nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 21 maart 1999
Hierbij informeer ik u over het overleg dat ik de afgelopen weken heb
gevoerd met vertegenwoordigers van gemeenten en de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) inzake de nieuwe verdeling van educatie-gelden vanaf 2000.
Dat overleg heeft geresulteerd in een overeenstemming tussen het Rijk en de
gemeenten over de nieuwe verdeling van educatie-middelen.
Bij de voorbereiding voor het overleg is ook, mede op zijn eigen verzoek
en op verzoek van meerdere GSB-steden, de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid
betrokken geweest.
De in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) beschreven, landelijk
geldende, maatstaven vormen het uitgangspunt van de nieuwe verdeling. In concreto
is overeengekomen voor deze maatstaven het aantal volwassen inwoners, het
aantal inwoners met een opleidingsachterstand en het aantal inwoners met een
bepaalde etnische achtergrond te gebruiken in de verhouding 15%/45%/40%.
Overeengekomen is deze maatstaven deel uit te laten maken van de evaluatie
van de WEB in 2001.
Voorts is afgesproken dat er een overgangsregime van toepassing zal zijn,
waarbij jaarlijks, te beginnen in 2000, steeds een op- en afbouw met 20% plaatsvindt
ten opzichte van de oorspronkelijke toedeling van middelen. Aldus is voor
elke gemeente in 2004 het structureel nieuwe niveau bereikt.
Om die gemeenten tegemoet te komen, waar zich in meer dan evenredige mate
herverdelingsgevolgen voordoen, is aanvullend op het bovenstaande het volgende
overeengekomen.
a) Bij gemeenten, waar sprake is van een nadeel, dat groter is dan f 2
mln., wordt in 2000 dit nadeel voor 100% gecompenseerd. In de jaren daarna
wordt van dit in 2000 aanvullend toegekende bedrag nog resp. 75%, 50% en 25%
toegekend, waarna in 2004 ook bij deze gemeenten het structurele
bekostigingsniveau zal gelden. Op grond van de huidige berekeningen komen
hiervoor de gemeenten Rotterdam, Groningen, Alkmaar, Zaanstad en Dordrecht
in aanmerking.
b) Hetzelfde geldt voor die regio's, waar sprake is van nadeel groter
dan f 0,8 mln. of 10%. Omdat geen sprake is van een toedeling van
middelen naar regio's, maar naar gemeenten, zal het aldus per regio aanvullend
uit te keren bedrag binnen de regio over de er op achteruitgaande gemeenten
worden verdeeld naar rato van de achteruitgang.
Op grond van voorlopige berekeningen betreft het hier de regio's Oost
Groningen, Noord Groningen, Noord Friesland, West Friesland, Kop van Noord
Holland, Arnhem/Nijmegen, Rivierengebied en Zuid Limburg.
Er mag geen cumulatie zijn tussen de gemeenten ad a) en de regio's ad
b). Dit houdt in dat aan een regio geen aanvullend bedrag wordt toegekend
als hierin een gemeente is gelegen die aanspraak maakt op een bedrag ad a).
c) De aldus aanvullend aan bepaalde gemeenten toe te delen middelen dienen
binnen het beschikbare educatie-budget te worden gefinancierd.
De herverdeling van de educatie-middelen heeft gevolgen voor de ROC-instellingen.
Om de ROC-instellingen in staat te stellen deze gevol- gen op te vangen wordt
binnen de BVE-begroting éénmalig ongeveer f 11 mln. vrijgemaakt
zonder dat dit ten laste komt van het macro-budget voor de educatie. Hierover
vindt nog nader overleg plaats met de BVE-raad. In goed overleg met de VNG
en de BVE-raad zal gestreefd worden naar een zo produktief mogelijke aanwending
van de nu beschikbaar gestelde middelen.
De inhoud van deze overeenstemming zal onderdeel uitmaken van een afzonderlijk,
aan de bekostiging educatie gewijd hoofdstuk binnen het Uitvoeringsbesluit
WEB.
Ik ben van zins een dergelijk besluit binnen afzienbare termijn aan de
Ministerraad voor te leggen en daarna aan de Raad van State hierover advies
te vragen.
Verder zal ik u binnenkort nog uitvoeriger over de totstandkoming en consequenties
van de nieuwe bekostiging berichten, opdat in een komend overleg van de VKC
hierover van gedachten kan worden gewisseld.
Ik meende er echter goed aan te doen u al thans van de hoofdlijnen van
de overeenstemming met gemeenten en VNG op de hoogte te stellen.
De Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans