25 670
Wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 met het oog op de ontwikkelingen in de organisatie van het toezicht op het effectenverkeer

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 maart 1998

Algemeen

Ondergetekende heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Financiën uit de Tweede Kamer. Hij stelt met genoegen vast dat het onderhavige wetsvoorstel brede steun geniet in de Tweede Kamer.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wanneer het wetsvoorstel over de bestuurlijke boeten verwacht kan worden. Tevens vroegen deze leden of in het kader van dat wetsvoorstel ook wordt gedacht aan een aanscherping van de mogelijkheid tot intrekking van de vergunning van toegelaten instellingen.

Het wetsvoorstel tot invoering van de dwangsom en de bestuurlijke boete (IDBB) in de financiële wetgeving is op 18 december 1997 bij de Tweede Kamer ingediend. In het kader van dat wetsvoorstel worden twee nieuwe bestuurlijke handhavingsinstrumenten in de toezichtswetgeving geïntroduceerd, te weten de mogelijkheid om bij overtreding van de relevante regels een dwangsom en een bestuurlijke boete op te leggen. Een wijziging van de bestaande bestuurlijke handhavingsinstrumenten, zoals de mogelijkheid om een vergunning in te trekken, is in het wetsvoorstel IDBB niet aan de orde. Overigens bestaat ook geen aanleiding om de mogelijkheid tot intrekking van de vergunning van toegelaten instellingen aan te scherpen, aangezien blijkens signalen uit de praktijk de thans geldende regeling adequaat is.

De leden van de PvdA-fractie wezen er op dat de gefaseerde versterking van het toezicht niet ten koste mag gaan van de overzichtelijkheid en de samenhang van de huidige en nieuwe maatregelen.

Ondergetekende onderschrijft deze mening, en wijst in dit verband op de Nota Integriteit Financiële Sector (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 830, nr. 1), die op 19 december 1997 naar de Tweede Kamer is verzonden. In deze nota, die in het navolgende zal worden aangeduid als de Integriteitsnota, worden de huidige en nieuwe maatregelen in hun onderlinge samenhang besproken.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de president van de Nederlandsche Bank (DNB) de voorstellen van de regering over inzage in de politieregisters niet ver genoeg vindt gaan. Tevens vroegen zij een oordeel over de visie van het openbaar ministerie (OM), dat toezichthouders slechts inzicht mogen hebben in door het OM te selecteren gegevens uit die registers.

Met betrekking tot dit punt is nadere navraag gedaan bij de directie van DNB. Daaruit is gebleken dat de op 28 november 1997 in werking getreden wijziging van het Besluit politieregisters (Stb. 549), tegemoet komt aan de wens van DNB om haar de mogelijkheden te verschaffen die noodzakelijk zijn voor een adequate uitoefening van het toezicht. Inzake het selecteren van gegevens door het OM merkt ondergetekende op dat het wijzigingsbesluit in nauw overleg tussen Financiën en de voor het Besluit Politieregisters verantwoordelijke Ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken tot stand is gekomen. In het besluit is expliciet vastgelegd dat het OM beoordeelt of en onder welke voorwaarden de naar hun aard gevoelige gegevens uit de politieregisters beschikbaar kunnen worden gesteld. Bij de beoordeling worden de belangen van toezicht afgewogen tegen de belangen van opsporing en vervolging, alsook van privacy. Ondergetekende kan zich vinden in deze bepaling.

De leden van de PvdA-fractie hechtten voorts aan een goede informatievoorziening bij de beurs, die voldoet aan voorwaarden van openheid en helderheid. Zij verzochten ondergetekende zijn gedachten hierover te laten gaan.

Amsterdam Exchanges N.V. (AEX) beschouwt het voorlichten en informeren van particuliere beleggers als een van haar primaire taken.

De voorlichting van de AEX gebeurt langs een aantal kanalen. In de eerste plaats in de vorm van educatieve lezingen die als doel hebben particuliere beleggers te informeren over de mogelijkheden en de risico's van het beleggen op AEX. Deze lezingen worden zowel op de beurs als in het land gegeven. Op de beurs drie tot vier keer per dag en in het land op een groot aantal avonden in de week. Het team dat zich hiermee bezighoudt, bestaat uit bijna 20 personen. Voorts beschikt AEX over een pakket educatieve brochures. Deze worden gratis ter beschikking gesteld. De brochures kunnen rechtstreeks bij AEX worden opgevraagd en worden vaak ook door tussenpersonen uitgereikt. Dit schriftelijke voorlichtingsmateriaal is eveneens bedoeld om particuliere beleggers inzicht te geven in zowel de mogelijkheden als de risico's van de producten die op AEX worden verhandeld. Beleggers die vragen hebben kunnen contact opnemen met AEX. Zij worden dan geholpen door de medewerkers die ook de lezingen in het land verzorgen. Via de AEX-website kunnen beleggers eveneens educatieve informatie krijgen. Naast de voorlichting in educatieve zin besteedt AEX aandacht aan het informeren van particuliere beleggers over ontwikkelingen. Hieronder valt ook actuele marktinformatie. Deze laatste wordt onder andere gegeven via het uitgeven van stemmingsbeelden die twee keer per dag worden vervaardigd. Deze worden aan de pers aangeboden en zijn via de website van AEX voor iedereen toegankelijk. Voor informatie over koersen kunnen particuliere beleggers terecht op Teletekst, de AEX-website, de kranten en een speciaal daarvoor door AEX ingestelde telefonische koersendienst.

Ter bescherming van de particuliere belegger schrijft AEX voor dat alle particuliere beleggers die in opties en futures willen handelen, kennis moeten nemen van de inhoud van het Officieel Bericht van de beurs. In dit document is een hoofdstuk opgenomen over de risico's van dit soort beleggingen. Ook de regelingen over de klachtencommissie zijn hierin toegelicht. Alvorens een belegger actief kan worden op de optie- of futuresmarkt, dient hij een optieovereenkomst respectievelijk een cliëntenovereenkomst te tekenen met zijn tussenpersoon. Onderdeel van deze overeenkomst is het verplicht ter hand stellen door de tussenpersoon van het Officieel Bericht van de beurs.

De leden van de PvdA-fractie vroegen tevens of ondergetekende nadere informatie kan verschaffen over het functioneren van de klachtenregeling van de beurs.

Particuliere beleggers die menen in hun belangen te zijn geschaad, kunnen een klacht indienen bij de Klachtencommissie Beursbedrijf. Deze procedure is kostenloos voor de particuliere belegger, behoudens griffiekosten, en functioneert in overeenstemming met de doelstellingen van de Wte 1995. De klachtencommissie is een onafhankelijke instelling waarvan de leden worden benoemd door de president van de Rechtbank in Amsterdam. Voor de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter geldt dat zij benoembaar moeten kunnen zijn tot rechter in een arrondissementsrechtbank. De huidige voorzitter was tot voor kort lid van de Raad van State. De huidige plaatsvervangend voorzitter is advocaat-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden.

De leden van de fracties van de PvdA en D66 vroegen om een oordeel van ondergetekende met betrekking tot de uitspraak door de president van DNB in de Volkskrant van 25 november 1997 dat nauwere, zelfs ultieme samenwerking tussen DNB en de Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) en wellicht ook met de Verzekeringskamer (VK) denkbaar is. In dit verband vroegen de leden van de D66-fractie tevens of ondergetekende een fusie tussen toezichthoudende instanties wenselijk acht, op korte dan wel op langere termijn, of dat de samenwerking een andere vorm behoort te krijgen. Zij vroegen welke structuur hem voor ogen staat.

In de hiervoor al aangehaalde Integriteitsnota is een uiteenzetting gegeven van de wijze waarop de toezichthouders op diverse terreinen samenwerken. Tevens bevat de nota verschillende initiatieven die zullen leiden tot een intensivering van die samenwerking, zowel tussen de toezichthouders onderling, als tussen de toezichthouders en de instanties belast met opsporing en vervolging. Daarnaast voorziet de nota in andere maatregelen gericht op een versterking van het toezicht, zoals uitbreiding van de capaciteit van de toezichthouders, verbetering van hun informatiepositie en versterking van het toezichtsinstrumentarium.

Tevens wordt door de toezichthouders intensief samengewerkt bij het bedrijfseconomisch toezicht. Zo is voor het toezicht op financiële conglomeraten door DNB en VK een belangrijk deel van deze samenwerking in een protocol geïmplementeerd (conform toezegging wordt de Kamer binnenkort nader geïnformeerd over het toezicht op financiële conglomeraten). Aldus bestaan op velerlei terrein toegespitste samenwerkingsvormen, in aanvulling op het door de drie toezichthouders gehouden sectorale toezicht. Deze benadering voldoet en staat ook internationaal goed aangeschreven.

Voornemens tot een fusie tussen de toezichthoudende instanties zijn er dan ook niet. Uiteraard valt nooit volledig te overzien of in de toekomst een aanpassing van de bestaande toezichtstructuur wenselijk kan zijn. Bepalend daarvoor zal zijn of een dergelijke aanpassing aangewezen is ter wille van een effectief en transparant toezicht. Daarbij geldt dat er vele en snelle ontwikkelingen zijn in het beleid en in de markt. Zo is een tendens in het beleid dat toetsing van de integriteit een steeds grotere prioriteit krijgt; aangezien dit een niet-sectorspecifieke invalshoek is, neemt de behoefte aan coördinatie tussen toezichthouders en harmonisatie van regels hierdoor toe.

Een tendens in de markt is dat producten die door financiële instellingen uit verschillende sectoren worden aangeboden steeds meer uitwisselbaar worden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan beleggingsverzekeringen versus producten uit andere sectoren. Andere tendensen zijn de opkomst van financiële conglomeraten en financiële dienstverlening via het Internet. Ook hierdoor nemen reikwijdte en intensiteit van samenwerking tussen toezichthouders toe.

Op een ander niveau is een ontwikkeling, in het snijvlak van beleid en markt, dat het toezicht op de grootbanken een meer op deze instellingen en hun brede importantie toegesneden karakter krijgt. In de komende periode zal het prudentiële toezicht op de grootbanken waarschijnlijk in grotere mate worden gebaseerd op een toetsing van de kwaliteit van de gehanteerde risico-management systemen, dit mede met het oog op de toenemende betekenis van deze instellingen voor de stabiliteit van het gehele financiële stelsel. Gewezen wordt op de reorganisatie die inmiddels binnen DNB heeft plaatsgevonden.

De genoemde en andere ontwikkelingen, waaronder begrepen de situatie in andere landen, blijven relevant voor trends in het toezicht nu en in de toekomst.

Voorts wilden de leden van de fractie van de PvdA graag weten wat de stand van zaken is met betrekking tot de weigerachtige houding van de STE bij de uitvoering van de wijziging Wet melding zeggenschap en welke actie is ondernomen. Zij vroegen of nu kan worden uitgegaan van een loyale uitvoering door de STE.

Bij de invoering van de Wet melding zeggenschap 1996 (Wmz 1996) heeft de STE besloten de niet wettelijk vereiste verkrijgbaarstelling van lijsten met eerder openbaar gemaakte meldingen te doen vervallen. De STE was van mening dat een overzicht van openbaar gemaakte meldingen niet meer is dan een historisch overzicht dat door tal van oorzaken achterhaald is en niet langer de gewenste doorzichtigheid biedt van de effectenmarkt. Hoewel de STE als regel aan derden bij het verstrekken van het overzicht meedeelde, dat het overzicht gelet op het vorenstaande met enige voorzichtigheid moest worden beoordeeld, bestond volgens de STE het gevaar dat niet of niet voldoende met deze kanttekening rekening wordt gehouden.

In juni 1997 is gebleken, dat, niettegenstaande het feit dat de historische overzichten van openbaar gemaakte meldingen aan genoemde onvolkomenheden kunnen lijden, aan dergelijke overzichten toch behoefte blijft bestaan. Teneinde in die behoefte te voorzien, is in overleg tussen het Ministerie van Financiën, de STE en het Financieel Dagblad afgesproken dat het Financieel Dagblad op verzoek historische overzichten van openbaar gemaakte meldingen verstrekt. Daarbij is het mogelijk om een verzoek te doen dat is gespecificeerd hetzij naar de aandeelhouder, hetzij naar de naamloze vennootschap. Met andere woorden: men kan vragen welke belangen aandeelhouder X zoal in zijn bezit heeft (gehad), mits deze belangen ooit bij de STE zijn aangemeld, en men kan verzoeken om een historisch overzicht van openbaar gemaakte meldingen met betrekking tot belangen in naamloze vennootschap Y.

De leden van de VVD-fractie vroegen welke maatregelen moeten worden getroffen om een actieve melding van namen achter coderekeningen te bewerkstelligen.

In de brief aan de Tweede Kamer van 14 november 1997 (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 714, nr. 2) is aangekondigd dat het toezicht ten aanzien van gecodeerde rekeningen zal worden geïntensiveerd. In de Integriteitsnota is een nadere uitwerking van dit voornemen gegeven. In elk geval zullen de financiële instellingen worden verplicht om op een centrale plaats binnen de eigen organisatie een register van gecodeerde rekeningen aan te houden. De uitwerking van een en ander zal in overleg met de financiële toezichthouders geschieden. Bezien wordt in hoeverre de bestaande wetgeving voldoende mogelijkheden biedt.

In aanvulling hierop zullen effecteninstellingen via voorschriften bij of krachtens de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) aan verplichtingen op het gebied van de vaststelling van de identiteit van hun cliënten worden onderworpen welke vergelijkbaar zijn met de verplichtingen die op grond van de Wet identiteitsvaststelling bij financiële dienstverlening thans reeds gelden voor andere vormen van financiële dienstverlening.

Tevens vroegen deze leden of de antecedenten van in opspraak geraakte personen voortaan gemeld moeten worden bij de STE en of de databank die wordt opgezet tussen DNB, STE en VK voldoende waarborgen biedt voor deze melding.

Voor de beantwoording van deze vraag moet onderscheid worden gemaakt naar de positie van de betrokken personen. De betrouwbaarheid van personen die het beleid bepalen of mede bepalen wordt getoetst en wijzigingen in de antecedenten moeten door de instellingen waar betrokken personen werkzaam zijn aan de toezichthouder gemeld worden. De databank die wordt opgezet tussen DNB, STE en VK biedt op zich geen additionele waarborgen voor de melding van wijziging in antecedenten, maar zorgt wel voor een betere toegankelijkheid van informatie beschikbaar bij de andere toezichthouders.

De betrouwbaarheid van personen die geen (mede)beleidsbepalende invloed hebben wordt niet door de toezichthouders getoetst. Thans wordt echter, zoals in paragraaf 2.6 van de Integriteitsnota is vermeld, in samenspraak tussen STE, DNB, AEX en het Ministerie van Financiën gewerkt aan een systeem van integriteitsbewaking voor effectenhandelaren. De gedachten gaan daarbij uit naar een register, aan te houden door de STE, van medewerkers die bevoegd zijn voor de instellingen waarvoor zij werkzaam zijn effectentransacties af te sluiten. Om recht te doen aan de primaire verantwoordelijkheid van de financiële instellingen voor de integriteit van hun werknemers, zullen de instellingen verplicht worden tot in- en uitschrijving van hun medewerkers, bijvoorbeeld bij wijziging van werkgever. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de desbetreffende passage uit de Integriteitsnota.

De leden vroegen tevens welke knelpunten er tussen de drie toezichthouders bestaan bij de uitwisseling van persoonsgegevens, op welke wijze de knelpunten worden aangepakt en of de samenwerking tussen de drie toezichthouders moet worden versterkt of geformaliseerd in de Wte 1995.

Binnen de kaders van het geheimhoudings- en informatieuitwisselingsregime van de toezichtswetten en de privacy-wetgeving bestaan er geen juridische knelpunten voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de drie toezichthouders. Gewerkt wordt aan een organisatorische stroomlijning van de informatieuitwisseling. Door een werkgroep van DNB, STE en de VK wordt de mogelijkheid bezien om te komen tot een afstemming van de eisen betreffende de deskundigheid en betrouwbaarheid van (mede)beleidsbepalers. Verder hebben de toezichthouders besloten eerder genoemde databank op te zetten. Een systematische aanpak van de gegevensuitwisseling werd noodzakelijk geacht gegeven het de afgelopen jaren sterk toegenomen aantal getoetste personen. Het aantal is toegenomen door de autonome groei van het aantal onder toezichtstaande instellingen, maar ook door de wijziging en uitbreiding van wet- en regelgeving. Ondergetekende acht op dit punt verdere formalisering van de samenwerking in de Wte 1995 niet noodzakelijk.

De leden van de VVD-fractie vroegen welke belemmeringen er nog bestaan voor de toegang van de STE tot de politiebestanden en welke wijzigingen van bevoegdheden noodzakelijk zijn om die belemmeringen weg te nemen. Verder werd gevraagd op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van beurshandelaren is gewaarborgd.

Gesteld moet worden dat er geen belemmeringen zijn, anders dan de voorziening in het Besluit tot wijziging van het Besluit politieregisters (Stb. 549) dat het OM beoordeelt of en onder welke voorwaarden de naar hun aard gevoelige gegevens uit de politieregisters beschikbaar kunnen worden gesteld. Bij de beoordeling worden de belangen van toezicht afgewogen tegen de belangen van opsporing en vervolging, alsook van de persoonlijke levenssfeer. Ondergetekende acht deze voorziening op zijn plaats. Met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer geldt dat het OM voorwaarden kan stellen die de persoonlijke levenssfeer van betrokken personen waarborgen. Daarenboven geldt dat de toezichtswetten geheimhoudingsbepalingen terzake bevatten. Verkregen informatie mag niet voor een ander doel worden gebruikt. Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat de toezichthouders geen rechtstreekse toegang tot de politieregisters krijgen, maar dat op verzoek gegevens uit de politieregisters worden verstrekt.

Op de vraag van deze leden of het toezicht van de STE op beleggingsinstellingen (bedoeld zal zijn: effecteninstellingen) die zich via Internet presenteren adequaat is, antwoordt ondergetekende dat het gebruik van Internet tot op heden voornamelijk gericht is op marketing en public relations doeleinden, zoals informatie over beleggingsproducten en effectendiensten, koersinformatie, marktontwikkelingen, publicatie van effectenresearch en voor adviezen over de beleggingen in individuele fondsen. Slechts een beperkt aantal effectenbemiddelaars biedt hun cliënten de mogelijkheid om effectenorders te plaatsen door middel van Internet. De STE houdt toezicht op deze instellingen.

De STE onderzoekt hiernaast of het gebruik van Internet door effecteninstellingen aanleiding geeft om voorstellen te doen voor eventuele aanpassingen in de regelgeving; daarbij worden ook de bevindingen op dit gebied van buitenlandse toezichthouders betrokken.

De leden van de VVD-fractie vroegen voorts of de recente beursfraude in het algemeen nog aanleiding geeft tot een verdere uitbreiding van de bevoegdheden van de STE en op welke wijze dat zou moeten gebeuren.

Het is wenselijk dat in de Wte 1995 de zogenaamde stille curatele wordt ingevoerd. Verwezen zij naar de Nota van wijziging terzake, die bij de onderhavige Nota naar aanleiding van het Verslag is gevoegd.

Deze leden vroegen hoe de bevoegdheden van de STE zich verhouden tot de andere toezichthouders in de Europese Unie.

Ondergetekende merkt op dat de recente en de nog onderhanden zijnde modernisering van de toezichtswetgeving in dit opzicht leidt tot een convergentie van de bevoegdheden van de STE aan hetgeen internationaal gebruikelijk is. Ondergetekende verwijst niet alleen naar de initiatieven in het kader van het onderhavige wetsvoorstel, maar tevens naar het wetsvoorstel inzake gebruik voorwetenschap, alsmede het wetsvoorstel IDBB.

De leden van de fractie van D66 vroegen welke taken AEX nog uitvoert op grond van het principe van zelfregulering. Zij vroegen of deze taken bij de AEX kunnen blijven berusten.

AEX stelt de beurseigen regels op en ziet toe op de naleving daarvan, beslist over de toelating van effecteninstellingen tot de beurshandel en kan daaraan voorwaarden verbinden die voor de door AEX onderscheiden functies verschillend kunnen zijn. Tevens is AEX bevoegd om tuchtrechtelijke sancties op te leggen aan toegelaten effecteninstellingen. Voorts is AEX de bevoegde autoriteit inzake noteringskwesties. Zij beslist uit dien hoofde zelfstandig – met inachtneming van Europese regels ter zake – over de toelating van fondsen tot de notering ter beurze en stelt de regels vast voor de desbetreffende (effecten uitgevende) instellingen, onder andere regels met betrekking tot de aan AEX en het publiek te verstrekken informatie. Op grond van artikel 6, eerste lid, Wte 1995, kan de STE in voorkomende gevallen een aanwijzing geven aan de beurs om jegens een in overtreding zijnde genoteerde instelling een bepaalde gedragslijn te volgen. De STE beschikt derhalve niet over een rechtstreekse aanwijzingsbevoegdheid jegens aan de beurs genoteerde instellingen indien zij de op hen van toepassing zijnde regels overtreden.

Op grond van het onderhavige wetsvoorstel wordt de rol van de AEX terzake van de beurseigen regels en de primaire markt ongewijzigd gelaten. In de notitie inzake de organisatie van het toezicht op het effectenverkeer van 30 augustus 1996 is overigens reeds aangegeven dat de zelfregulering ten aanzien van die toezichtsgebieden thans gehandhaafd kan blijven. Dit standpunt werd ook door de vaste commissie voor Financiën gedeeld (Notitie van de vaste commissie voor Financiën inzake de organisatie van het toezicht op het effectenverkeer van 28 juni 1996).

De vragen van de leden van de D66-fractie over de uitspraken van de president van DNB, de wenselijke vorm van samenwerking tussen toezichthouders en de structurele vormgeving van het toezicht zijn eerder in deze nota reeds aan de orde geweest.

Deze leden informeerden tevens naar verdere plannen met betrekking tot verdere aanscherping en uitbreiding van het toezicht en naar de termijn waarbinnen de Tweede Kamer die plannen kan verwachten. Hiernaast wilden zij weten wat ondergetekende vindt van het idee van persoonlijke licenties voor beurshandelaren, zoals dat is geopperd door de directeur van Amsterdam Exchanges N.V. (AEX).

Voor het antwoord op beide vragen wordt verwezen naar de eerdergenoemde Integriteitsnota, die op 19 december naar de Tweede Kamer is gestuurd.

Tenslotte vroegen deze leden hoe ondergetekende het plan van AEX met betrekking tot het handelssysteem beoordeelt, in ogenschouw nemend het doel van onderhavig wetsvoorstel.

AEX heeft medio november 1997 op basis van een uitgevoerde evaluatie van het Trading System Amsterdam (TSA) een consultatiedocument gepubliceerd met haar voorstellen voor aanpassing van het handelssysteem. Na afronding van de consultatieperiode heeft AEX begin januari 1998 haar definitieve besluit bekend gemaakt. De STE heeft, vooruitlopend op de nog formeel voor te leggen reglementsaanpassingen, uit hoofde van de Wte 1995 haar oordeel over het consultatiedocument aan AEX bericht. Over een aantal voorstellen van AEX zal nog nader overleg plaatsvinden tussen AEX en de STE. Ondergetekende acht het, gegeven het nog lopende overleg tussen AEX en de STE, thans niet opportuun in het kader van het onderhavige wetsvoorstel een oordeel uit te spreken over de voorstellen van AEX.

Overigens zij erop gewezen dat er geen rechtstreeks verband is tussen het onderhavige wetsvoorstel en de beoordeling van de door AEX voorgestelde aanpassing van het handelssysteem. De inrichting van het handelssysteem behoort tot de competentie van AEX. De inhoud van de voorstellen en de daarop gebaseerde voorstellen voor reglementsaanpassingen zullen door de STE worden getoetst aan de criteria van de Wte 1995, te weten het adequate functioneren van de effectenmarkten en de positie van de beleggers op die markten. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het antwoord van ondergetekende d.d. 11 september 1997 op de door de leden Ybema en Van Walsem gestelde vragen over het handelssysteem (met name het antwoord op de vragen 1 en 3). In de brief van 11 september 1997 wordt tevens opgemerkt dat de Tweede Kamer te zijner tijd zal worden geïnformeerd over de conclusies die met betrekking tot het handelssysteem door de AEX zijn getrokken.

Kern van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie waren van mening dat de STE de gegevens die zij nodig acht bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag niet via de AEX moet ontvangen, maar dat zij die rechtstreeks verzamelt. Tevens denken zij dat de gegevens uit de zogenaamde Stock-watch direct aan de STE ter beschikking zouden moeten komen.

Ondergetekende wijst er op dat in het systeem van het onderhavige wetsvoorstel de STE zelfstandig – en derhalve niet via AEX – de gegevens verzamelt op basis waarvan de vergunningsaanvraag door haar wordt beoordeeld. Voorts voorziet de Wte 1995 er in dat de gegevens uit de Stock-watch aan de STE ter beschikking staan.

De leden van de PvdA-fractie vroegen welk belang de handelsregels beogen te beschermen en in het bijzonder of zij ook van belang zijn voor de integriteit van de effectenhandel. Deze leden zijn van mening dat indien de handelsregels een waarborg voor de integriteit van de handel vormen, de STE ook voor die regels een rechtstreekse aanwijzingsbevoegdheid moet hebben. Alleen regels die zuiver technisch van aard zijn en die dienen om de beurshandel ordelijk te doen verlopen kunnen wat de leden van de PvdA-fractie betreft bij het bestuur van de beurs blijven.

De handelsregels beschermen het commerciële belang van de beurs, waaronder de concurrentiepositie mede dient te worden begrepen. Tevens dienen zij om de beurshandel ordelijk te doen verlopen alsmede ter bevordering van een eerlijke en transparante prijsvorming. In paragraaf 2 van de memorie van toelichting is het begrip «handelsregels» gedefinieerd als regels die specifiek zijn voor de beurzen en derhalve geen equivalent kennen in andere toezichtswetten of in bij of krachtens artikel 11, eerste lid, Wte 1995 voor niet tot de beurs toegelaten effecteninstellingen vastgestelde regels. Het gaat om alle relevante regels die in het kader van de toelating tot de beurs aan een effecteninstelling worden gesteld in aanvulling op de «prudentiële regels». Regels die direct de integriteit waarborgen zijn per definitie «prudentiële regels», omdat de vergunningseis van betrouwbaarheid in het geding is, en alle regels die samenhangen met de status van vergunninghouder volgens de memorie van toelichting «prudentiële regels» zijn.

Deze leden vroegen tevens naar aanleiding van het opnemen in de wet van de voorwaarden van de houder van een effectenbeurs en de uitbreiding van de regels ter zake van de beurserkenning, of de minister informatie kan geven over de huidige stand van zaken bij de AEX en de overige beurzen.

De uitbreiding van de regels terzake van beurserkenning vloeit rechtstreeks voort uit de ervaringen die zijn opgedaan met het toezicht op de effectenbeurzen. Deze regels vormden het referentiekader bij de beoordeling van de aanvraag voor een beurserkenning door AEX. Zij vinden dan ook hun weerspiegeling in de voorschriften die aan de beurserkenning van AEX zijn verbonden. AEX en AEX-Agrarische Termijnmarkt zijn thans de enige houders van effectenbeurzen in Nederland die over een erkenning beschikken. Het onderhavige wetsvoorstel heeft niet als consequentie dat AEX en AEX-Agrarische Termijnmarkt een nieuwe aanvraag voor een erkenning als effectenbeurs moeten indienen. De twee verleende erkenningen blijven ongewijzigd van kracht.

De leden van de CDA-fractie merkten op er van uit te gaan dat mogelijke verhaalsacties die zouden kunnen plaatsvinden op de thans nog bestaande verenigingen VvdE en VEOE, na de ontbinding van deze verenigingen kunnen worden ingezet jegens de AEX, als rechtsopvolger van beide voornoemde verenigingen. De leden van de CDA-fractie vroegen voorts of de bewaartermijn van de archieven van de te liquideren verenigingen gesteld is op een periode van 10 jaar.

De overgang van de oude beursorganisatie naar AEX heeft plaatsgevonden door middel van een overdracht van de activa en passiva van de VvdE en VEOE naar AEX. De ledenorganisaties van beide beurzen hebben in ruil daarvoor elk 50% van de aandelen in AEX ontvangen, die inmiddels zijn doorgeplaatst aan de leden van beide verenigingen en aan institutionele beleggers en effectenuitgevende instellingen. Aangezien deze fusie derhalve het karakter heeft van een overdracht van activa en passiva, kan AEX niet worden aangemerkt als de rechtsopvolger van de VvdE en VEOE. Verhaalsacties jegens de VvdE of VEOE kunnen derhalve niet worden ingezet jegens AEX. Overigens is de VEOE inmiddels ontbonden. De VvdE zal worden ontbonden zodra het instandhouden van haar vermogen als waarborgkapitaal voor de Effectenclearing niet langer vereist zal zijn uit hoofde van de aan de beurserkenning voor AEX verbonden voorwaarden. Voor nadere toelichting zij verwezen naar mijn brief aan de Tweede Kamer inzake de fusie tussen de Amsterdamse Effectenbeurs en de Optiebeurs van 20 december 1996 (Kamerstukken II, 1996–1997, 24 456 nr. 14).

In alle gevallen zullen de dossiers van de VvdE en de VEOE na het moment van liquidatie van beide verenigingen 10 jaar bij een bewaarder blijven berusten. Onderdeel N van het wetsvoorstel voorziet er in dat de STE bevoegd is informatie op te vragen over effecteninstellingen die waren toegelaten tot de door beide verenigingen gehouden beurzen, maar niet tot AEX, bij de bewaarder van de betrokken dossiers.

Deze leden vroegen voorts of bij niet opvolging van de rechtstreekse aanwijzingsbevoegdheid bij overtreding van de prudentiële regels door tot de beurs toegelaten effecteninstellingen sprake is van een delict in de zin van de Wet economische delicten (WED). Tevens vroegen zij of de aanwijzingsbevoegdheid een bevoegdheid betreft welke kenbaar wordt gemaakt via een publiek medium.

Niet-nakoming van artikel 28, derde lid, Wte 1995 is inderdaad strafbaar gesteld als economisch delict. Een aanwijzing als bedoeld in artikel 28 wordt niet gepubliceerd. In artikel 32 Wte 1995 zijn de feiten die door de STE als toezichtsmaatregel kunnen worden gepubliceerd limitatief opgesomd. Wel zal bij een schending van zo'n aanwijzing (artikel 28, derde lid, Wte 1995), vanaf het moment van invoering van de bevoegdheid dwangsommen en bestuurlijke boeten op te leggen, het feit terzake waarvan een dwangsom of een bestuurlijke boete is opgelegd, het overtreden voorschrift, alsmede de naam, het adres en de woonplaats van degene aan wie de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete is opgelegd, ter openbare kennis kunnen worden gebracht.

De leden van de VVD-fractie wilden graag weten of het te allen tijde mogelijk is prudentiële regels en handelsregels scherp van elkaar te onderscheiden. Zij vroegen naar de knelpunten. Voorts vroegen zij naar de invoering van de bevoegdheid boeten op te leggen. Tenslotte informeerden zij naar de beroepsmogelijkheden die financiële instellingen hebben tegen besluiten van de STE.

Bij een schending van de «prudentiële regels» is sprake van een schending van een regel die is opgenomen in het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 of de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1995 van de STE. Alsdan geldt een rechtstreekse aanwijzingsbevoegdheid. Bij een schending van de «handelsregels» is sprake van een schending van een regel opgenomen in de besluiten van de beurs. Voor deze gevallen geldt een indirecte aanwijzingsbevoegdheid. Derhalve bestaan terzake geen knelpunten. De op dit moment nog in de beursregels voorkomende prudentiële regels zullen overigens in het kader van de herijkingsoperatie worden overgeheveld naar de gewijzigde Nadere regeling van de STE. De STE is thans bezig met de opstelling van deze regeling.

Voor de invoering van de bevoegdheid bestuurlijke boeten en dwangsommen op te leggen wordt verwezen naar het wetsvoorstel IDBB, dat sedert 18 december 1997 bij de Tweede Kamer aanhangig is.

Op grond van artikel 44, eerste lid, Wte 1995 kan iedere belanghebbende tegen een op grond van de Wte 1995 genomen besluit van de STE beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB). Deze rechter oordeelt in eerste en enige instantie. De beroepsgang zal in het kader van het wetsvoorstel IDBB worden herzien, waarbij rechtspraak in twee instanties wordt geïntroduceerd. Voor alle overtredingen wordt de rechtbank te Rotterdam aangewezen als de centrale bestuursrechter voor de zaken in eerste aanleg, met een mogelijkheid van hoger beroep bij het CBB.

De leden van de fractie van D66 vroegen aan welke concrete vormgeving wordt gedacht waar het gaat om de samenwerking tussen STE en DNB in het geval dat sprake is van schending door een tot de beurs toegelaten kredietinstelling van een effectentypische regel.

De STE kan in dergelijke gevallen de betrokken kredietinstelling een aanwijzing geven betreffende een door die kredietinstellingen te volgen gedragslijn. DNB kan zo nodig, vanuit de eigen verantwoordelijkheid krachtens de Wet toezicht kredietwezen 1992, besluiten tot het nemen van maatregelen. De samenwerking bestaat in dezen uit een goede onderlinge uitwisseling van de voor beider toezicht relevante informatie.

Deze leden merkten op dat een te strenge wetgeving invloed zou kunnen hebben op de internationale concurrentiepositie van de Amsterdamse beurs en vroegen in hoeverre dit wetsvoorstel gevolgen heeft voor deze positie, wat deze wijziging vanuit Europees perspectief betekent en of de minister een overzicht kan geven van de meest recente Europese ontwikkelingen op dit gebied.

Het wetsvoorstel beoogt een herverdeling van toezichtstaken van AEX naar de STE en derhalve niet een aanscherping van het toezicht. Voor de concurrentiepositie van AEX heeft het wetsvoorstel derhalve geen gevolgen. Voorts hebben de Europese richtlijnen die betrekking hebben op het effectenverkeer voor het onderhavige wetsvoorstel geen betekenis. Wat betreft de verdeling van toezichtstaken tussen beursorganisatie en toezichthouder, bestaat geen Europese harmonisatie. Wel is ondergetekende van mening dat de nieuwe structuur waarbij de STE zelf volledig het wettelijke toezicht op toegelaten instellingen AEX uitvoert, de duidelijkheid van – en ook het vertrouwen van buitenlandse partijen in – het toezicht zal verhogen. Verwezen zij voorts naar het antwoord hierboven op de door de leden van de VVD-fractie gestelde vraag over hoe de bevoegdheden van de STE zich verhouden tot die van de andere toezichthouders in de Europese unie.

Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel b

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de gevolgen van het KB dat de eisen ex artikel 11, eerste lid, wijzigt. Deze leden vroegen op welke termijn ondernemingen aan de veranderde eisen moeten voldoen en of het zinvol is deze termijn in de wet vast te leggen.

De gewijzigde eisen worden neergelegd in de herziene Nadere regeling van de STE. De gewijzigde Nadere regeling, die thans door de STE wordt voorbereid, zal in werking treden op het moment dat de onderhavige wet in werking treedt. Het is derhalve niet zinvol een specifieke termijn in de wet neer te leggen.

Onderdeel J

Deze leden vroegen of in artikel 22 rekening is gehouden met de nieuwe informatietechnologie, die het binnen enkele jaren mogelijk maakt overal ter wereld een effectenbeurs op te zetten.

Hierover zij opgemerkt dat effectenbeurzen die in Nederland actief zijn, al of niet met gebruik making van nieuwe informatietechnologie, op grond van artikel 22 Wte 1995 over een erkenning, vrijstelling of ontheffing dienen te beschikken, althans voorzover zij niet in een andere lidstaat van de Europese Unie zijn aangemerkt als een gereglementeerde markt. De aard van de door een effectenbeurs toegepaste informatietechnologie doet voor de toepasselijkheid van artikel 22 Wte 1995 niet ter zake.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven