25 670
Wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 met het oog op de ontwikkelingen in de organisatie van het toezicht op het effectenverkeer

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 3 maart 1998

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I

1. In artikel I, wordt na onderdeel I een nieuw onderdeel Ii toegevoegd, luidende:

Ii

In artikel 21 worden na het vierde lid, twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

5. De registerinschrijving van een effecteninstelling als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, wordt geweigerd dan wel doorgehaald indien de voornemens, de handelingen of de antecedenten van de personen die het beleid van de effecteninstelling bepalen of mede bepalen, dan wel van de personen die rechtstreeks of middellijk bevoegd zijn deze personen te benoemen of te ontslaan, Onze Minister aanleiding geven tot het oordeel dat, met het oog op de belangen van de beleggers, de betrouwbaarheid van deze personen niet buiten twijfel staat.

6. Het is een effecteninstelling als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, die niet in het register is ingeschreven, verboden om als effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder diensten aan te bieden of te verrichten.

2. In artikel I, komt onderdeel M te luiden:

M

1. In artikel 28, eerste lid, wordt de zinsnede «of een effecteninstelling» vervangen door: «of een effecteninstelling, niet zijnde een instelling als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder h, i of j,» en vervalt de laatste volzin.

2. Na het derde lid worden vier leden toegevoegd, luidende:

4. Indien de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, is gegeven aan een effecteninstelling, en Onze Minister niet binnen de termijn, bedoeld in het derde lid, een bevredigend antwoord van die instelling heeft ontvangen, of indien naar zijn oordeel niet of onvoldoende aan zijn aanwijzing gevolg is gegeven, kan Onze Minister, indien hij dit met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten noodzakelijk acht:

a. de instelling schriftelijk aanzeggen, dat vanaf een bepaald tijdstip alle of bepaalde organen van de instelling hun bevoegdheden slechts mogen uitoefenen na goedkeuring door een of meer door Onze Minister aangewezen personen en met inachtneming van de opdrachten van deze personen, welke aanzegging terstond van kracht wordt;

b. de instelling schriftelijk aanzeggen, dat Onze Minister zal overgaan tot publicatie van de aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, bij welke publicatie, wanneer de instelling dit verlangt, tevens de correspondentie openbaar wordt gemaakt, die naar aanleiding van de aanwijzing tussen Onze Minister en de instelling is gevoerd.

5. Indien Onze Minister van oordeel is dat ten aanzien van de instelling, bedoeld in het vierde lid, onverwijld maatregelen noodzakelijk zijn, kan hij zonder toepassing van de eerste twee leden onmiddellijk uitvoering geven aan onderdeel a van het vierde lid, nadat hij de instelling in de gelegenheid heeft gesteld haar mening over de onmiddellijke uitvoering te geven.

6. Met betrekking tot een aanzegging als bedoeld in het vierde lid, onder a, is het volgende van toepassing:

a. de organen van de instelling zijn verplicht de door Onze Minister aangewezen personen alle medewerking te verlenen;

b. Onze Minister kan de betrokken organen van de instelling toestaan bepaalde handelingen zonder machtiging te verrichten;

c. de door Onze Minister aangewezen personen oefenen hun bevoegdheden uit gedurende ten hoogste twee jaren na de aanzegging, bedoeld in het vierde lid, onder a, behoudens de bevoegdheid van Onze Minister om deze termijn telkens voor ten hoogste een jaar te verlengen; de verlenging wordt terstond van kracht;

d. Onze Minister kan te allen tijde de door hem aangewezen personen door andere vervangen;

e. voor schade ten gevolge van handelingen, welke zijn verricht in strijd met een aanzegging als bedoeld in het vierde lid, onder a, zijn degenen, die deel uit maken van het orgaan van de instelling dat deze handelingen verrichtte, persoonlijk aansprakelijk tegenover de instelling; de instelling kan de ongeldigheid van deze handelingen inroepen, indien de wederpartij wist, dat de vereiste goedkeuring ontbrak of daarvan redelijkerwijs niet onkundig kon zijn;

f. zodra Onze Minister van oordeel is dat de naleving van de regels, bedoeld in het eerste lid, voldoende is gewaarborgd, beslist hij dat de betrokken organen van de instelling hun bevoegdheden weer onbeperkt kunnen uitoefenen.

7. Het besluit tot publicatie van een aanwijzing als bedoeld in het vierde lid, onder b, wordt eerst van kracht, wanneer het onherroepelijk is geworden. Indien de instelling na de publicatie alsnog voldoet aan de aanwijzing dan wel indien Onze Minister de aanwijzing intrekt, zal Onze Minister hiervan op dezelfde wijze als bij de voorafgaande publicatie kennis geven.

ARTIKEL II

Artikel II komt te luiden:

Artikel II

In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Wet toezicht effectenverkeer 1995 «11, eerste en vijfde lid» vervangen door: «11, eerste lid», wordt «16, eerste, derde, achtste, negende, elfde, twaalfde en dertiende lid» vervangen door: «16, eerste, derde, zevende, achtste, tiende, elfde en twaalfde lid» en wordt ingevoegd: «artikel 21, zesde lid» en «28, zesde lid, onder a».

Toelichting

Artikel I, eerste lid

Met deze wijziging wordt aan de STE een instrument gegeven om tegen te gaan dat een effecteninstelling waarvan de vergunningaanvraag is afgewezen c.q. de vergunning is ontnomen om betrouwbaarheidsredenen, op grond van de vrijstellingsregeling actief kan blijven als vrijgestelde instelling, bijvoorbeeld als cliëntenremisier. Indien de instelling de nieuwe activiteiten volgens de regels meldt, moet de STE volgens de huidige regeling de instelling registreren. De registratie biedt in gevallen waarin op grond van de antecedententoets een vergunning is geweigerd c.q. ingetrokken ten onrechte een kwaliteitsstempel. Het gevaar bestaat dat de betrokkene weliswaar is ingeschreven als cliëntenremisier, maar een zodanige adviespraktijk uitvoert dat deze door zijn cliënten niet of nauwelijks kan worden onderscheiden van een vergunningplichtige effecteninstelling. Hierdoor kan schade worden toegebracht aan de integriteit van de Nederlandse effectenmarkt. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat het niet de bedoeling is dat de STE (standaard) de betrouwbaarheid van alle betrokken instellingen voorafgaand aan de registerinschrijving moet toetsen.

Het zesde lid bewerkstelligt dat vrijgestelde effecteninstellingen niet zonder registerinschrijving actief mogen zijn; de registerinschrijving wordt een constitutief vereiste voor het aanbieden en verrichten van diensten.

Artikel I, tweede lid

In de notitie inzake de samenhang en verschillen tussen de financiële toezichtswetten van 30 augustus 1996 (de zogenaamde «Röntgenfoto toezichtswetten»)1 wordt gewezen op het grote belang van de stille curatele als toezichtsinstrument. In die notitie is geconstateerd dat de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) als enige van de vijf onderzochte toezichtswetten niet voorziet in de mogelijkheid van stille curatele, maar dat er aanleiding bestaat dit verschil met de andere toezichtswetten op te heffen. Aangezien ook bij het toezicht op effecteninstellingen het instrument van de stille curatele nuttig kan zijn, is in de Röntgenfoto toezichtswetten aangekondigd dat de Wte 1995 zodanig zal worden aangepast dat ook bij effecteninstellingen zo nodig een stille curator kan worden benoemd. In het kader van het overleg tussen Financiën en de toezichthouders over de implementatie van de Röntgenfoto, is medio 1997 tussen Financiën en de STE afgesproken dat dit punt zou worden meegenomen in het in voorbereiding zijnde horizontale wetsvoorstel Röntgenfoto toezichtswetten. Dat wetsvoorstel beoogt de niet-sector-specifieke verschillen tussen de toezichtswetten op te heffen en zal volgens de huidige planning eind dit jaar gereed komen.

De afwikkeling van de recente fraude-gevallen op de beurs heeft echter uitgewezen dat invoering van de stille curatele in de Wte 1995 op zo kort mogelijke termijn gewenst is. Gelet hierop heeft ondergetekende besloten niet met de invoering van de stille curatele in de Wte 1995 te wachten tot het wetsvoorstel tot implementatie van de conclusies van de genoemde Röntgenfoto gereed is, maar de invoering te realiseren door middel van de onderhavige Nota van wijziging. Een en ander is reeds aangekondigd in paragraaf 2.2 van de Nota Integriteit Financiële Sector, die op 19 december 1997 aan de Tweede Kamer is aangeboden.

Voorgesteld wordt derhalve aan onderdeel M van het wetsvoorstel een nieuw tweede lid toe te voegen, waarin de stille curatele bepalingen zijn opgenomen. De tekst is dusdanig ruim geformuleerd dat ook in het geval van een integriteitscrisis een bewindvoerder kan worden benoemd. In feite kan de stille curatele worden toegepast in dezelfde gevallen dat een aanwijzing ex artikel 28, tweede lid, kan worden gegeven, dat wil zeggen bij schending van de op de effecteninstelling van toepassing zijnde regels, indien de STE dit met het oog op een adequate functionering van de effectenmarkten of de positie van de beleggers op die markten noodzakelijk acht. De tekst van de toegevoegde leden vier tot en met acht is overigens ontleend aan de regelingen in artikel 54 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en artikel 28, derde tot en met zesde lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992.

Artikel II

Tegen activiteiten van vrijgestelde instellingen zonder registerinschrijving als bedoeld in artikel 21, zesde lid, alsmede tegen schending van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 28, zesde lid, onder a, zal de STE moeten kunnen optreden door het opleggen van een dwangsom of een bestuurlijke boete. In het wetsvoorstel tot invoering van de dwangsom en de bestuurlijke boete in de financiële wetgeving zal door middel van een Nota van wijziging schending van deze bepalingen worden toegevoegd. Tevens worden deze overtredingen strafbaar gesteld door opneming in de Wet op de economische delicten.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Kamerstukken II, 1995/96, 24 843, nr. 1, p. 11

Naar boven