25 649
Regelen met betrekking tot de organisatie van de bloedvoorziening (Wet inzake bloedvoorziening)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 23 oktober 1997

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel belast, brengt onderstaand verslag uit over haar bevindingen.

Met een tijdige en afdoende beantwoording van de in dit verslag opgenomen vragen en opmerkingen acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Met waardering hebben de leden van de CDA-fractie kennis genomen van de inhoud van voorliggend wetsvoorstel. Zij hebben gezien, dat vele punten uit het op 27 november 1996 gehouden algemeen overleg Herstructurering bloedvoorziening inmiddels in het wetsvoorstel zijn verwerkt.

Graag vernemen deze leden nog wel de uitkomst van de toen eveneens aangekondigde studie naar eventuele problemen bij onderbrenging van de commerciële activiteiten van het Centraal Laboratorium van de Bloedtransfusiedienst (CLB) in de landelijke organisatie. Kunnen ook de bestaande relaties van het CLB met buitenlandse organisaties binnen dan wel buiten de kaders van dit wetsvoorstel worden gehandhaafd?

Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie of de minister alsnog bereid is een evaluatie-artikel in het wetsvoorstel op te nemen. Zij stellen evaluatie van deze wet op een tijdstip, dat ruimschoots vóór 1 januari 2000 is gelegen, op hoge prijs.

Het verbeteren van de samenwerking tussen de Rode Kruis Bloedbanken (NRK-bloedbanken) en het CLB is de doelstelling van het voorliggende wetsvoorstel, zo constateren de leden van de D66-fractie. Dit doel en de hoofdlijnen van het wetsvoorstel worden door hen onderschreven. Er resten nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van D66 hebben er begrip voor dat, gezien de lange privaatrechtelijke traditie in de bloedvoorziening en de weerstanden tegen het oprichten van een centraal publiekrechtelijke bloedvoorzieningsinstantie, de regering kiest voor een privaatrechtelijke bloedvoorziening. De getoonde bereidheid van betrokken partijen om invulling te geven aan een bloedvoorziening passend bij het ministerieel beleid vinden deze leden belangrijk. Is deze bereidheid ook schriftelijk vastgelegd, bijvoorbeeld in een intentieverklaring ten aanzien van de fusiestichting of in een convenant met het ministerie?

In de huidige Wet inzake bloedtransfusie behoeft de benoeming, schorsing en ontslag van Collegeleden de goedkeuring van de minister. Een dergelijke regeling hebben de leden van de D66-fractie in het voorliggende wetsvoorstel niet aangetroffen. Zien zij dit goed, of valt een dergelijke regeling onder artikel 5 lid 2A of het beleidsplan in artikel 7? Waarom heeft de regering ervoor gekozen af te zien van directe personele bemoeienis met een Raad van Toezicht of College van de Bloedvoorzieningsorganisatie?

«Het moet (...) voor de minister tevens mogelijk zin om de uitvoerende te bevragen», aldus de Memorie van Toelichting. In welke mate is de Bloedvoorzieningsorganisatie gebonden aan richtlijnen die door de minister uitgevaardigd zijn? De leden van de fractie van D66 denken hierbij aan de recente discussie over het weigeren van homosexuelen als donor.

Graag vernemen zij hoe de controlerende taak van het parlement op de uitvoering van de bloedvoorziening en de ministeriële verantwoordelijkheid hierbij gestalte zal krijgen. Is het mogelijk dat de Tweede Kamer jaarlijks informatie krijgt over de gang van zaken rond de bloedvoorziening?

De ontwikkelingen in de EU omtrent het beleid ten aanzien van menselijk bloed of plasma zijn nog volop in beweging, zo constateren de leden van de D66-fractie. Graag blijven zij op de hoogte van de voortgang.

Maatregelen ter bescherming van het belang van de volksgezondheid zijn gerechtvaardigd om in- en uitvoerbeperkingen aan menselijk bloed en plasma te stellen (artt. 30 en 34 EG-verdrag). Betekent dit ook dat de Nederlandse overheid mag besluiten om bloed dat niet om niet is afgestaan uit Nederland te weren omdat dit een hoger gezondheidsrisico geeft? Hoe ver staat het met de plannen van de minister om bloed dat niet om niet verkregen is te voorzien van etiketten, zoals zij aangaf tijdens het debat op 6 februari jl.?

De leden van de fractie van de RPF hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij begrijpen dat op basis van dit wetsvoorstel de minister één organisatie zal aanwijzen die belast zal worden met het ramen van de behoefte aan bloed, het inzamelen van bloed, het bewaren, het verpakken, etiketteren, vervoeren en het afleveren daarvan. Na het fuseren van de huidige bloedbanken van het Nederlandse Rode Kruis en het Centraal Laboratorium van de Bloedfusiedienst (CLB) zal er sprake zijn van één organisatie in de vorm van een privaatrechtelijke stichting, die het ministeriële beleid uitvoert.

Door de leden van deze fractie wordt een toelichting gevraagd over de opvatting van de regering dat grote maatschappelijke weerstand zal ontstaan als niet een privaatrechtelijke maar een publiekrechtelijke organisatie wordt belast met de bloedvoorziening in ons land. Waarom is afgezien van een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO)?

De leden van de RPF-fractie vragen een nadere toelichting ten aanzien van de zinsnede dat het College voor de Bloedtransfusie onvoldoende in staat is om problemen tussen de betrokken veldpartijen te voorkomen. Om welke problemen gaat het dan met name? Wordt het huidige College voor Bloedtransfusie met de inwerking van de Wet inzake bloedvoorziening opgeheven?

De leden van deze fractie informeren ook naar de rechtspositie van de medewerkers van de nieuwe organisatie. Is deze positie onveranderd gebleven? Zullen werknemers af moeten vloeien? Zo ja, is daar een sociaal plan voor opgesteld?

Is inmiddels meer bekend over het onderbrengen van de commerciële activiteiten van het CLB in de nieuwe organisatie?

De leden van de RPF-fractie herinneren aan de suggestie van de minister, die zij tijdens het algemeen overleg van 27 november 1996 (25 000 XVI, nr. 40, blz. 6) deed. Van regeringswege werd toen de mogelijkheid geopperd om naast een kleine raad van toezicht met deskundige leden een adviesraad in te stellen waarin diverse betrokken partijen hun mening kunnen geven. Welke voordelen heeft zo'n constructie? Waarom is van deze mogelijkheid afgezien?

De voorzitter van de commissie,

Van Nieuwenhoven

De griffier van de commissie,

Teunissen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Lansink (CDA), Schutte (GPV), Van Nieuwenhoven (PvdA), voorzitter, Van der Heijden (CDA), ondervoorzitter, Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), M.M.H. Kamp (VVD), Doelman-Pel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Vliegenthart (PvdA), Mulder-van Dam (CDA), Versnel-Schmitz (D66), Middel (PvdA), Leerkes (U55+), Nijpels-Hezemans (Groep Nijpels), Fermina (D66), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Dankers (CDA), Marijnissen (SP), Essers (VVD), Oudkerk (PvdA), Cherribi (VVD), Sterk (PvdA), Van Boxtel (D66), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD).

Plv. leden: Heeringa (CDA), Van der Vlies (SGP), Lilipaly (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA), Rijpstra (VVD), Voûte-Droste (VVD), Smits (CDA), Dijksma (PvdA), Houda (PvdA), Beinema (CDA), Van den Bos (D66), M. M. van der Burg (PvdA), Rouvoet (RPF), R. A. Meijer (Groep Nijpels), Van Waning (D66), Sipkes (GroenLinks), G. De Jong (CDA), vacature (CD), Passtoors (VVD), Apostolou (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Bremmer (CDA), Bakker (D66), Hoogervorst (VVD).

Naar boven