25 646
Wijziging van de Wet op de kansspelen (speelautomaten)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 december 1997

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag over het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie hebben allereerst gevraagd waarom de gehele titel Va van de Wet op de kansspelen opnieuw wordt vastgesteld en niet slechts de artikelen 30m en 30t. In de memorie van toelichting is aangegeven dat de artikelen 30m en 30t van de Wet op de kansspelen als technische voorschriften kunnen worden beschouwd in de zin van richtlijn 83/189/EEG. Om echter elk risico uit te sluiten dat ook andere bepalingen uit titel Va genotificeerd hadden moeten worden, is de keuze gemaakt om titel Va geheel opnieuw te doen vaststellen en als ontwerp te notificeren bij de Europese Commissie. Deze keuze stemt overeen met de algemene lijn die, op aanbeveling van de Europese Commissie, is aangehouden bij de zogenoemde Securitel-herstelwetgeving en die is vastgelegd in een door de ministerraad geaccordeerd plan van aanpak over de hersteloperatie. In beginsel wordt steeds de gehele regeling dan wel, zoals in dit geval, het gehele onderdeel van de regeling, als ontwerp genotificeerd. Ik roep in herinnering dat dit ook is gebeurd met de reeds onder de zogenoemde spoedprocedure tot stand gekomen regelgeving, te weten de Wet wapens en munitie (kamerstukken II 1996/97, 25 413; Stb. 1997, 292), het Besluit alcoholonderzoeken (Stb. 1997, 293) en een achttal ministeriële regelingen (Stcrt. 1997, 129). Ook bijvoorbeeld in de wetsvoorstellen inzake de IJkwet (kamerstukken II 1996/97, 25 625) en de Waarborgwet 1986 (kamerstukken II 1996/97, 25 626) is deze lijn gevolgd. Bij de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel Wet wapens en munitie heeft de Minister van Justitie reeds toegelicht dat met het opnieuw aanmelden van de gehele wet de grootst mogelijke zekerheid wordt verkregen (Handelingen II 1997/98, blz. 6884). Slechts in uitzonderlijke gevallen is van deze algemene lijn afgeweken, namelijk waar het gaat om zeer omvangrijke regelingen waarin slechts weinig artikelen voorkomen met alsnog te notificeren technische voorschriften. Terecht wordt in het plan van aanpak overigens gesteld dat aan deze aanpak risico's zijn verbonden, omdat dan zeker moet zijn dat geen technische voorschriften over het hoofd worden gezien. Een voorbeeld van deze afwijkende aanpak is het wetsvoorstel tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (kamerstukken II 1996/97, 25 526).

De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd wat de status van vergunningen en toelatingen op grond van Titel Va van de Wet op de kansspelen is, nu deze titel opnieuw wordt vastgesteld. Deze vraag hangt samen met de vraag van de leden van de CDA-fractie waarom in dit wetsvoorstel een overgangsbepaling als in artikel 57 van de Wet wapens en munitie ontbreekt. Een dergelijke bepaling is een wetstechnische voorziening die ertoe strekt dat na intrekking van een regeling de krachtens de ingetrokken regeling vastgestelde regelingen en andere besluiten een nieuwe grondslag vinden in de nieuwe regeling die voor de ingetrokken regeling in de plaats treedt. In het onderhavige wetsvoorstel is in wetstechnische zin geen sprake van intrekking van de Wet op de kansspelen, maar slechts van een wijziging van deze wet. In zo'n geval wordt aangenomen dat een wetstechnische voorziening als hier bedoeld niet noodzakelijk is, omdat de nieuwe, identieke bepalingen, dan automatisch de nieuwe rechtsgrondslag vormen. In dit verband valt ook te wijzen op punt 5 van het advies van de Raad van State over het eerdergenoemde wetsvoorstel tot wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (kamerstukken II 1996/97, 25 526, B). Aanvankelijk was in dit wetsvoorstel nog een overgangsbepaling in de hier bedoelde zin opgenomen, maar deze is op advies van de Raad van State geschrapt, aangezien de Raad de desbetreffende bepaling overbodig achtte.

Na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen berusten de eerder vastgestelde regelingen en andere besluiten, zoals vergunningen en toelatingen dus automatisch op de nieuwe Titel Va van de Wet op de kansspelen.

De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd of er vergunningen of toelatingen geweigerd zijn die ingevolge het Securitel-arrest niet geweigerd hadden mogen worden. Tevens hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd in hoeveel gevallen daartegen een rechtsmiddel ingesteld is op grond van het Securitel-arrest. Modeltoelatingen zijn in het geheel niet geweigerd. In die gevallen dat in een bepaalde situatie verschil van mening bestond over de vraag of een speelautomaat voldeed aan het gestelde in het Speelautomatenbesluit is de desbetreffende speelautomaat altijd op vrijwillige basis door de fabrikant of aanbieder aangepast en ter keuring aangeboden. Door de Minister van Economische Zaken zijn sedert 1992 21 exploitatievergunningen ingetrokken wegens het ongeoorloofd ombouwen van een toegelaten model speelautomaat en/of fraude met merktekens. In hoeverre hierbij een beroep op het Securitel-arrest succesvol geweest zou zijn, is thans niet aan te geven. Bij de genoemde 21 gevallen van intrekking hebben in 10 gevallen de betreffende exploitanten beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Van deze 10 beroepen zijn er zeven verworpen. In drie gevallen moet nog uitspraak gedaan worden. Van één beroep dat is verworpen, is met een beroep op het Securitel-arrest herziening verzocht.

De leden van de CDA-fractie hebben gevraagd in hoeveel gevallen van (verdere) vervolging wegens overtreding van de bepalingen van Titel Va is afgezien in verband met het Securitel-arrest. Opstellers of exploitanten van speelautomaten die niet over de vereiste aanwezigheids- of exploitatievergunning beschikken, kunnen zonder meer vervolgd worden, omdat het opstellen of exploiteren van een speelautomaat zonder vergunning op zichzelf reeds strafbaar is, los van de vraag of bovendien een speelautomaat wordt opgesteld of geëxploiteerd die niet aan de gestelde technische voorschriften voldoet. Het afzien van (verdere) vervolging komt pas ter sprake indien een opsteller of exploitant van speelautomaten die wel over een aanwezigheids- of exploitatievergunning beschikt een speelautomaat opstelt of exploiteert die niet voldoet aan de gestelde technische voorschriften. In dit verband verwijs ik ook naar de brief en de notitie van de Minister van Justitie van 30 juni 1997 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (kamerstukken II 1996/97, 25 389, nr. 18). In deze notitie geeft de Minister van Justitie in hoofdlijnen aan wat de rechtsgevolgen van het Securitel-arrest voor de praktijk zijn.

Afgelopen voorjaar heeft een landelijke actie plaatsgevonden waarbij een aantal overtredingen van technische voorschriften door vergunninghouders werd geconstateerd. In deze gevallen heeft het Openbaar Ministerie in het licht van het Securitel-arrest zekerheidshalve besloten niet tot vervolging over te gaan. Het betrof ongeveer 50 gevallen. In hoeveel andere gevallen het Openbaar Ministerie besloten heeft niet tot vervolging over te gaan in verband met het Securitel-arrest is mij niet bekend. Het Parket-Generaal van het Openbaar Ministerie beschikt niet over een landelijk overzicht van alle gevallen waarin de afgelopen tijd van vervolging is afgezien als gevolg van het Securitel-arrest.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven