, Hilversum, Emmen, Delft, Gouda, Almere en Vlissingen. Dit houdt in dat 7 nieuwe centrumgemeenten voor de vrouwenopvang ontstaan. De verdeling van de aanvullende middelen gebeurt op basis van inwonersaantallen van de WZV-regio's (of deelgebieden van deze regio's). De vier grote steden krijgen vanwege hun aparte positie een hoger bedrag per inwoner. Bij de verdeling van de f 15 miljoen wordt rekening gehouden met wat gemeenten reeds ontvangen voor de vrouwenopvang. Op basis hiervan zullen 22 van de 36 gemeenten in aanmerking komen voor aanvullende middelen. Met dit voorstel worden de door de Federatie Opvang aangemerkte witte vlekken voor de vrouwenopvang opgelost, worden de middelen goed verspreid over het land en worden eventuele aanpassingen in de verdeling in de toekomst niet uitgesloten.

B) De suggestie van de Federatie Opvang volgen en de middelen verdelen over de huidige 48 centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang. De extra middelen zouden dan met een gewogen verdeelsleutel over deze centrumgemeenten kunnen worden verdeeld, om elke centrumgemeente de mogelijkheid te bieden om genoemde lichte functies voor de vrouwenopvang vorm te geven. Een nadeel van deze optie is dat hiermee een standpunt op het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen wordt doorkruist; zo komen de huidige centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang bijvoorbeeld niet overeen met de 49 centrumgemeenten uit het advies van de Raad. Uitbreiding met 19 nieuwe centrumgemeenten voor vrouwenopvang kan ook leiden tot een versnippering van middelen, helemaal als je ook de bestaande centrumgemeenten extra middelen wilt toekennen.

Het mag duidelijk zijn dat ik een zeer sterke voorkeur heb voor optie A, waarbij ik de mogelijkheid open houd om in enkele zeer specifieke gevallen bepaalde centrumgemeenten toch extra middelen toe te kennen. Na het algemeen overleg zal ik opnieuw met de Federatie Opvang en de VNG overleggen en daarna een beslissing nemen over het verdeelvoorstel. Uiteraard zal ik de Kamer in kennis stellen van het definitieve verdeelvoorstel, waarna ik pas na 30 dagen tot effectuering over zal gaan.

Advies inzake maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid

Het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen over de middelen voor de maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid heb ik op 17 februari 1998 gekregen. Het advies bleek, nog voordat ik het had ontvangen, bij gemeenten bekend te zijn gemaakt. Dit heeft helaas tot commotie geleid. Het advies is complex en vereist een zorgvuldige bestudering. Dit heeft tot gevolg dat een inhoudelijk standpunt op het advies nog enige tijd zal vergen. Op dit moment zijn mijn ambtenaren met het secretariaat van de Raad voor de financiële verhoudingen in overleg over de vragen die dit advies heeft opgeroepen. Ik verwacht op korte termijn zicht te hebben op welke aanvullende adviesvragen ik de Raad zal stellen en op welke termijn ik de antwoorden kan verwachten. Pas hierna zal ik tot besluitvorming kunnen overgaan. Ik zal de Tweede Kamer en de desbetreffende gemeenten hierover schriftelijk informeren. Wellicht kan ik tijdens het algemeen overleg op 12 maart 1998 reeds mededelingen doen over de vervolgprocedure.

f 10 miljoen extra «zorg op maat»

Ik heb in de nota aangegeven te komen met aanvullende voorwaarden bij de verdeling van de f 10 miljoen voor «sociaal-psyschiatrische begeleiding in de maatschappelijke opvang», zodat deze middelen meer gericht kunnen worden ingezet. Ik heb van de Ziekenfondsraad een overzicht gekregen van alle aanvragen die niet uit de bestaande f 12,4 miljoen kunnen worden gefinancierd. De f 10 miljoen extra zal over deze aanvragen (totaal f 16,4 miljoen) moeten worden verdeeld. Hierbij wil ik een aantal algemene uitgangspunten hanteren. Ik wil dat aanvragen uit gebieden die nog niets uit de huidige middelen ontvangen, in aanmerking komen voor honorering. Ik wil tevens voorkomen dat regio's die al veel middelen ontvangen uit het reguliere budget, ook een groot beslag leggen op de aanvullende middelen. Ik zal de Ziekenfondsraad vragen om de verdeling van de middelen te relateren aan het inwonersaantal per WZV-regio op basis van het totale bedrag (inclusief de extra middelen) van f 22,4 miljoen. Het bedrag uit de extra f 10 miljoen dat volgens deze berekening per WZV-regio zou kunnen worden toebedeeld, zal worden afgezet tegen de aanvragen per regio. Regio's krijgen niet meer dan het totale bedrag van de aanvragen. Met deze voorwaarden beoog ik een zo evenwichtig mogelijke spreiding van de middelen over de regio's. Ik zal de Ziekenfondsraad verzoeken om de middelen op verantwoorde wijze op basis van voorafgaande uitgangspunten in te zetten. Hierbij wil ik graag het belang onderstrepen van de samenwerking tussen de instellingen van de maatschappelijke opvang met de geestelijke gezondheidzorg. Gezien de capaciteitsproblemen in de maatschappelijke opvang ga ik ervan uit dat gemeentelijke middelen die vrijvallen door inzet van de aanvullende middelen «zorg op maat», behouden blijven voor de opvang. Een afschrift van mijn brief aan de Ziekenfondsraad zal ik u zo spoedig mogelijk toesturen.

Ik hoop u hiermee voor dit moment voldoende geïnformeerd te hebben en zie uit naar een constructief overleg op 12 maart 1998.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven