25 656
Samenvoeging van de gemeenten Buren, Lienden en Maurik

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 13 januari 1998

Ik dank de leden van de verschillende fracties voor hun bijdragen aan het verslag in verband met het wetsvoorstel tot samenvoeging van de gemeenten Buren, Lienden en Maurik. De leden van de fracties van PvdA en VVD hadden met instemming, de leden van de fracties van CDA, D66 en RPF met belangstelling van het voorstel kennis genomen. De leden van de SGP-fractie hadden met belangstelling, maar ook met grote reserves, van het voorstel kennis genomen. Gaarne ga ik met deze nota nader in op vragen en opmerkingen, die door de leden naar voren zijn gebracht.

Inhoud van het voorstel

De basis voor de voorgestelde samenvoeging ligt in de drie betrokken gemeenten zelf. In 1995 kwam in de provincie Gelderland een discussie op gang waarin de versterking van de gemeentelijke bestuurslaag centraal stond. Deze discussie heeft de gemeenten Buren, Lienden en Maurik gestimuleerd de mogelijkheden van intensievere samenwerking of zelfs samenvoeging op de agenda te zetten.

De gemeenschappelijke weg, die zou worden gevolgd, tekende zich af in het onderzoeksrapport «Samen op weg naar de 21e eeuw?», dat in opdracht van de drie gemeenten in het voorjaar van 1996 werd opgesteld. De strekking van het rapport was, dat een nieuwe gefuseerde gemeente haar bestuurlijke opdracht voor het gebied en de burgers beter zou kunnen realiseren dan de drie afzonderlijke gemeenten. Dit positieve toekomstbeeld voor een samenvoeging was belangrijk materiaal voor het vervolg van de discussie in de gemeenten. Naast bekendheid met de voordelen van deze concrete samenvoeging waren betrokken partijen uiteraard ook doordrongen van de mogelijke risico's, die aan een fusieproces verbonden zijn. Deze werden immers ook in het rapport benoemd: de afstand tussen burger en bestuur neemt veelal toe; een samenvoeging levert in eerste instantie bestuurslasten en andere kosten op; de «eigenheid» van de gemeente neemt af. Daar waar een samenvoeging van onderop wordt geëntameerd en vrijwilligheid een belangrijk kenmerk is, is het begrijpelijk dat de drie gemeenten vervolgens niet over één nacht ijs gaan. Bovendien is een vrijwillige samenvoeging van gemeenten voor de desbetreffende besturen een zwaarwegend besluit, hetgeen er, dit ook in reactie op vragen van de leden van de fractie van de SGP, toe leidde dat er na het uitbrengen van het onderzoeksrapport enige aarzeling bleef een dergelijke stap te zetten. Na een periode van bezinning en overleg kwamen de raadsfracties van de drie gemeenten in november 1996 met een initiatiefvoorstel en gaven zij begin 1997 hun colleges opdracht de vrijwillige samenvoeging verder voor te bereiden. Als resultaat van de periode van bezinning en overleg werden daarbij de volgende uitgangspunten gehanteerd:

– de fusie zal tot stand komen op basis van gelijkwaardigheid van de drie gemeenten;

– de karakteristieke kenmerken van de woonkernen in de drie gemeenten blijven gehandhaafd;

– de maatschappelijke voorzieningen blijven minstens op eenzelfde niveau gehandhaafd;

– in elke gemeente blijft in elk geval een «loket» van de gemeente geopend.

Voorlaatst genoemd uitgangspunt van de betrokken gemeenten is relevant in verband met de vraag van de leden van de fractie van D66 met betrekking tot behoud van sociaal-culturele voorzieningen. Laatstgenoemd uitgangspunt geeft antwoord op de vraag van dezelfde leden inzake eventuele nevenvestigingen van het gemeentehuis en op de vraag van de fractie van de SGP over de afstand tussen bestuur en burger.

De leden van de fracties van de PvdA en de VVD spraken hun waardering uit voor het vrijwillige karakter van de voorgestelde samenvoeging. De leden van de RPF-fractie voegden hieraan toe, dat een vrijwillige samenvoeging te prefereren is boven gedwongen herindeling. De leden van de CDA-fractie zetten vraagtekens bij de redenen die zijn genoemd om te komen tot deze vrijwillige samenvoeging. De leden van de fractie van de SGP twijfelden over de mate van vrijwilligheid van de samenvoeging.

Naar mijn mening is vrijwilligheid inderdaad een aspect, dat voordelen kan hebben voor het proces en het resultaat van een herindeling. De betekenis die ik geef aan vrijwilligheid laat onverlet, dat een samenvoeging nooit op zich zelf staat. Een voorstel tot samenvoeging dient te worden beschouwd tegen de achtergrond van de omgeving van de betrokken gemeenten. Daarbij zijn immer vragen aan de orde of andere, alternatieve voorstellen vanuit een meer regionaal perspectief de voorkeur zouden hebben en of het een voorstel betreft, dat resulteert en past in een voor een langere tijd wenselijke bestuurlijke constellatie. Deze en andere overwegingen volgen ook uit het beleidskader gemeentelijk herindelingsbeleid van het kabinet, waaraan dergelijke voorstellen worden getoetst. In hoeverre overigens (de redenen voor) vrijwillige besluiten van gemeenteraden worden beïnvloed door externe factoren, hetgeen de leden van de fracties van CDA en GPV in dit geval doet twijfelen aan de juistheid van die omschrijving, acht ik minder relevant. Het gaat er immers om dat de betrokken raden in volledige vrijheid en na afweging van voor hen geldende argumenten vrijwillig de keuze tot samenvoeging van hun gemeenten hebben gemaakt. Zoals de leden van de VVD-fractie terecht hebben vastgesteld, kan de samenvoeging op brede steun rekenen in de betrokken gemeenten.

Indien het herindelingsbeleid eenzijdig zou worden gebaseerd op het beantwoorden van vrijwillige initiatieven van gemeenten, is de totstandkoming van sub-optimale resultaten niet ondenkbeeldig. Daarbij merk ik op dat het in de eerste plaats het provinciaal bestuur is, dat bij de vaststelling van een ontwerp-regeling de gevolgen voor de omgeving in beschouwing neemt, respectievelijk kan bevorderen dat bij de voorbereiding van een ontwerp-regeling de gevolgen voor de omgeving in beschouwing worden genomen. Overleg met andere betrokken gemeentebesturen kan hierbij functioneel zijn.

Bij het onderhavige voorstel hebben gedeputeerde staten van Gelderland, die de door de drie raden van de betrokken gemeenten vastgestelde ontwerp-regeling hebben goedgekeurd, inderdaad aandacht geschonken aan de samenhang met andere bestuurlijke ontwikkelingen in het Rivierenland. Daarbij is onder meer goede nota genomen van de visie van de gemeente Culemborg op de versterking van de gemeentelijke bestuurslaag, respectievelijk op de voorgestelde samenvoeging van de gemeenten Buren, Lienden en Maurik. Gedeputeerde staten hebben geoordeeld, dat door de fusie van deze gemeenten een evenwichtiger verhouding in de regio ontstaat. Daarbij speelt mee, dit in antwoord op de vraag van de leden van de fractie van D66, dat de bestuurlijke organisatie van de gemeenten Echteld, Kesteren en Dodewaard (tezamen ongeveer 21 000 inwoners) nog in discussie is.

De leden van de D66-fractie vroegen naar mijn reactie op de mededeling van het gemeentebestuur van Culemborg aan uw Kamer, dat tussen dit gemeentebestuur en de besturen van de gemeenten Buren, Lienden en Maurik en de provincie geen overleg over de ontwerp-regeling is gevoerd. Allereerst merk ik op, dat weliswaar geen separaat bestuurlijk overleg met Culemborg heeft plaatsgevonden over de ontwerp-regeling in enge zin, maar dat wel degelijk overleggen hebben plaatsgevonden en op schrift gestelde opvattingen zijn gewisseld over de gewenste bestuurlijke inrichting van het Rivierenland. Dat geldt overigens, dit in reactie op een desbetreffende vraag van de leden van de fractie van de SGP, in overeenkomstige zin voor de gemeente Tiel. Voorts is naar mijn mening de gang van zaken goed te verklaren vanuit de rolopvatting van het provinciaal bestuur ten aanzien van het gemeentelijk herindelingsbeleid waarbinnen vrijwillige initiatieven van gemeenten positief worden bejegend. Het provinciaal bestuur heeft de vrijheid om zijn verantwoordelijkheid aldus in te vullen; aan de vereisten die de Wet algemene regels herindeling stelt is bovendien voldaan.

In reactie op vragen van de leden van de fracties van de RPF en de SGP deel ik mee, dat de burgers voorafgaande aan de besluitvorming in de gemeenten door middel van een informatiebulletin zijn geïnformeerd over de voorgenomen samenvoeging. Daaropvolgend zijn in de gemeenten informatiebijeenkomsten gehouden: in Lienden één, in Buren twee en in Maurik vier. Uit de opkomst en de ingekomen reacties tijdens die informatiebijeenkomsten mag worden geconcludeerd, dat de samenvoeging door de inwoners positief tegemoet wordt gezien.

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid vroegen of op afzienbare termijn grenswijzigingen van de nieuw te vormen gemeente zijn te voorzien. Het had de leden van de fractie van het CDA verbaasd dat het kabinet niet uitsluit dat er nog andere herindelingen of grenswijzigingen te verwachten zijn die gevolgen hebben voor de omvang van de nieuwe gemeente. Deze leden vroegen in te gaan op de wenselijkheid van een garantie dat deze samenvoeging voor langere tijd ongewijzigd blijft. De leden van de D66-fractie vroegen of met deze samenvoeging de toekomstige omvang van het grondgebied van Culemborg en Tiel voor langere tijd is vastgelegd. De leden van de SGP-fractie vroegen naar de precieze betekenis van de zinsnede dat er voor het kabinet in dit stadium geen aanleiding bestaat bijzondere stappen te zetten ten aanzien van andere mogelijke gemeentelijke herindelingen of grenscorrecties.

Zoals ook in het Beleidskader gemeentelijk herindelingsbeleid is vastgelegd, is uitgangspunt bij gemeentelijke herindelingen, dat deze voor een langere periode moeten voldoen. Ik ben er van overtuigd, dat dit voor de nieuw te vormen gemeente Buren zeker mogelijk zal zijn gelet op de aard en functie van de nieuwe gemeente in het gebied. Hoewel ik daar, zoals u zult begrijpen, geen garantie voor kan geven, acht ik een nieuwe discussie over de bestuurlijke indeling van Buren binnen afzienbare termijn derhalve uitgesloten.

Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dezerzijds is benadrukt, is de voorgestelde samenvoeging een initiatief van de betrokken gemeenten zelf. Bij de totstandkoming van de ontwerp-regeling is de samenhang met de gemeentelijke indeling in de omgeving geen expliciet aandachtspunt geweest. Dit betekent, ook gelet op hetgeen ik met betrekking tot vrijwillige samenvoegingen heb opgemerkt, dat met dit voorstel andere wijzigingen van de gemeentelijke indeling in de regio, dus geen betrekking hebbend op de nieuwe gemeente Buren, niet kunnen worden uitgesloten. Of daarbij mogelijk grenscorrecties met de nieuwe gemeente Buren aan de orde komen, is mij op dit moment niet bekend. Ik wil dat echter niet uitsluiten. Het provinciebestuur van Gelderland heeft de discussie over de bestuurlijke organisatie in die provincie immers nog niet volledig afgerond. Gelet daarop heb ik aangegeven dat de samenvoeging van Buren, Lienden en Maurik geen reden is die discussie mijnerzijds te doorbreken...

De leden van de fractie van D66 vroegen hoe ik in het licht van dit wetsvoorstel aankijk tegen de toekomst van het samenwerkingsgebied Rivierenland en tegen de veranderingen die op de verschillende beleidsterreinen waar de gemeenten samenwerken zullen optreden.

Ik merk daar over op dat tussen de betrokken gemeenten al vele samenwerkingsrelaties bestaan. De gemeenten hebben een gemeenschappelijke Technische Dienst, maken met betrekking tot ruimtelijke ordening gebruik van hetzelfde stedenbouwkundige bureau en werken samen op het terrein van sociale zaken, ouderenzorg en kinderopvang. Tevens is sprake van toenemende samenwerking op het gebied van automatisering en onderwijs. Voorzover tot nu toe sprake was van samenwerking binnen het cluster van her in te delen gemeenten, zal de samenvoeging ertoe leiden dat de nieuwe gemeente deze taken zelfstandig zal kunnen uitvoeren. De samenvoeging heeft in elk geval tot gevolg dat het aantal deelnemers binnen het samenwerkingsverband Rivierenland zal afnemen. Het is aan de betrokken deelnemers aan het samenwerkingsverband om de nodige voorzieningen te treffen die voortvloeien uit deze herindeling en om de toekomst van het samenwerkingsverband nadere invulling te geven.

Met betrekking tot de naam van de nieuwe gemeente, waarnaar de leden van de fracties PvdA, CDA en D66 vroegen, heeft het kabinet in het wetsvoorstel gekozen voor de naam van de grootste betrokken gemeente: Buren. Enkelvoudige namen verdienen in het algemeen de voorkeur boven samengestelde namen, terwijl bovendien de naam Buren bekend is en ingeburgerd in het gebied. De betrokken gemeenten hebben geen (andere) naam voorgesteld. Andere argumenten hebben voor het kabinet bij deze keuze geen rol gespeeld. Zouden de betrokken raden wel een andere naam hebben voorgesteld, dan zou deze naam bij nota van wijziging of door amendering van de zijde van uw Kamer in het wetsvoorstel kunnen worden vastgelegd en zou deze vanaf de datum van herindeling gelden. Als de naam Buren in het wetsvoorstel wordt gehandhaafd, blijft dat de naam van de nieuwe gemeente, tenzij de raad van de nieuwe gemeente nadien alsnog tot naamswijziging op grond van artikel 158 van de Gemeentewet beslist. In antwoord op een vraag van de leden van de fractie van D66 meld ik aansluitend, dat over de vestiging van het nieuwe gemeentehuis binnen de betrokken gemeenten nog geen beslissing is genomen.

Financiële aspecten

De leden van de fractie van het CDA vroegen een nadere verduidelijking op de zinsnede in de memorie van toelichting dat de nieuwe gemeente Buren de eerste vijf jaar «naar verwachting» in aanmerking komt voor een gewenningsbijdrage herindeling.

De woorden «naar verwachting» zijn gebruikt, omdat de uiteindelijke gegevens die behoren bij het uitkeringsjaar, dat begint met de datum van herindeling, maatgevend zijn voor de uitkomst van de formule voor de gewenningsbijdrage. Zolang die gegevens niet beschikbaar zijn, past dus een voorbehoud.

Op basis van voorlopige gegevens is een raming voor de gewenningsbijdrage gemaakt. Een verschil tussen de som van de algemene uitkering van Maurik, Lienden en Buren en de algemene uitkering van de nieuw te vormen gemeente Buren zal met name optreden vanwege de verdeelmaatstaven «vast bedrag» en «schaalfactor uitvoeringskosten sociale dienst». Het verschil dat aan deze beide maatstaven is toe te schrijven bedraagt ca. f 0,7 miljoen. Dit bedrag is aanmerkelijk groter dan 0,25% van de te verwachten algemene uitkering van de nieuwe gemeente Buren. De gewenningsbijdrage is te berekenen door het exces boven de 0,25% te vermenigvuldigen met 1,20. Aangezien ik het exces raam op ca. f 0,6 miljoen, resulteert na de vermenigvuldiging met 1,20 een gewenningsbijdrage van ruim f 0,7 miljoen. Dat is het bedrag dat naar huidig inzicht gedurende vijf jaar wordt uitgekeerd.

Ik merk op dat de huidige gemeente Buren, in tegenstelling tot de beide andere gemeenten, in aanmerking komt voor de maatstaf «slechte bodem». Het is denkbaar dat de nieuwe gemeente niet meer in aanmerking komt voor deze maatstaf, als de maatstaf in 1999 nog in de huidige vorm zou bestaan. Er is een onderzoek gaande naar een andere vormgeving van de maatstaf. Het streven is erop gericht de nieuwe maatstaf bodemgesteldheid met ingang van 1 januari 1999 van toepassing te doen zijn. Die datum valt samen met de voorziene datum van herindeling. De gevolgen van de introductie van een nieuwe maatstaf bodemgesteldheid, de eventuele noodzaak voor een overgangsregeling bij de invoering en een eventuele samenloop met een gemeentelijke herindeling worden in genoemd onderzoek meegewogen.

Met dit antwoord is mijns inziens tevens de vraag van de leden van de VVD-fractie over de gewenningsbijdrage beantwoord.

De leden van de SGP-fractie vonden de toelichting op de financiële aspecten te summier. Zij zien graag een uitgebreidere onderbouwing tegemoet.

In de memorie van toelichting wordt met betrekking tot de financiële aspecten verwezen naar paragraaf 6 van de toelichting op de gemeentelijke ontwerp-regeling. Deze verwijzing is helaas niet geheel correct; bedoeld was paragraaf 6 van het raadsvoorstel van de onderscheidene colleges van burgemeester en wethouders, dat als een van de eerste stukken is opgenomen in de bijlage behorende bij de memorie van toelichting. Daarin is geconcludeerd, dat het financieel perspectief voor de samengevoegde gemeente gezond is en er meer draagvlak ontstaat voor de voorzieningen. Deze conclusie wordt mede gebaseerd op deel 2 van het VB-rapport, dat eveneens is opgenomen in de bijlage bij de memorie van toelichting, en dat uitgebreide informatie over de financiële positie van de drie gemeenten bevat.

Gelet op die ook aan de Tweede Kamer overgelegde informatie heb ik gemeend te kunnen volstaan met een korte financiële paragraaf in de memorie van toelichting. Daarbij speelt mee, dat ik – gelet op het principe van reorganisatie – bestendigheid van de nieuwe Financiële-verhoudingswet, niet twijfel aan de financiële levensvatbaarheid van de nieuwe gemeente. Ook als gevolg van die nieuwe wetssystematiek meen ik in wetsvoorstellen tot wijziging van de gemeentelijke indeling met een minder uitgebreide financiële toelichting te kunnen volstaan.

Toepassing van de Wet waardering onroerende zaken In antwoord op de vragen van de leden van de PvdA-fractie deel ik mee dat de OZB-tarieven 1998 per f 5 000,– in guldens bedragen:

GemeenteTarief gebruikTarief «eigendom»1
Buren5,456,75
Lienden4,976,21
Maurik5,747,17

1 Onder eigendom wordt verstaan: genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Het opslagpercentage voor de onroerende zaken in de gemeente Buren ten behoeve van de inkomstenbelasting (huurwaardeforfait) bedraagt 23.

De leden van de VVD-fractie vroegen of de regeling van artikel 9 betekent dat er tijdelijk sprake zal zijn van verschillende taxatiegebieden, of er tijdelijk sprake zal zijn van verschillende belastingdruk en zo ja, hoe dit verschil zich verhoudt ten opzichte van de huidige verschillen in belastingdruk.

In artikel 9 is een regeling opgenomen die de gevolgen van de herindeling regelt voor de Wet waardering onroerende zaken en de onroerende-zaakbelastingheffing. De regeling is inmiddels qua strekking ook in het wetsvoorstel houdende Wijziging van de Wet algemene regels herindeling, de Provinciewet en de Gemeentewet (Wijziging procedurele bepalingen) opgenomen, dat bij de Eerste Kamer ter behandeling voorligt (kamerstukken I, 1997–1998, 25 234). Indien genoemd voorstel vóór de mondelinge behandeling van het onderhavige herindelingsvoorstel in uw Kamer tot wet zal worden verheven, zou het onderhavige artikel derhalve kunnen vervallen. In dat geval zal ik daartoe een nota van wijziging indienen.

De regeling brengt inderdaad mee dat – ter voorkoming van onnodige uitvoeringskosten in verband met herwaarderingsprojecten – in de nieuwe gemeente Buren gedurende enige jaren sprake is van een tweetal gebieden (voormalige gemeenten) met verschillende waardepeildata. De onroerende zaken in de voormalige gemeenten Lienden en Maurik zijn alle gewaardeerd naar de waardepeildatum 1995, terwijl de onroerende zaken in de voormalige gemeente Buren zijn gewaardeerd naar de waardepeildatum 1992. Dit zal in zijn algemeenheid betekenen dat de waarden van de onroerende zaken in Lienden en Maurik hoger zullen zijn dan die in Buren. Dit houdt in dat een uniform OZB-tarief voor de nieuwe gemeente Buren waarschijnlijk voor de voormalige gemeente Buren een relatief voordeel inhoudt. In welke mate dit voordeel zich zal voordoen is afhankelijk van de verschillen in belastingdruk die er voor de herindeling reeds waren, de verschillen in grootte tussen de gemeenten onderling en de hoogte van het OZB-tarief dat de nieuwe gemeente Buren zal vaststellen. De verschillen in belastingdruk worden echter mede veroorzaakt door andere gemeentelijke heffingen, zoals de reinigingsheffing of de rioolrechten. De nieuwe gemeente Buren kan besluiten om maximaal gedurende twee jaren na de herindeling een of meerdere van deze andere heffingen te laten voortbestaan naar het «oude» tarief, zodat op die wijze ook verschillen in lastendruk kunnen worden gemitigeerd. Voor het geval er zich in individuele gevallen grote lastenstijgingen zullen voordoen, is de gemeente bevoegd om in het jaar 1999 een zogenoemde ingroei- of aftopregeling toe te passen. Deze regelingen zijn opgenomen in artikel 220i van de Gemeentewet. Mijns inziens hebben gemeenten dan ook voldoende mogelijkheden om te grote verschillen in lastendruk te mitigeren.

De leden van de fractie van D66 vroegen of het achterwege laten van het herwaarderingsproces niet in feite uitstel van een probleem is. Ik ben van mening dat dat niet zo is. Alle gemeenten moeten voor het nieuwe WOZ-tijdvak dat aanvangt op 1 januari 2001 de in de gemeente gelegen onroerende zaken (her)waarderen naar de waardepeildatum 1 januari 1999. De werkzaamheden hiervoor kunnen al aanvangen in het najaar van 1998. Indien de nieuwe gemeente Buren voor het voormalig grondgebied gemeente Buren een herwaardering naar 1995 zou moeten uitvoeren – welke werkzaamheden begin 1999 zouden moeten plaatsvinden – , zouden de door deze herwaardering verkregen gegevens slechts voor een periode van twee jaren kunnen worden gehanteerd, namelijk tot 2001. Voorts zou deze herwaarderingsronde parallel lopen met de eerder vermelde herwaarderingsronde voor het nieuwe WOZ-tijdvak, waarvan de werkzaamheden voor een deel ook in het begin van 1999 zouden liggen. Al met al vind ik dat niet wenselijk om de eerder in de memorie van toelichting aangegeven redenen.

Stichtings- en opheffingsnormen basisonderwijs

Met betrekking tot instandhouding van onderwijsvoorzieningen, waarnaar de leden van de fracties van de VVD en D66 vroegen, deel ik mee dat er geen scholen zijn die als gevolg van deze herindeling onder de opheffingsnorm zakken. Op basis van CBS-gegevens op 1 januari 1991 geldt voor de nieuwe gemeente Buren een opheffingsnorm van 53. In de huidige situatie is die norm 52 voor Buren, 59 voor Lienden en 49 voor Maurik. Ik merk daarbij op dat reeds in de bestaande situatie in Buren twee scholen en in Maurik één school onder de opheffingsnorm vallen. In antwoord op de desbetreffende vraag van de leden van de CDA-fractie deel ik mee, dat de Wet tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 inzake ouderbijdragen, sponsorgelden en stichtings- en opheffingsnormen op 26 november 1997 in werking is getreden (Stb. 542).

Ik maak tenslotte graag van de gelegenheid gebruik u hierbij tevens een nota van wijziging aan te bieden. Deze wijziging dient tot herstel van enkele omissies in de Wet van 11 september 1996 tot gemeentelijke herindeling in de samenwerkingsgebieden Midden-Brabant, Breda en Westelijk Noord-Brabant en in een gedeelte van de samenwerkingsgebieden Zuidoost-Brabant en 's-Hertogenbosch (Stb. 449), en in de Wet van 9 juni 1997 tot gemeentelijke herindeling in de provincie Drenthe (Stb. 283). In de eerstgenoemde wet zijn in artikel 14, in de onderdelen b en c, de gemeenten Cuijk respectievelijk Waalre onbedoeld weggevallen in de opsomming van gemeenten die de politieregio Brabant-Noord respectievelijk Brabant-Zuid-Oost vormen. In de laatstgenoemde wet dient de volgorde van de gemeentenamen Assen en Aa en Hunze te worden aangepast.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort

Naar boven