Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25672 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25672 nr. 5 |
Vastgesteld 11 december 1997
De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek naar dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
De leden van de PvdA-fractie hebben al twee jaar node gewacht op de afhandeling van deze wet. De trage beantwoording van de in de Eerste Kamer gestelde vragen heeft hun zeer teleurgesteld. Deze leden hebben vervolgens met genoegen vastgesteld dat er overeenstemming is tussen vertegenwoordigers van de rechterlijke macht, de advocatuur en de gemeentelijke kredietbanken over een vereenvoudigde procedure in die schuldsaneringssituaties waar er naar verwachting nauwelijks uitkering aan schuldeisers zal zijn. Deze leden kunnen zich in hoofdlijnen vinden in de voorgestelde wijzigingen. Zij zijn dan ook bereid al het mogelijke te doen om een spoedige afhandeling van deze novelle te bevorderen. Wel hebben deze leden nog enige vragen.
Deze leden menen dat het een goede zaak is dat de (gemeentelijke) kredietbanken die zich al twintig jaar bij uitstek bezighouden met schuldhulpverlening, schuldbemiddeling en schuldsanering, in het wetsvoorstel zijn aangewezen als organisatie die de rol van bewindvoerder op zich neemt in schuldsaneringen met weinig uitkeringscapaciteit. De expertise die zijn weerslag vindt in de sinds de jaren zeventig landelijk gehanteerde minnelijke regeling schuldsanering van de NVVK (de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet) staat daar borg voor.
De leden van de PvdA-fractie vragen ter verduidelijking op welke wijze en door wie er controle/toezicht zal plaatsvinden op de werk- en handelwijze van de bewindvoerders/medewerkers van de kredietbanken. Aan welke deskundigheidseisen zal de betreffende medewerker moeten voldoen? Welke functie heeft de inschrijving in het tableau van de rechtbank? Wat is de reactie van de regering op opmerkingen als zou bij de behandeling van schuldsaneringssituatie in relatie tot de bankfunctie er onvoldoende sprake zijn van functiescheiding?
Is de vergoeding uit de boedel van f 50,– per maand voor de bewind-voerder ook van toepassing voor de advocaat die een minnelijke regeling weet te realiseren in het kader van een schuldsanering?
Welke is, kan en mag de betrokkenheid zijn van particuliere organisaties die zich op commerciële basis bezighouden met schuldhulpverlening of schuldbemiddeling met deze in de wet vastgelegde procedure? Deze leden maken zich grote zorgen over commercieel werkende schuldhulpverleningsorganisaties die zich als het om saneringsactiviteiten gaat als bewindvoerder aanbieden. Wat is daarover de opvatting van de regering, zo vragen deze leden. Welke vormen van toezicht of controle bestaan er op deze organisaties en hun werkwijze?
In een brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer op 13 maart 1997 is aangekondigd dat er overleg gaande is om onder voorwaarden (het niet in rekening brengen van kosten van schuldbemiddeling) particuliere (commerciële) schuldhulpverlening dan wel schuldbemiddeling te kunnen toelaten. De leden van de PvdA-fractie stellen vragen bij de wenselijkheid van deze ontwikkeling en vragen naar de voortgang van deze opties en de opvattingen van de minister hieromtrent.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Om te beginnen wensen zij enige opmerkingen te maken over de voorgeschiedenis van dit wetsvoorstel.
Bij de behandeling van het Wetsontwerp Algemene regeling van beslag op loon, sociale uitkeringen en andere periodieke betalingen, diende onder anderen het CDA-lid Biesheuvel, een motie in over de wenselijkheid te komen tot een wettelijke saneringsregeling voor natuurlijke personen (Kamerstukken II, 17 897, nr. 19). De stemming over wetsvoorstel en motie moest vanwege de val van het tweede kabinet Lubbers een aantal maanden worden uitgesteld. Op 21 december 1989 werden wet en motie, de laatste met algemene stemmen, aanvaard door de Tweede Kamer.
Op 28 december 1992 kwam de toenmalige staatssecretaris van Justitie, de heer Kosto, ter uitvoering van deze motie met een wetsvoorstel «Wijziging van de Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen». Op 3 oktober 1995 werd dit voorstel met algemene stemmen door de Tweede Kamer aanvaard.
Het voorstel kon in de Eerste Kamer op een minder warm onthaal rekenen. De collegae aan de overkant hadden vooral moeite met het beslag dat de procedure zou leggen op de rechterlijke macht. De afwikkeling – juist in gevallen waarbij er sprake is van geen of een geringe aflossingscapaciteit van de schuldenaar – werd als te zwaar opgetuigd ervaren. Bovendien zou het voorstel te weinig aansluiten bij de reeds ontstane praktijk van «informele schuldsanering».
Uit allerlei onderzoek blijkt dat de laatste jaren steeds grotere aantallen huishoudens in de problematische schulden komen. Het is juist daarom dat de leden van de CDA-fractie het betreuren dat het wetsvoorstel nog niet is aanvaard. Een wettelijke schuldsaneringsregeling als stok achter de deur voor de totstandkoming van een minnelijk akkoord vormt naar de mening van de leden van de CDA-fractie een uitstekend middel tot armoedebestrijding. Om niet tot verdere vertraging te komen, krijgt de novelle de steun van deze leden.
Wat betreft de novelle wensen de leden van de CDA-fractie een kanttekening te plaatsen bij de verschuiving van (zwaardere bemoeienis van) de rechterlijke macht en de advocatuur naar (een grotere rol voor) gemeentelijke kredietbanken en eventuele andere schuldhulporganisaties. Deze verschuiving behoeft beslist geen negatieve te zijn, echter voor het overzicht op de armoedebestrijding blijft het van belang een goed beeld te houden van de organisatie van de schuldhulpverlening juist ten aanzien van de uitvoeringsaspecten. Daarom roepen deze leden de Minister van Justitie op, hier na inwerkingtreding van de wet gezamenlijk te blijven optrekken met haar collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De monitoringsonderzoeken naar de gemeentelijke schuldhulpverlening van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bieden hiertoe naar de mening van de leden van de CDA-fractie een uitgelezen kans om tot een goed beeld te komen. Deze leden willen dan ook gaarne op de hoogte blijven van de uitvoering van de wet op punten zoals het aantal geslaagde middellijke akkoorden en het aantal wettelijke saneringsregelingen. De armoedebestrijding vergt een actieve houding van de overheid, schuldsanering is daartoe een op maat gesneden instrument. De leden van de CDA-fractie spreken de hoop uit dat met de aanname van deze novelle de nieuwe saneringsmogelijkheid van de schulden van natuurlijke personen spoedig haar beslag zal kunnen krijgen.
De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Faillissementswet in verband met sanering van schulden, dat thans bij de Eerste Kamer aanhangig is.
Deze novelle is, zo stellen zij vast, meer dan een technische wijzigiging. Zij menen zelfs, dat het voorstel vrij fundamenteel is. Niet voor niets heeft een werkgroep van deskundigen aan de basis van dit voorstel gestaan.
Deze leden stellen bevreesd te zijn dat op deze wijze sluipenderwijs belangrijke veranderingen van wetsvoorstellen die de Tweede Kamer reeds gepasseerd zijn kunnen worden aangebracht zonder dat het oorspronkelijke wetsvoorstel van kracht is.
Zij verzoeken de regering uitvoerig in te gaan op de vraag waarom niet het oorspronkelijk wetsvoorstel is ingetrokken en een nieuw is ingediend, maar uitsluitend wordt volstaan met een novelle.
Uit de novelle blijkt, dat het wetsvoorstel beoogt het bewindvoerderschap bij uitsluiting op te dragen aan gemeentelijke kredietbanken. Deze leden vragen of de vermenging van belangen die daarmee optreedt gewenst is. Immers, gemeentelijke kredietbanken zijn financiële instellingen die ook voor de belangen van schuldeisers moeten opkomen. Is het juist een dergelijke toewijzing bij uitsluiting te geven aan een overheidsinstelling? In hoeverre verhoudt dit zich met het beleid van de overheid zoals is neergelegd in het rapport «Markt en Overheid» van de commissie Cohen dat door het kabinet is aanvaard? Wordt er eigenlijk niet een monopolie gecreëerd?
Zijn er, zo vragen de leden van de VVD-fractie, particuliere instanties die zich thans met integrale schuldsanering bezighouden? Zo ja, wat zijn voor deze mensen (organisaties) de consequenties?
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling van het onderhavige wetsvoorstel kennisgenomen.
Deze leden kunnen instemmen met het voorstel om in gevallen waarin sprake is van een te geringe aflossingscapaciteit gebruik te maken van een vereenvoudigde procedure tot wettelijke schuldsanering (het achterwege laten van de verificatievergadering).
Wel hebben deze leden een vraag over de toewijzing van het bewindvoerderschap aan de gemeentelijke kredietbanken. Deze leden verwijzen hierbij ook naar de discussie over het rapport «Markt en Overheid» van de Commissie Cohen. De leden van de fractie van D66 vragen de regering of het voor de hand ligt om het bewindvoerderschap aan de gemeentelijke kredietbanken op te dragen, terwijl bij deze instellingen de deskundigheid en expertise op dit terrein vooralsnog ontbreken.
In de memorie van toelichting (blz. 2) staat dat in veel gevallen een medewerker van de gemeentelijke kredietbank zal kunnen worden belast met het bewindvoerderschap. Wordt hier een monopoliepositie voor gemeentelijke kredietbanken gecreëerd of worden ook andere organisaties met het bewindvoerderschap belast? Er zijn immers partijen die bewezen hebben de schuldhulpverlening en het bewindvoerderschap goed te kunnen uitoefenen, zoals bedrijven op het gebied van particuliere schuldhulpverlening, gerechtsdeurwaarders en de advocatuur. Heeft overleg plaatsgevonden met andere potentiële aanbieders in de markt?
De leden van de fractie van D66 zijn wel van mening dat voorkomen moet worden dat de schuldhulpverlening in handen valt van malafide schuldhulpverleners. Voor partijen die zich bezig gaan houden met schuldhulpverlening en bewindvoering zouden daartoe in overleg met de ministeries van Economische zaken, van Justitie en van Sociale zaken en Werkgelegenheid kwaliteitscriteria kunnen worden geformuleerd. Daarnaast zou een adequate controle op de naleving hiervan moeten worden uitgeoefend. Wat is de mening van de regering hierover?
Voor de gemeentelijke kredietbanken is voor hun werkzaamheden en de ondersteuning daarvan een bedrag gereserveerd van maximaal f 15 miljoen per jaar op basis van een geschat aantal wettelijke schuldsaneringsregelingen van 12 000 per jaar (memorie van toelichting blz. 3). Hebben alleen gemeentelijke kredietbanken recht op subsidie voor bewindvoering? Ontstaat dan niet een oneigenlijk voordeel ten opzichte van organisaties die ook met bewindvoering kunnen worden belast?
Ook vragen de leden van de fractie van D66 of het bedrag van f 25 miljoen dat het kabinet jaarlijks beschikbaar stelt (f 15 mln voor subsidie aan de GKB's en f 10 mln voor het inschakelen van de advocatuur, het rechterlijk apparaat en de kosten gemoeid met de uitvoering van de wet) in juiste verhouding staat tot de kosten die moeten worden gemaakt bij het veronderstelde aantal schuldsaneringsregelingen. Kan de integrale schuldhulpverlening niet goedkoper gebeuren als ook bestaande partijen met kennis en ervaring op dit gebied deze taken toebedeeld krijgen, zo vragen de leden van de D66-fractie.
De leden van de fractie van de RPF hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, dat beoogt een aantal vereenvoudigingen in de herziene Faillisementswet door te voeren.
Deze leden geven te kennen het te betreuren dat de wijziging van de Faillisementswet nog altijd niet in het Staatsblad staat. Intussen neemt het aantal huishoudens met problematische schulden eerder toe dan af. Kan een recent overzicht worden gegeven van het aantal huishoudens met problematische schulden dat de afgelopen jaren noch door Sociale Diensten, noch door gemeentelijke kredietbanken of anderszins kon worden geholpen?
Het voorliggende wetsvoorstel geeft deze leden aanleiding tot het stellen van enkele vragen.
Uitgangspunt blijft, aldus de toelichting, dat buitengerechtelijke schuldsanering de voorkeur verdient boven gerechtelijke. Om een en ander te bevorderen wordt de wettelijke sanering eerst in gang gezet als een verklaring is afgegeven dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot buitenwettelijke sanering te komen. De gemeente, of gemandateerd de gemeentelijke kredietbank, geeft deze verklaring af. De leden van de fractie van de RPF vragen waarom de even eerder in de toelichting genoemde instellingen als schuldhulporganisaties een dergelijke verklaring niet mogen afgeven. Daarnaast vragen deze leden hoe het eerdergenoemde uitgangspunt zich verhoudt met de benoeming door de rechtbank van een bewindvoerder. Houdt buitengerechtelijke schuldsanering niet tevens in dat in dat stadium van de benoeming van een bewindvoerder nog geen sprake is? Met andere woorden: primair komt de buitengerechtelijke schuldsanering. In dat stadium zijn schuldhulporganisaties en zo meer actief. Dan is er ook nog geen sprake van een bewindvoerder. Een bewindvoerder kan immers slechts worden benoemd als dit stadium niet tot resultaat leidt. Vervolgens leidt de indiening van een verzoekschrift tot de benoeming van een bewindvoerder. De leden van de fractie van de RPF krijgen de indruk uit de memorie van toelichting dat veel te weinig tussen deze stadia wordt onderscheiden. Graag ontvangen zij op dit punt een nadere uiteenzetting. Zij vragen daarbij om tevens toe te lichten welke plaats en positie die particuliere schuldhulporganisaties innemen, indien dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven, in verhouding tot de plaats die aan de gemeentelijke kredietbanken is toebedacht. Wordt de aan de gemeentelijke kredietbanken toebedeelde taak ter uitvoering van de schuldsaneringsregeling als buitengerechtelijke schuldsanering gezien of niet? Waarom is kennelijk niet voorzien in de mogelijkheid om particuliere schuldhulporganisaties tot bewindvoerder te benoemen?
De leden van de fractie van de RPF vragen wat de gemeentelijke kredietbanken nu precies moeten gaan doen. Hoe moeten hun activiteiten worden getypeerd? Als gesproken wordt over integrale schuldhulpverlening, dan gaat het toch, zo lijkt het deze leden, om taken die de traditionele bezigheden van de gemeentelijke kredietbank (schuldsanering en -bemiddeling) te buiten gaan. Het gaat er immers om een duurzaam evenwicht te bereiken tussen uitgaven en inkomsten bij de cliënt, zodat nieuwe probleemsituaties worden voorkomen. In dat kader ligt het niet voor de hand (uitsluitend) de gemeentelijke kredietbanken met deze nieuwe, uitgebreide taak te belasten.
Moet uit het wetsvoorstel immers niet de conclusie worden getrokken dat de gemeentelijke kredietbanken bij uitsluiting van anderen tot schuldhulpverlener en bewindvoerder optreden? Is daarmee sprake van een monopoliepositie? Zo ja, kan deze keuze worden beargumenteerd? Hoe verhoudt zich de schuldhulpverlenerstaak met de huidige werkzaamheden en expertise van de gemeentelijke kredietbanken? Zijn de gemeentelijke kredietbanken niet primair gericht op schuldsanering en schuldbemiddeling in plaats van op schuldhulpverlening en bewindvoering? Is het geen vreemde combinatie om de gemeentelijke kredietbank, die in veel gevallen bij schuldsanering als krediteur zal gaan optreden, tegelijkertijd tot hulpverlener c.q. bewindvoerder te benoemen. Is daarmee sprake van oneigenlijke vermenging van belangen?
Buitenwettelijke schuldsanering wordt ook gestimuleerd door de integrale schuldhulpverlening een belangrijke impuls te geven. Een bedrag van f 15 miljoen wordt genoemd, niet in de laatste plaats tot opbouw van, kennelijk thans nog ontbrekende, expertise. Is dit bedrag niet erg hoog? Staat het in verhouding tot de kosten die worden gemaakt? Is de regering bekend met het aanbod van bonafide particuliere schuldhulporganisaties om de beoogde activiteiten voor een aanmerkelijk lager bedrag te verrichten? Wat is de overweging van de regering om aan te haken bij instellingen die, althans op dit moment, nog geen ervaring hebben met schuldhulpverlening?
Sprekend over bonafide particuliere schuldhulporganisaties, vragen de leden van de RPF-fractie naar de stand van zaken met betrekking tot verzoeken om te komen tot een vorm van een certificering, zodat bonafide instellingen zich op betrouwbare wijze als zodanig kunnen presenteren. Is het mogelijk te komen tot een dergelijke certificering, waarbij getoetst kan worden op onafhankelijkheid, effectiviteit en betrouwbaarheid?
Past de keuze om de gemeentelijke kredietbanken in te schakelen overigens in het beleid dat strekt tot marktwerking en deregulering, zo vragen deze leden.
Kan worden toegelicht waarom de Raden voor de rechtsbijstand de aangewezen instanties zijn om de krachtens dit wetsvoorstel te verlenen subsidies uit te keren?
De leden van de fractie van de RPF stellen tot slot de indruk te hebben dat vele aspecten van deze novelle niet voldoende zijn overdacht. Diverse keuzen zijn niet of nauwelijks beargumenteerd. Al met al zijn zij in dit stadium er niet van overtuigd dat dit wetsvoorstel (ongeschonden) doorgang moet vinden. In het licht van de noodzaak om tot een snelle vaststelling van de Faillisementswet te komen, is dit zeer te betreuren, zo menen zij.
De leden van de GPV-fractie zijn van oordeel, dat het onderhavige wetsvoorstel onvoldoende tegemoet komt aan de bezwaren die kleven aan het wetsvoorstel tot wijziging van Faillissementswet in verband met de sanering van schulden van natuurlijke personen, dat thans bij de Eerste Kamer aanhangig is.
Het belangrijkste bezwaar van dit wetsvoorstel, namelijk het buitensporige beroep dat op de rechter wordt gedaan, wordt volgens de leden van de GPV-fractie met het onderhavige wetsvoorstel slechts deels ondervangen. De voorgestelde vereenvoudigde procedure kan immers alleen worden gevolgd als er geen middelen zijn om een uitkering aan schuldeisers te kunnen doen en ook niet de verwachting bestaat dat op een later moment daarvoor alsnog middelen beschikbaar zullen komen. Zet het wetsvoorstel daardoor geen premie op lege boedels? De schuldenaar die erin slaagt de boedel leeg te houden, is immers reeds na één jaar in plaats van drie jaar van de schuldsaneringsregeling en van zijn schulden af.
Het doorvoeren van voornoemde regeling stelt in de ogen van de leden van de GPV-fractie bijzondere eisen aan het toezicht op de boedel van de schuldenaar. Deze leden zijn er verre van overtuigd, dat hieraan een goede invulling zal kunnen worden gegeven. In dit verband zetten zij vraagtekens bij het verplicht opdragen van het bewindvoerderschap aan medewerkers van gemeentelijke kredietbanken. Gelet op hun achtergrond zal het accent van hun werkzaamheden vooral liggen op de begeleiding van de schuldsaneringsregeling. Mede gelet op de karige beloning voor de bewindvoerder, verwachten de aan het woord zijnde leden, dat kwaadwillende schuldenaren tal van mogelijkheden zullen hebben om hun boedel leeg te houden of leeg te maken bij gebrek aan daadwerkelijk toezicht op hun boedel.
Het exclusief opdragen van de bewindvoering aan gemeentelijke kredietbanken stuit bij deze leden ook op andere bezwaren. In verschillende commentaren op het wetsvoorstel wordt ingegaan op de gebrekkige zo niet afwezige ervaring van gemeentelijke kredietbanken op het terrein van schuldhulpverlening en bewindvoering. Daaraan kan worden toegevoegd, dat het «bijspijkeren» van de benodigde kennis en ervaring een substantiële investering vergt. Dat terwijl er andere partijen zijn, die hebben aangetoond wel over de vereiste deskundigheid te beschikken. Schept dit geen bevoordeelde positie voor de gemeentelijke kredietbanken, zonder dat hieraan een dragende motivering ten grondslag ligt? Hoe beziet de regering de voorgestelde opzet voor bewindvoering in relatie tot de bevindingen van de commissie Cohen in het rapport «Markt en Overheid». De leden van de GPV-fractie vragen kortom nader te motiveren waarom een monopoliepositie voor gemeentelijke kredietbanken is voorzien. Is het voorts gewenst, dat gemeentelijke kredietbanken schuldhulpverlening en bewindvoerderschap in aanvulling op hun huidige taken gaan uitvoeren? Is dan wel sprake van voldoende onafhankelijke organisaties, nu zij hun diensten ook aanbieden aan schuldeisers? Wat verzet zich ertegen ook anderen, bijvoorbeeld gerechtsdeurwaarders, in te schakelen als bewindvoerders? In het verlengde daarvan vragen deze leden alsnog te reageren op de notitie van de Koninklijke Vereniging van Gerechtsdeurwaarders van 21 juli 1993 waarin de Vereniging uiteenzet waarom haar leden met bewindvoerderstaken zouden kunnen worden belast. Hangt de in het wetsvoorstel gemaakte keuze voor inschakeling van gemeentelijke kredietbanken samen met de voorziene uitvoeringslasten?
De leden van de GPV-fractie geven in overweging te bepalen dat ook andere deskundige en onafhankelijke organisaties met bewindvoering kunnen worden belast. Is de regering bereid alsnog overleg te voeren met organisaties waarvan aangenomen moet worden dat zij de bewindvoering over schuldenaars op adequate wijze zouden kunnen uitvoeren?
Deze leden benadrukken dat voor de inschakeling van dergelijke organisaties adequate kwaliteits- en betrouwbaarheidscriteria, alsmede een goede controle op de naleving daarvan, vereist zijn. Is op dit punt een aanbestedingsbeleid van gemeenten denkbaar, hetgeen kostenverlagend zou kunnen werken?
De novelle houdt naar het oordeel van de leden van de GPV-fractie onvoldoende rekening met een ander tegen het in de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel ingebracht bezwaar, dat de regeling schuldenaren niet motiveert om een extra inkomen te verwerven ter aflossing van zijn schulden. De schuldeisers zullen immers aanspraak kunnen maken op het volledige extra inkomen dat een schuldenaar met zijn inspanningen verwerft. Valt niet een wettelijke voorziening te treffen waardoor extra inspanningen tijdens de afwikkeling van de schuldsaneringsregeling althans voor een deel worden gehonoreerd in die zin dat een deel van de extra inkomsten de schuldenaar niet wordt afgenomen?
De leden van de GPV-fractie vragen een reactie te geven op een alternatief voorstel, dat door A. van Hees gesuggereerd is in het Nederlands Juristenblad van 14 november 1997. Bestaande problemen met het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel zouden kunnen worden opgelost door het optuigen van het dwangakkoord in faillissement. Wat zijn naar het oordeel van de regering de voor- en nadelen van dit voorstel ten opzichte van de voorgestelde wettelijke regeling, zo vragen de leden van de GPV-fractie.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van het onderhavige wetsvoorstel. Ook hebben zij het commentaar gelezen op dit voorstel van onder meer de FNV. In dit commentaar wordt als kritiek geuit dat in het wetsvoorstel de gemeentelijke kredietbanken bij uitsluiting van andere instanties worden genoemd als schuldhulpverlener en bewindvoerder. Hiermee dreigt een vermenging van belangen op te treden, omdat kredietbanken ook de belangen van schuldeisers dienen. De leden kunnen zich voorstellen dat ook anderen, zoals bijvoorbeeld de rechtshulpverlening, een goede rol zouden kunnen vervullen als schuldhulpverlener.
Daarnaast wordt naar de mening van deze leden terecht opgemerkt dat ook verdere begeleiding van de mensen voor de toekomst noodzakelijk is. Het is onduidelijk of de kredietbanken die begeleiding wel zullen kunnen bieden. Deze leden verzoeken de regering op deze kritiekpunten in te gaan.
2. Artikelsgewijze behandeling
De leden van de PvdA-fractie vragen of burgemeester en wethouders ook een andere bank of kredietverstrekker kunnen mandateren dan een (gemeentelijke) kredietbank. Zo ja, welke?
De leden van de D66-fractie vragen of de regering een nadere toelichting kan geven op de versoepeling van de termijnen.
Volgens de memorie van toelichting (blz. 5) zal de bewindvoerder behoefte hebben aan het instrument van de postblokkade om zijn wettelijke taken naar behoren te kunnen uitoefenen. Deze maatregel heeft voor de schuldenaar zeer ingrijpende gevolgen. De leden van de fractie van D66 vragen hoe deze maatregel zich verhoudt tot artikel 13 van de Grondwet, nu niet langer een advocaat tot bewindvoerder behoeft te worden benoemd.
De leden van de D66-fractie merken ten aanzien van het voorgestelde artikel 48c op dat het beheer en de subsidiëring bij de Raden voor Rechtsbijstand worden ondergebracht. Betekent dit dat ook de controle op de wijze waarop de subsidie wordt aangewend aan de raden wordt overgelaten? Zijn de raden voldoende toegerust voor deze taakuitbreiding, zo vragen deze leden.
Samenstelling: Leden: V. A. M. van der Burg (CDA), voorzitter, Schutte (GPV), Korthals (VVD), Janmaat (CD), Soutendijk-van Appeldoorn (CDA), Van de Camp (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, M. M. van der Burg (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Heemst (PvdA), Aiking-van Wageningen (Groep Nijpels) Rabbae (GroenLinks), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van der Stoel (VVD), Dittrich (D66), Verhagen (CDA), De Graaf (D66), Rouvoet (RPF), B. M. de Vries (VVD), O. P. G. Vos (VVD) en Van Vliet (D66).
Plv. leden: Smits (CDA), Van den Berg (SGP), Van Blerck-Woerdman (VVD), Marijnissen (SP), Bremmer (CDA), Doelman-Pel (CDA), Vacature PvdA, Feenstra (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Rehwinkel (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Apostolou (PvdA), R. A. Meijer (Groep Nijpels), Sipkes (GroenLinks), Biesheuvel (CDA), Rijpstra (VVD), Middel (PvdA), Passtoors (VVD), Van Boxtel (D66), Van der Heijden (CDA), Roethof (D66), Leerkes (U55+), Van den Doel (VVD), Weisglas (VVD) en De Koning (D66).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25672-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.