nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende
wijziging van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 ter uitvoering van de richtlijn
inzake de beleggerscompensatiestelsels.
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
18 september 1997
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Wet
toezicht effectenverkeer 1995 te wijzigen ter uitvoering van de richtlijn
nr. 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van
3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PbEG L 84);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet toezicht effectenverkeer 1995 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd: Onder vernummering van het tweede
lid tot derde lid, wordt na het eerste lid een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. Indien Onze Minister vaststelt dat een kredietinstelling of financiële
instelling als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, niet voldoet aan de in
het tweede en derde lid van dat artikel bedoelde verplichting, kan Onze Minister bepalen dat artikel 7, tweede lid, onder h, niet van toepassing
is ten aanzien van die instelling.
B. Na artikel 28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 28a
1. Onze Minister pleegt overleg met representatieve organisaties van in
Nederland gevestigde effecteninstellingen over de invoering van één
of meer regelingen omtrent een garantie voor nader te bepalen vorderingen
van beleggers in verband met beleggingsverrichtingen, tot een nader te bepalen
maximum, op in Nederland gevestigde effecteninstellingen waaraan een vergunning
als bedoeld in artikel 7, eerste lid, is verleend, alsmede op kredietinstellingen
en financiële instellingen waaraan het ingevolge artikel 6 onderscheidenlijk
artikel 45 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 is toegestaan diensten ter
zake van effectenbemiddeling of vermogensbeheer aan te bieden of te verrichten,
tegen het risico dat een zodanige instelling haar verplichtingen met betrekking
tot die vorderingen niet nakomt.
2. Indien het overleg, bedoeld in het eerste lid, leidt tot overeenstemming
tussen Onze Minister en de betrokken representatieve organisaties, kan bij
koninklijk besluit worden bepaald dat de instellingen, bedoeld in het eerste
lid, verplicht zijn aan de uitvoering van een samenstel van regelingen mee
te werken.
3. Onze Minister kan besluiten dat een effecteninstelling die niet in
een Lid-Staat is gevestigd en waaraan een vergunning als bedoeld in artikel
7, eerste lid is verleend onderscheidenlijk een kredietinstelling of een financiële
instelling, waaraan het ingevolge artikel 38 van de Wet toezicht kredietwezen
1992 is toegestaan in Nederland diensten ter zake van effectenbemiddeling
of vermogensbeheer aan te bieden of te verrichten, verplicht is aan de uitvoering
van een van de op hem toepasselijke regelingen, bedoeld in het eerste lid,
mee te werken indien Onze Minister van oordeel is dat op vorderingen in verband
met beleggingsverrichtingen op die onderneming of instelling geen beleggerscompensatieregeling
van toepassing is waarvan de dekking gelijkwaardig is aan de dekking, bedoeld
in artikel 11, eerste lid, van richtlijn nr. 97/9/EG van het Europees Parlement
en de Raad van de Europese Unie van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels
(PbEG L 84).
4. Indien het overleg, bedoeld in het eerste lid, niet binnen een door
Onze Minister te bepalen termijn leidt tot overeenstemming dan wel indien
de regeling of het samenstel van regelingen waaromtrent overeenstemming is
bereikt, niet de instemming heeft van Onze Minister, kan bij koninklijk besluit
een regeling als bedoeld in het eerste lid worden ingevoerd, nadat de in het
eerste lid bedoelde organisaties van effecteninstellingen alsmede, indien
van toepassing, de rechtspersoon, waaraan ingevolge artikel 40 de in het eerste
lid bedoelde bevoegdheid is overgedragen, in de gelegenheid zijn gesteld hun
gevoelen omtrent de inhoud van de in te voeren regeling kenbaar te maken.
5. Na inwerkingtreding van een koninklijk besluit als bedoeld in het vierde
lid wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen acht weken, een voorstel
van wet tot goedkeuring van het koninklijk besluit aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien
één van de Kamers der Staten-Generaal tot het niet-aannemen
van het voorstel besluit, wordt zo spoedig mogelijk bij koninklijk besluit
een nieuwe regeling als bedoeld in het eerste lid ingevoerd. Het vierde lid
en de eerste twee volzinnen van dit lid zijn op het in de vorige volzin bedoelde
koninklijk besluit van overeenkomstige toepassing.
6. Het eerste, tweede, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op wijziging of intrekking van een met inachtneming van
die leden tot stand gekomen regeling.
C. In artikel 40 wordt na «27,» ingevoegd: 28a, vierde lid.
ARTIKEL II
In artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt
onder de Wet toezicht effectenverkeer 1995 «19, tweede lid» gewijzigd
in 19, derde lid en wordt na «28, derde lid,» ingevoegd: 28a,
tweede en vierde lid.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,