25 679
Regels inzake gemeenschappelijke wisselkoersarrangementen van de euro, alsmede wijziging van enkele andere wetten

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN VERSLAG

Ontvangen 20 januari 1998

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie misten in de Memorie van Toelichting een verhandeling over de afspraken die gemaakt zijn in de Ecofin Raad om reeds vanaf het besluit door de speciale Europese Raad over de samenstelling van de groep deelnemende landen aan de derde fase van de EMU de koersen van de desbetreffende nationale munten in materiële zin aan elkaar vast te klinken. De leden van de PvdA-fractie vroegen in te gaan op de gevolgen daarvan voor zaken die in dit wetsvoorstel aan de orde zijn, zoals de aanvangsdatum van de derde fase, c.q. de datum waarop de wisselkoersen van de betrokken valuta's onherroepelijk aan elkaar worden vastgesteld, c.q. de datum waarop de koers van de ECU de waarde van de euro zal gaan bepalen.

Tijdens de Informele Ecofin van 17 november 1997 is afgesproken om gelijktijdig met de besluitvorming over de samenstelling van de kopgroep aan te kondigen welke bilaterale conversiekoersen met ingang van de eerste dag van de derde fase zullen gelden voor de valuta's van de aan de muntunie deelnemende lidstaten. De vooraankondiging heeft betrekking op de bilaterale koersverhoudingen tussen de valuta's van de deelnemende lidstaten, bijv. de koersverhouding tussen de Duitse mark en Franse franc: er zal geen vooraankondiging plaatsvinden van de koers waartegen de nationale valuta's met ingang van de eerste dag van de derde fase zullen opgaan in de euro. Omdat de deelnemende munten vanaf het moment van vooraankondiging tot de start van de derde fase ten opzichte van elkaar kunnen fluctueren (binnen de marges van het wisselkoersarrangement van het EMS) is er geen sprake van een materiële vastklinking van de desbetreffende munten. De onherroepelijke vaststelling van de bilaterale conversiekoers van de gulden alsmede de conversiekoers van de gulden ten opzichte van de euro zal nog immer plaatsvinden op de aanvangsdatum van de derde fase, of op een later tijdstip mocht Nederland op dat moment een derogatie hebben. De afspraak van een vooraankondiging heeft dan ook geen gevolgen voor het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie wensten dat in het wetsvoorstel wordt opgenomen dat het Nederlandse parlement vooraf door de Minister van Financiën wordt geraadpleegd inzake het aangaan van formele wisselkoersarrangementen met niet-Gemeenschapsvaluta's, het aangaan van wisselkoersarrangementen met Gemeenschapsvaluta's, alsmede het aangaan van algemene oriëntaties voor het wisselkoersbeleid ten opzichte van niet-Gemeenschapsvaluta's.

Voor de lidstaten die tot het eurogebied behoren zal er sprake zijn van één gemeenschappelijk monetair en wisselkoersbeleid. Het Nederlandse parlement zal via de gangbare kanalen waaronder het reguliere overleg met de Vaste Commissie voor Financiën, regulier en doorlopend worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het gemeenschappelijk monetair en wisselkoersbeleid. Een goed voorbeeld hiervan is de totstandkoming van de Resolutie van de Europese Raad over het wisselkoersmechanisme in de derde fase van de EMU, het zogeheten ERM-II. Het parlement is hierover vanaf het begin van de onderhandelingen doorlopend geïnformeerd en is zodoende in staat gesteld zijn mening in een vroegtijdig stadium kenbaar te maken. De betrokkenheid van het Nederlandse parlement vloeit voort uit het algemene principe van het tijdig informeren van het parlement. Het is niet nodig dit algemene principe in het onderhavige wetsvoorstel vast te leggen.

Overgang naar een gemeenschappelijk monetair en wisselkoersbeleid

De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af of het in de rede ligt reeds op het moment waarop de onderlinge koersen van de valuta's der deelnemende landen in mei 1998 aan elkaar worden vastgeklonken, een wisselkoersarrangement te doen starten met de (nog) niet deelnemende EU-lidstaten. Welke flexibiliteit (fluctuatiemarge) in de koersverhoudingen tussen de vastgeklonken munten van de kopgroep enerzijds en afzonderlijke munten van de overige EU-lidstaten anderzijds wordt daarbij nagestreefd en wanneer wordt de besluitvorming daarover voorzien?

Tijdens de Informele Ecofin is afgesproken dat gelijktijdig met de besluitvorming over de samenstelling van de kopgroep er een vooraankondiging zal plaatsvinden van de bilaterale conversiekoersen die met ingang van de eerste dag van de derde fase zullen gelden voor de lidstaten die tot het eurogebied behoren. Er is dus geen sprake van een formele of materiële vastklinking van de valuta's van de deelnemende lidstaten in mei 1998. In de periode tussen het moment van vooraankondiging en de start van de derde fase zullen de marktkoersen nog altijd kunnen afwijken van de aangekondigde bilaterale conversiekoersen die met ingang van de eerste dag van de derde fase zullen gelden. Wel zullen tot de start van de derde fase de afspraken in het kader van het huidige EMS van toepassing blijven. De afspraak van een vooraankondiging brengt dan ook geen verandering teweeg in de start per 1 januari 1999 van het nieuwe wisselkoersarrangement voor de euro ten opzichte van lidstaten die nog niet deelnemen aan de muntunie, het zogeheten ERM-II, dat het huidige ERM zal vervangen. De besluitvorming over het ERM-II heeft plaatsgevonden op de Europese Raad van Amsterdam welke een Resolutie heeft aangenomen met de karakteristieken van het ERM-II. In de Resolutie is onder andere opgenomen dat in het ERM-II de huidige fluctuatiemarges van +/– 15% zullen worden voortgezet waarbij de spilkoersen het centrale aangrijpingspunt zullen blijven. Tevens is expliciet overeengekomen dat er voor individuele lidstaten afspraken gemaakt kunnen worden over nauwere fluctuatiemarges dan de genoemde +/– 15%. Tenslotte zij in dit verband opgemerkt dat deelname aan het ERM-II weliswaar niet verplicht is, maar wel wordt verwacht van lidstaten met een derogatie.

De leden van de PvdA fractie vroegen zich af of oudejaarsavond te 24.00 uur (als bijvoorbeeld de financiële markten aan de Amerikaanse westkust nog geopend zijn) wel een geschikt moment is om de koerswaarde van alle deelnemende valuta in de ECU te laten bepalen wat de uiteindelijke beginkoers van de euro zal zijn.

De omrekeningskoersen waartegen de munteenheden die tot het eurogebied behoren zullen worden vervangen door de euro zullen formeel, conform artikel 109L, lid 4 van het Verdrag, worden vastgesteld op de aanvangsdatum van de derde fase. In hetzelfde artikel wordt tevens gesteld dat deze maatregel op zich geen wijziging teweeg dient te brengen in de externe waarde van de ecu. Nadere technische details over de vaststelling van de conversiekoersen waaronder het tijdstip zijn nog niet ingevuld. Overigens zij opgemerkt dat aangezien de bilaterale conversiekoersen begin mei 1998 zullen zijn vooraangekondigd, op de aanvangsdatum van de derde fase alleen nog onbepaald is hoeveel gulden en valuta van overige lidstaten die tot het eurogebied behoren er in één euro gaan.

De leden van de PvdA-fractie refereerden aan de opmerking in de Memorie van Toelichting dat het institutionele kader voor het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid slechts ten dele is vastgelegd in het Verdrag en verzochten aan te geven welke lacunes er nog in het institutionele kader voor het gemeenschappelijk wisselkoersbeleid ontbreken gelet op de aanvullende afspraken in dit wetsvoorstel en in de diverse protocollen van het Verdrag en hoe en wanneer in die lacunes zal worden voorzien.

De opmerking in de Memorie van Toelichting dat het institutionele kader voor het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid slechts ten dele is vastgelegd in het Verdrag slaat op het feit dat in artikel 109 van het Verdrag wel de verantwoordelijkheden ten aanzien van het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid ten opzichte van de niet-Gemeenschapsvaluta's worden beschreven, maar in het Verdrag vergelijkbare procedurele bepalingen voor het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid ten opzichte van Gemeenschapsvaluta's van lidstaten die niet tot het eurogebied behoren ontbreken. Deze lacune is opgevuld door de Resolutie van de Europese Raad van Amsterdam inzake het ERM-II waarin de verdeling van verantwoordelijkheden en karakteristieken van het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid ten opzichte Gemeenschapsvaluta's is vastgelegd. Het onderhavige wetsvoorstel regelt de Nederlandse participatie in deze besluitvorming waaronder het aanwijzen van de bevoegde bewindspersoon en het voeren van overleg met De Nederlandsche Bank.

De leden van de D66-fractie verzochten in te gaan op de besluitvormingsprocedures bij de afsluiting van wisselkoersarrangementen en stelden de vraag of nu vaststaat op welk moment de wisselkoers van de euro bepaald zal worden.

De besluitvormingsprocedure voor het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid van de euro ten opzichte van niet-Gemeenschapsvaluta's is vastgelegd in artikel 109 van het Verdrag. De Raad kan op aanbeveling van de ECB of van de Commissie met eenparigheid van stemmen formele overeenkomsten sluiten over een wisselkoerssysteem voor de euro ten opzichte van niet-Gemeenschapsvaluta's. De Raad dient hierbij het Europees Parlement te raadplegen, alsmede de ECB teneinde een consensus te bereiken die verenigbaar is met de doelstelling van prijsstabiliteit. De Raad kan, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op aanbeveling van de ECB of van de Commissie en na raadpleging van de ECB ten einde een consensus te bereiken die verenigbaar is met de doelstelling van prijsstabiliteit, de spilkoersen binnen het wisselkoerssysteem invoeren, wijzigen of afschaffen. De voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement in kennis van de invoering, wijziging of afschaffing van de spilkoers. Bij gebreke van een dergelijk wisselkoersysteem kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van de ECB of op aanbeveling van de ECB en na raadpleging van de Commissie, algemene oriëntaties voor het wisselkoersbeleid ten opzichte van niet-Gemeenschapsvaluta's vaststellen. Deze algemene oriëntaties laten het hoofddoel van het ESCB, zijnde het handhaven van de prijsstabiliteit, onverlet.

De besluitvormingsprocedure voor het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid van de euro ten opzichte van Gemeenschapsvaluta's is vastgelegd in de Resolutie van de Europese Raad van Amsterdam inzake het ERM-II. De spilkoersen en standaard fluctuatiemarges zullen in onderlinge overeenstemming worden vastgesteld door de ministers van de lidstaten van het eurogebied, de ECB en de ministers en presidenten van de centrale banken van de lidstaten die niet tot het eurogebied behoren, maar wel deelnemen aan het arrangement, volgens een gezamenlijke procedure waar de Europese Commissie bij betrokken wordt en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité. De ministers en presidenten van de centrale banken die niet meedoen aan het arrangement hebben geen stemrecht in de procedure.

Voor wat betreft de vraag of nu vaststaat op welk moment de wisselkoers van de euro bepaald zal worden kan worden opgemerkt dat artikel 109L, lid 4 van het Verdrag stipuleert dat op de eerste dag van de derde fase de Raad de bilaterale conversiekoersen en de conversiekoersen waartegen de munteenheden worden vervangen door de euro, formeel zal aannemen. Het Verdrag stipuleert hierbij dat deze maatregel op zich geen verandering teweeg zal brengen in de externe waarde van de ecu. Daarna zal de wisselkoers van de euro in principe bepaald worden op de financiële markten.

De leden van de D66-fractie verzochten om een toelichting op de Euro-x. Is al duidelijk welke invulling zal worden gegeven aan dit op te richten forum en hoe de verhouding en verantwoordelijksheidsverdeling tussen de Euro-x en ECB zal zijn, met name op het punt van het wisselkoersbeleid binnen de EU en het externe wisselkoersbeleid?

Tijdens de Europese Raad van Luxemburg is overeenstemming bereikt dat de ministers van landen die aan de eurozone deelnemen op informele wijze bijeen kunnen komen ter bespreking van vraagstukken die verband houden met hun specifieke verantwoordelijkheid op het gebied van de eenheidsmunt. De Commissie, en in voorkomend geval de ECB, worden uitgenodigd aan die vergaderingen deel te nemen. Telkens wanneer vraagstukken van gemeenschappelijk belang aan de orde zijn, worden zij besproken door de ministers van alle lidstaten. De mogelijkheid van informeel overleg tussen de ministers van landen die aan de eurozone deelnemen brengt geen verandering teweeg in de institutionele structuur en verdeling van verantwoordelijkheden zoals die is overeengekomen in het Verdrag. De Ecofin-raad blijft het centrale orgaan van coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten en is als enig orgaan bevoegd om de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, het belangrijkste instrument voor economische coördinatie, te formuleren en aan te nemen. Voor het externe wisselkoersbeleid blijft de taakverdeling tussen de Ecofin-raad en de ECB zoals vastgelegd in artikel 109 van het Verdrag gehandhaafd. Voor het wisselkoersbeleid ten opzichte van Gemeenschapsvaluta's gelden de bepalingen zoals vastgelegd in de Resolutie van de Europese Raad van Amsterdam inzake het ERM-II.

Europese bepalingen inzake het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid

De D66-fractie verzocht om aan te geven wat onder algemene oriëntaties voor het gemeenschappelijk wisselkoersbeleid moet worden verstaan.

De Europese Raad van Amsterdam heeft de Raad en de Commissie verzocht om in samenwerking met het EMI te onderzoeken hoe invulling kan worden gegeven aan artikel 109 en met name artikel 109, lid 2, inzake het uitvaardigen van algemene oriëntaties voor het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid. Naar aanleiding hiervan heeft de Europese Raad van Luxemburg overeenstemming bereikt dat het instrument van algemene oriëntaties voor het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid slechts in uitzonderlijke gevallen, zoals bij duidelijk onjuiste wisselkoersverhoudingen, dient te worden gehanteerd. In deze omstandigheden kan een algemene oriëntatie worden gegeven dat er sprake is van een ongewenste, niet door de onderliggende economische ontwikkelingen gerechtvaardigde, over- of onderwaardering van de euro teneinde richting te geven aan de financiële markten. De algemene oriëntaties moeten altijd recht doen aan de onafhankelijkheid van het ESCB en stroken met het hoofddoel van het ESCB, namelijk het handhaven van prijsstabiliteit. Als voorbeeld voor dergelijke algemene oriëntaties kan worden verwezen naar akkoorden die in het verleden in G7-verband tot stand zijn gekomen (bijvoorbeeld het Louvre-akkoord).

De leden van de GPV-fractie vroegen wie uiteindelijk zal besluiten tot het aangaan van wisselkoersarrangementen betreffende de wisselkoers van de euro ten opzichte van de valuta's van lidstaten die niet tot het eurogebied behoren.

De Europese Raad van Amsterdam heeft besloten tot de instelling van een nieuw wisselkoersarrangement voor de wisselkoers van de euro ten opzichte van valuta's die niet tot het eurogebied behoren, het ERM-II. Deelname aan het wisselkoersarrangement is weliswaar niet verplicht, maar wordt wel verwacht voor lidstaten die niet deelnemen aan het eurogebied. De spilkoersen en fluctuatiemarges zullen in onderlinge overeenstemming worden vastgesteld door de ministers van de lidstaten van het eurogebied, de ECB en de ministers en presidenten van de centrale banken van de lidstaten die niet tot het eurogebied behoren, maar wel deelnemen aan het arrangement, volgens een gezamenlijke procedure waar de Europese Commissie bij betrokken wordt en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité. De ministers en presidenten van de centrale banken die niet meedoen aan het arrangement hebben geen stemrecht in de procedure.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waar en hoe de opvolging van het Monetair Comité is geregeld.

De opvolging van het Monetair Comité is geregeld in artikel 109C, lid 2 van het Verdrag. In dit artikel is opgenomen dat aan het begin van de derde fase het Monetair Comité wordt ontbonden en het Economisch en Financieel Comité (EFC) wordt ingesteld. Krachtens lid 3 van dit artikel zal de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de ECB en het MC, nadere bepalingen over de samenstelling van het EFC vaststellen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de Raad de ontwerp-resolutie inzake het ERM-II reeds heeft voorgelegd aan de Europese Raad.

De Ecofin-raad heeft de ontwerp-resolutie inzake het ERM-II in juni 1997 voorgelegd aan de Europese Raad van Amsterdam welke deze vervolgens heeft aangenomen.

Noodzaak van een nieuwe voorziening

De PvdA-fractie vroeg of de overgang van het EMI in de ECB zowel inhoudelijk als qua tijdstip afdoende in het Verdrag, bijbehorende protocollen en, voor wat Nederland betreft, met dit wetsvoorstel in nationale wetgeving is vastgelegd.

Lid 1 van artikel 109L regelt het tijdstip van de oprichting van de ECB en het ESCB: de ECB en het ESCB worden opgericht zodra de directie van de ECB is benoemd. Het aan de Tweede Kamer voorgelegde wetsvoorstel ter aanpassing van de Bankwet 1948 sluit hierbij aan door De Nederlandsche Bank te integreren in het ESCB. Artikel 109L, lid 1, bepaalt dat in de voorkomende situatie, de benoeming van de directie van de ECB onmiddellijk na 1 juli 1998 plaats heeft. Inmiddels bestaat er overeenstemming tussen de lidstaten en de Juridische Dienst van de Raad dat de directie van de ECB zo spoedig mogelijk na besluitvorming over de samenstelling van de kopgroep zal worden benoemd zodat de ECB voldoende tijd heeft zich voor te bereiden op het volledige functioneren per 1 januari 1999. Het Verdrag regelt de overgang van het EMI in de ECB. In artikel 109L, lid 2, van het Verdrag is vastgelegd dat de ECB, zo nodig, de taken van het EMI overneemt zodra de ECB en het ESCB zijn opgericht. In lid 1 van hetzelfde artikel is vastgelegd dat de volledige uitoefening van de bevoegdheden van de ECB aanvangt op de eerste dag van de derde fase.

De leden van de RPF-fractie vroegen of andere lidstaten vergelijkbare wetgeving hebben voorbereid.

Alle lidstaten dienen hun wetgeving tijdig aan te passen aan de vereisten van de derde fase van de EMU. Vrijwel alle lidstaten hebben diverse wetgevingsvoorstellen in verschillende stadia van voorbereiding waaronder wetgevingsvoorstellen inzake de verdeling van bevoegdheden met betrekking tot het wisselkoersbeleid. De specifieke vormgeving en inhoud van de wetgevingsvoorstellen verschilt per land afhankelijk van onder meer de uitgangssituatie en institutionele structuur.

Aanpassing Wet financiële betrekkingen buitenland 1994

De leden van de RPF-fractie vroegen welke rol De Nederlandsche Bank krijgt na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.

Voor wat betreft de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994 (Wfbb) treedt er geen verandering op in de rol van De Nederlandsche Bank door dit wetsvoorstel. De Wfbb bevat bepalingen ten aanzien van het betalings- en kapitaalverkeer met het buitenland en kent hiertoe bepaalde bevoegdheden toe aan De Nederlandsche Bank waaronder onder andere het verstrekken van inlichtingen en verzamelen van gegevens voor onder meer de samenstelling van de betalingsbalans van Nederland. Deze rol van De Nederlandse Bank blijft gehandhaafd.

De leden van de GPV-fractie vroegen om meer duidelijkheid over de rol van De Nederlandsche Bank en de ECB ten opzichte van Gemeenschapsvaluta en niet-Gemeenschapsvaluta.

Voor zowel het gemeenschappelijk wisselkoersbeleid ten opzichte van Gemeenschapsvaluta als het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid ten opzichte van niet-Gemeenschapsvaluta's is een centrale rol gereserveerd voor de ECB. Van lidstaten die niet tot het eurogebied behoren wordt verwacht dat zij deel zullen nemen aan het ERM-II. De spilkoersen en fluctuatiemarges zullen in onderlinge overeenstemming worden vastgesteld door de ministers van de lidstaten van het eurogebied, de ECB en de ministers en presidenten van de centrale banken van de lidstaten die niet tot het eurogebied behoren, maar wel deelnemen aan het arrangement, volgens een gezamenlijke procedure waar de Europese Commissie bij betrokken wordt en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité. De ministers en presidenten van de centrale banken die niet meedoen aan het arrangement hebben geen stemrecht in de procedure. De rol van de ECB in het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid ten opzichte van niet-Gemeenschapsvaluta's is vastgelegd in artikel 109 van het Verdrag. Voor zowel het afsluiten van formele arrangementen (artikel 109, lid 1) als het uitvaardigen van algemene oriëntaties (artikel 109, lid 2) kan de Raad slechts in overeenstemming met de ECB handelen. De betrokkenheid van De Nederlandsche Bank bij het gemeenschappelijk wisselkoersbeleid van de euro ten opzichte van Gemeenschaps- en niet-Gemeenschapsvaluta's vloeit voort uit het feit dat De Nederlandsche Bank deel uitmaakt van het ESCB. Daarnaast heeft De Nederlandsche Bank een adviesrol bij het afsluiten van wisselkoersarrangementen betreffende de wisselkoers van de euro ten opzicht van valuta's die niet tot het eurogebied behoren. Tenslotte zij opgemerkt dat naast deze formele bepalingen de gangbare praktijk van regulier overleg tussen De Nederlandsche Bank en de Minister van Financiën zal worden gecontinueerd.

Artikelsgewijze toelichting

De leden van de PvdA-fractie misten de argumentatie waarom in artikel 2 van het wetsvoorstel «de Minister, na overleg met de Bank,» in plaats van «de Bank, na overleg van de Minister,» gemachtigd is gezamenlijk met de lidstaten in het eurogebied een wisselkoersbeleid/arrangement te voeren betreffende de koers van de euro ten opzichte van de valuta's die niet tot het eurogebied behoren.

Artikel 109 inzake het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid van de euro ten opzichte van niet-Gemeenschapsvaluta's heeft gefungeerd als uitgangspunt voor de verdeling van bevoegdheden voor het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid van de euro ten opzichte van Gemeenschapsvaluta's. In artikel 109 ligt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de vaststelling van het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid bij de Raad. Deze lijn is eveneens terug te vinden in artikel 2 van het onderhavige wetsvoorstel dat de Nederlandse participatie in de besluitvorming over het gemeenschappelijke wisselkoersbeleid van de euro ten opzichte van Gemeenschapsvaluta's regelt. Deze lijn is tevens conform de huidige Nederlandse praktijk op het gebied van het Nederlands wisselkoersbeleid.

De leden van de PvdA-fractie verzochten aan te geven of er een precedent bestaat dat één wet voor verschillende hoofdstukken en artikelen bij Koninklijk Besluit een verschillend tijdstip van inwerkingtreding krijgt.

Artikel 7 van het wetsvoorstel is geformuleerd overeenkomstig de aanwijzingen voor de regelgeving. In aanwijzing 180 is een aantal modellen genoemd, waarvan de hier gebruikte tekst er een is. Of van de bevoegdheid om verschillende tijdstippen te kiezen gebruik wordt gemaakt, hangt af van de omstandigheden van het geval. In de praktijk komt een inwerkingtreding op verschillende tijdstippen wel voor. Als voorbeeld kan worden genoemd het vergelijkbare artikel 35 in de Postbankwet, en de daarop gebaseerde Koninklijke besluiten van 21 oktober 1985, Stb. 556, en van 18 december 1985, Stb. 686.

De leden van de PvdA-fractie verzochten aan te geven wat in artikel 7 onder het moment van de onherroepelijke vaststelling van de omrekeningskoers van de gulden moet worden verstaan.

Het gaat hierbij om het moment van formele besluitvorming over de koers van de gulden ten opzichte van de overige munten die deelnemen aan de muntunie, alsmede over de koers van de gulden ten opzichte van de euro. Formeel zullen beide conversiekoersen, krachtens artikel 109L, lid 4, op de aanvangsdatum van de derde fase van de derde fase worden vastgesteld of op een later tijdstip mocht Nederland op dat moment een derogatie hebben.

Naar boven