25 616
Beleidsvoornemens politie 1998

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN JUSTITIE EN VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 23 september 1997

Hierbij bieden wij u separaat aan de Beleidsbrief Politie 1998. Deze brief dient in samenhang te worden bezien met de begrotingen 1998 van de departementen van Justitie en van Binnenlandse Zaken.

De Minister van Justitie a.i.,

H. F. Dijkstal

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

INHOUD:

1.Inleiding3
   
2.Veiligheidsbeleid, criminaliteitsbestrijding en landelijke prioriteiten ten aanzien van de politie-inzet4
2.1Veiligheidsbeleid4
2.2De Politiemonitor5
2.3Voetbalvandalisme6
2.4Melkertbanen6
2.5Vrijwillige politie6
2.6Jeugd- en zedentaak7
2.7Verkeershandhaving7
2.8Politiemilieutaak7
2.9Bestrijding georganiseerde criminaliteit8
2.10Kwaliteit recherche8
2.11Financieel rechercheren9
2.12Vervolg «Onder Schot»9
   
3.Eenheid in de politie, verantwoordelijkheden en bevoegdheden en evaluatie Politiewet10
3.1Kwaliteit en een grotere eenheid10
3.2Verantwoordelijkheden en bevoegdheden11
3.3Evaluatie Politiewet 199311
3.4.Bedrijfsvoering11
   
4.Politie-onderwijs en MD-beleid12
4.1Landelijk Selectie- en Opleidings-instituut Politie (LSOP)12
4.2Toekomstig onderwijs politie12
4.3Vervolgopleidingen13
4.4Management developmentbeleid politie13
   
5.Arbeidsvoorwaarden politie14
   
6.Internationale ontwikkelingen14
   
7.Informatiebeleid politie15

1. Inleiding

Het beleid ten aanzien van de politie blijkt zijn vruchten af te werpen. Dit betekent echter niet dat het werk al gedaan is. In de resterende kabinetsperiode zijn nog diverse onderwerpen die verder uitgewerkt moeten worden. Twee doelen staan daarbij centraal:

– een vergroting van het positief effect van het werk van de politie op de veiligheid en de beleving daarvan door burgers.

– een verdere verbetering, binnen de hoofdlijnen van het huidige bestel, van organisatie, beheer en functioneren van de politie.

Wat het eerste punt betreft: uit de jongste politiemonitor bevolking komt naar voren dat het slachtofferschap van veelvoorkomende criminaliteit zoals (pogingen tot) inbraak, vernielingen aan auto's en vermogenscriminaliteit daalt. Ook verleent de politie steeds beter hulp aan slachtoffers. Tegelijkertijd is er nog steeds in beduidende mate sprake van onveiligheidsgevoelens (30 % van de bevolking voelt zich wel eens onveilig). Ook blijkt onveiligheid te cumuleren in grote steden. Verschijnselen zoals voetbalvandalisme en georganiseerde criminaliteit, jeugdcriminaliteit en het nog steeds veel te lage ophelderingspercentage van misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht van 14 % blijven vragen om een grote inzet, niet alleen van de politie, maar ook van vele andere betrokkenen.

Wat het tweede punt betreft: Vastgesteld kan worden dat de Nederlandse politie erin is geslaagd een grote reorganisatie met succes te beëindigen. De externe oriëntatie van de politie is versterkt. De aandacht voor de kwaliteit van het politiewerk en de aandacht voor resultaatgericht werken is toegenomen. Het budget voor de politie groeit deze kabinetsperiode substantieel; de daaraan gekoppelde sterktegroei in deze kabinetsperiode ligt op schema.

Budgettaire ontwikkeling regio's

Zoals aangegeven in de brief aan de Tweede Kamer van 26 november 1996 zal als gevolg van de maatregelen in deze kabinetsperiode het budget voor de regio's toenemen met 490 mln, respectievelijk 4900 budgetverdeeleenheden (BVE's). De BVE's, waaruit zoals bekend zowel personele kosten als materiële kosten worden betaald, zijn als volgt over de jaren verdeeld:

1995 1 521 BVE's

1996 1 563 BVE's

1997 116 BVE's

1998 1 305 BVE's

1999 200 BVE's

2000 200 BVE's

Groei feitelijke politiesterkte

In de afgelopen kabinetsperiode is sprake van een belangrijke feitelijke groei van de personele sterkte bij de politiekorpsen. De volgende groei is gerealiseerd (bron: jaarrekeningen regiokorpsen):

In de periode 31-12-1993 tot en met 31-12-1994:

een groei van 1881 FTE's

In de periode 31-12-1994 tot en met 31-12-1995:

een groei van 1292 FTE's

In de periode 31-12-1995 tot en met 31-12-1996:

een groei van 940 FTE's

Per 31-12-1996 bedroeg de feitelijke sterkte 39 370 FTE's.

De groei van budget en sterkte legt een goede basis om te werken aan een verdere verbetering van het functioneren van de politie.

De hoofdlijnen van het huidige stelsel blijven in stand. Zowel in het standpunt van het kabinet m.b.t. het rapport van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden (PEC) als in onze nota «De Politiewet 1993: een eerste beoordeling» zijn wij ingegaan op de noodzaak om binnen de kaders van het huidige bestel te komen tot meer eenheid binnen de Nederlandse politie en om te komen tot een duidelijker verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Eenheid is daarbij geen doel op zich maar is soms noodzakelijk om de kwaliteit van de politiezorg in Nederland te verbeteren en in het hele land een zoveel mogelijke (herkenbaar) gelijk niveau van zorg te bereiken.

Verbeteringen achten wij met name wenselijk op het punt van het beheer van de korpsen, en de beleidsvorming en beleidsuitvoering door de korpsen, mede in relatie tot door het Rijk gestelde prioriteiten, en op basis van het fundament dat wij daarvoor in de afgelopen periode hebben gelegd.

Het integriteitsbewustzijn en de integriteit van politiemensen heeft blijvende aandacht. In een brief aan de Tweede Kamer over de Evaluatie van de Politiewet 1993 wordt op dit punt uitvoerig ingegaan.

In de voorliggende brief informeren wij u op hoofdlijnen over de beleidskeuzes waaraan wij het resterende deel van de kabinetsperiode willen werken.

2. Veiligheidsbeleid, criminaliteitsbestrijding en landelijke prioriteiten ten aanzien van de politie-inzet

2.1 Veiligheidsbeleid

Het geïntegreerde veiligheidsbeleid stelt eisen aan de organisatie en het functioneren van de politie. Zowel vanuit het lokale en regionale veiligheidsbeleid als het landelijke veiligheidsbeleid wordt hier sturing aan gegeven. Op landelijk niveau zal in 1998 wederom een Integrale Veiligheidsrapportage (IVR) worden uitgebracht. De IVR wordt ontwikkeld in nauwe samenwerking tussen de betrokken departementen, het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Sociaal Cultureel Planbureau. Daarmee wordt tevens invulling gegeven aan het streven te komen tot meer eenduidige informatievoorziening over veiligheidsontwikkelingen. De veiligheidsrapportage 1998 zal naast feitelijke gegevens ook een evaluatie bevatten van de beleidsinzet in de afgelopen kabinetsperiode op het terrein van jeugd en veiligheid, toezicht, veilige leefomgeving en de bestrijding van drugsoverlast.

Een actief gemeentelijk veiligheidsbeleid draagt bij aan een effectieve sturing van de politie-inzet. De veiligheidsafspraken in de convenanten van het grote stedenbeleid zijn hiervan een voorbeeld. Ter ondersteuning van het gemeentelijk veiligheidsbeleid van met name gemeenten die buiten het grote stedenbeleid vallen, zal in 1998 een geactualiseerde leidraad voor lokaal veiligheidsbeleid worden gepresenteerd. Deze leidraad is tot stand gekomen in samenwerking met enkele gemeenten en met de VNG.

Integraal veiligheidsbeleid vereist evenzeer afstemming, informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de politie en de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Door de toename van gemeenschappelijke werkterreinen en raakvlakken neemt het belang hiervan alleen maar verder toe. In 1997 is het project Hermandad afgerond, waarbinnen de samenwerking tussen politie en BVD hernieuwd gestalte heeft gekregen.

2.2 De Politiemonitor

Op 11 juli 1997 zijn de rapporten van de politiemonitor bevolking, meting 1997, openbaar gemaakt. Dit grootschalig bevolkingsonderzoek, dat eens in de twee jaar wordt uitgevoerd, is in 1997 voor de derde keer uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn van grote betekenis omdat zij niet alleen een beeld schetsen van de huidige stand van zaken, maar ook van de ontwikkelingen sinds 1993. De omvang van het onderzoek is zodanig dat uitspraken kunnen worden gedaan tot op het niveau van de politieregio's, ook intra- en interregionale ontwikkelingen kunnen zodoende worden beschreven.

Verschillen tussen de regio's in beeld brengen

Met de monitor kunnen tevens intra- en interregionale ontwikkelingen worden gevolgd. De monitor laat op en aantal punten opmerkelijke verschillen zien tussen de politieregio's. Als voorbeeld bespreken wij hier één element. Landelijk gezien neemt het slachtofferschap van onder meer (pogingen tot) inbraak in woningen en autocriminaliteit af. In enkele grootstedelijke regio's is de daling evenwel spectaculair en sterker dan op basis van een proportionele verdeling zou mogen worden verwacht. Het is aan de politieregio's om dit soort verschillen kritisch te beoordelen en lering te trekken uit de positieve en minder positieve resultaten die dit onderzoek opleveren. Ook wij kunnen daarin een rol vervullen. In de komende tijd willen wij op onderdelen de gegevens van de politiemonitor 1997 nader analyseren, vooral ook op interregionale ontwikkelingen. Dergelijke analyses kunnen worden benut om in het afstemmingsoverleg met de korpsbeheerders over het verbeteren van het functioneren van de korpsen te discussiëren.

Daarnaast willen wij na drie metingen het instrument politiemonitor zelf evalueren. Deze evaluatie is gericht op eventuele verbeteringen van de methode, van de afspraken over de uitvoering van het onderzoek, van de sturing van het onderzoek en op de afstemming met de ontwikkelingen van de beleids- beheerscycli binnen de regio's.

Enige andere belangwekkende resultaten uit de Politiemonitor zijn:

– vergeleken met 1995 ervaren de inwoners van Nederland in hun eigen woonomgeving vermogensdelicten minder als een probleem. Dat geldt vooral voor inbraak in woningen en diefstal uit auto's;

– ten opzichte van 1995 daalt eveneens het feitelijk slachtofferschap van een aantal delicten. Het betreft daarbij vooral veel voorkomende vormen van criminaliteit zoals vernielingen aan auto's, pogingen tot) inbraak en fietsdiefstallen.

– meer en meer wijst de politie slachtoffers op de mogelijkheden van slachtofferhulp. In vergelijking met 1993 is deze vorm van nazorg ruim verdubbeld. Deze resultaten stemmen optimistisch. De toename van slachtofferschap die in 1995 moest worden geconstateerd, heeft zich niet voortgezet. Deze trend sluit aan bij de bevindingen van het CBS. Ook spoort zij met de bevindingen in de internationale slachtofferenquête.

De politiemonitor bevolking 1997 laat tevens de volgende ontwikkelingen zien:

– door de jaren heen verandert het percentage inwoners dat zich «wel eens» onveilig voelt nauwelijks. Het percentage inwoners dat zich «vaak» onveilig voelt is afgenomen.

– de aangiftebereidheid en de meldingsbereidheid van burgers is sinds 1993 onveranderd.

– over het functioneren van de politie in de woonbuurt is men in het algemeen positief. Over het optreden en met name de beschikbaarheid van de politie zijn de inwoners in 1997 beduidend minder positief. Overigens wijkt dat oordeel niet af van het oordeel in 1995, maar het is wel iets gunstiger dan in 1993.

2.3 Voetbalvandalisme

Bij brief van 15 april 1997 hebben wij u, samen met de staatssecretaris van VWS, een groot aantal maatregelen en actiepunten voorgesteld ter intensivering van de bestrijding van voetbalvandalisme en voetbalgeweld. Wij gaven daarbij als uitgangspunt aan dat alleen een ketenbenadering waarbij alle actoren hun verantwoordelijkheid ten volle nemen, voldoende garanties kan bieden voor resultaat. Op 25 juni 1997 is de brief door uw Kamer besproken en op hoofdlijnen aanvaard.

De uitwerking van de maatregelen en actiepunten is inmiddels door de betrokken actoren ter hand genomen. Een aantal maatregelen en actiepunten is bij aanvang van het nieuwe voetbalseizoen reeds geïmplementeerd (zoals de uitbreiding van de informatieverstrekking door het OM aan de KNVB ten behoeve van stadionverboden en de aanscherping van de licentievoorwaarden). Andere punten zullen naar verwachting eerst in het najaar kunnen worden ingevoerd (zoals de nieuwe OM-richtlijn «Bestrijding voetbalvandalisme», het uniforme beleidskader en de flexibele inzetstrategieën van de politie) dan wel na verloop van tijd pas op hun merites kunnen worden beoordeeld (zoals de pilots met betrekking tot de persoonsgebonden clubcard).

Voor de politie betekent de uitwerking van de brief van 15 april onder meer dat de informatiepositie en de informatie-uitwisseling versterkt dient te worden. Voorts heeft de politie – naar aanleiding van de gebeurtenissen in Beverwijk – zich bezonnen op een meer flexibele inzet. Gezocht is naar een model dat tussen de huidige aanhoudingseenheden (AE) en mobiele eenheden (ME) komt te staan.

Daarnaast zal de politie bij risicowedstrijden afdoende recherchecapaciteit beschikbaar stellen om ook de vervolgingsfase zo effectief mogelijk te doen zijn en zullen de korpsen hun «eigen» risicosupporters bij uitwedstrijden nadrukkelijker volgen (adoptiemodel). De politie heeft ons op onder meer de bovengenoemde onderwerpen voorstellen gedaan. In de u – conform de toezegging tijdens het AO van 25 juni – separaat toe te zenden brief geven wij onze reactie op de door de politie gedane voorstellen. In dezelfde brief gaan wij zo concreet mogelijk in op de voortgang en de invoering van de diverse maatregelen en actiepunten.

2.4 Melkertbanen

Bij brief van 16 mei 1997 (kenmerk EA97/U1585) is uw Kamer geïnformeerd over ons standpunt inzake de relatie tussen de gemeentelijke toezichthouders op basis van de regeling Extra werkgelegenheid langdurig werklozen (Melkertbanen) en de politie. In een beperkt aantal gevallen zien wij mogelijkheden om Melkertbanen bij de Nederlandse politie te creëren, met name daar waar het gaat om eenvoudige assisterende functies. Uitgaande van de politietaak zal echter de toezichthoudende functie binnen de politie-organisatie een beperktere moeten zijn dan het functieprofiel zoals dat op dit moment door veel gemeenten wordt gehanteerd. Dit hangt mede samen met de maximaal op basis van de regeling Extra werkgelegenheid landurig werklozen toegestane beloning.

2.5 Vrijwillige politie

Bij brief van 13 juni 1997 kenmerk EA97/U1861 heb ik uw Kamer ter kennisneming een notitie over de vrijwillige politie aangeboden. De notitie is tegelijkertijd met verzoek om reactie aan het Korpsbeheerdersberaad, de Raad van Hoofdcommissarissen, de Raad van Hoofdofficieren van Justitie, de Stichting Maatschappij Veiligheid en Politie, de Landelijke Organisatie Politievrijwilligers en de politievakorganisatie toegezonden. Aan de hand van de binnengekomen reacties vindt nadere uitwerking plaats, waarover u voor het eind van dit jaar zult worden geïnformeerd

2.6 Jeugd- en zedentaak

Ten aanzien van de jeugd- en zedentaak van de politie is het van belang onderscheid te maken tussen de stand van zaken bij de zedentaak enerzijds en bij de jeugdtaak anderzijds. Deze taken kunnen, hoewel deels onderling samenhangend, worden onderscheiden. In de eerste plaats verricht de Inspectie Politie in onze opdracht een onderzoek naar met name de zedentaak van de politiekorpsen. Naar aanleiding van de rapportage van de Inspectie zullen wij aangeven welke eventuele maatregelen naar onze mening noodzakelijk zijn. In de tweede plaats is door de gezamenlijke korpsen een onderzoek gestart naar de invulling van de politiële jeugdtaak bij de regiokorpsen. Het doel van dit onderzoek is om een inventarisatie te geven van de stand van zaken per korps en van eventuele knelpunten in de organisatie en om aanbevelingen te doen ten aanzien van de invulling van de jeugdtaak. De jeugdtaak kenmerkt zich door zowel een preventieve als een repressieve aanpak. In beide gevallen wordt samenwerking met andere partners, bijvoorbeeld het onderwijs en de jeugdhulpverlening, nagestreefd. Een voorbeeld hiervan is het initiatief van enkele van de regionale korpsen om de scholen te ondersteunen bij het bestrijden van spijbelen. De bestaande wetgeving biedt de mogelijkheid om ouders en kinderen van 12 jaar en ouder te beboeten bij ongeoorloofd schoolverzuim. Tussen het onderzoek van de Inspectie Politie en dat van de korpsen vindt de nodige afstemming plaats. De Tweede Kamer zal nader worden geïnformeerd over de resultaten van beide onderzoeken en over de beleidsconclusies die wij aan de uitkomsten van de onderzoeken verbinden.

2.7 Verkeershandhaving

Ten aanzien van de toekomstige verkeershandhaving bereidt het kabinet een standpunt voor, mede aan de hand van de resultaten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Verkeerstoezicht, over de relatie tussen strafrechtelijke en bestuurlijke handhaving. Na gereedkoming van het kabinetsstandpunt, kort na het zomerreces, zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

2.8 Politiemilieutaak

De politiemilieutaak raakt landelijk gezien steeds vaster ingebed in de regio's. Dat geldt zowel voor de aansturing als de uitvoering van de politiemilieutaak. De politiemilieutaak lijkt met de door het Korpsbeheerdersberaad, het Hoofofficierenberaad en de Raad van Hoofdcommissarissen voorgenomen oprichting van een informatie- en expertisecentrum milieu een extra impuls te krijgen. Dit landelijk milieucentrum, dat bij het Nederlands Politie Instituut zal worden ondergebracht, zal nog dit jaar operationeel zijn. De primaire taak van dit centrum is de verdere professionalisering van de politiemilieutaak in de regio's te stimuleren en de informatie-uitwisseling op het terrein van de politiemilieutaak tussen de regio's te ondersteunen.

Sinds eind 1995 functioneert voor de duur van drie jaar het Kernteam Zware Milieucriminaliteit. Dit multidisciplinaire team van deskundigen van politieregio's, de Divisie CRI van het Korps landelijke politiediensten, het Milieubijstandsteam van het ministerie van VROM en (ad hoc) andere bijzondere opsporingsdiensten, vormt een landelijke aanvulling op de bestaande structuren en ondersteunt de politie bij de opbouw van milieu-expertise bij de aanpak van milieucriminaliteit.

Het Zevende Voortgangsbericht Milieuwethandhaving zal separaat door de minister van VROM, mede namens ons, aan uw Kamer worden aangeboden. Hierin wordt uitvoerig over de stand van zaken rond de handhaving van milieuwetgeving gerapporteerd.

2.9 Bestrijding georganiseerde criminaliteit

De bestrijding van de georganiseerde misdaad heeft onverminderd onze aandacht. In aanvulling op hetgeen hierboven over de uitvoering van de aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie is gezegd, maken wij melding van het eindrapport van de High Level group dat onder Nederlands Voorzitterschap tot stand is gekomen. Het rapport bevat een veertiental politieke richtsnoeren die worden uitgewerkt in een Actieplan, dat een overzicht bevat van concrete activiteiten, gekoppeld aan een tijdschema. Een aantal aanbevelingen van het Actieplan richt zich primair tot de lidstaten. Om de uitvoering van die aanbevelingen te bewaken zal op nationaal niveau een werkgroep worden opgericht waaraan wordt deelgenomen door de beide politieministeries, het ministerie van Financiën en het openbaar ministerie.

De complexiteit van de georganiseerde criminaliteit vraagt om een multidisciplinaire en procesmatige aanpak, kennis van het actuele juridische kader en van geavanceerde opsporingstechnieken, opzet van informatiesystemen en een adequate beveiliging van gegevensbestanden. Voor de kernteams zijn, in het kader van de deskundigheidsbevordering, op deze terreinen aanbevelingen gedaan, die hebben geresulteerd in de ontwikkeling van vijftien opleidingsmodulen. Voor deze modulen wordt momenteel een kwaliteitsborgingssysteem ontwikkeld, dat in 1999 volledig operationeel moet zijn. Om de kwaliteit van de modulen blijvend te garanderen is inmiddels een onafhankelijke, multidisciplinair samengestelde examencommissie, ingesteld. Op termijn zal dit systeem moeten leiden tot persoonscertificering (vakbekwaamheid kernteamleden).

2.10 Kwaliteit recherche

Het komende jaar zal, zoals reeds aangekondigd in de voortgangsrapportage van de implementatie van de aanbevelingen van de parlementaire enquêtecommissie opsporingsmethoden, verder invulling worden gegeven aan de organisatie van de recherchefunctie bij de politiekorpsen. De Tweede Kamer zal daarover in de periodieke rapportages worden geïnformeerd.

In brede zin krijgt de kwaliteit van de recherche thans aandacht in allerlei verbanden binnen de politie en het openbaar ministerie, zowel regionaal als landelijk. Bij de uitvoering van de beslispunten van de Kamer in het kader van de parlementaire enquête opsporingsmethoden krijgt de recherche specifieke aandacht vanuit verschillende invalshoeken. De activiteiten worden uitgevoerd in een drietal samenhangende projecten. 1998 zal het (eerste) jaar zijn waarin de resultaten van deze initiatieven te verwachten zijn.

In het project «Gezag,» onder voorzitterschap van het ministerie van Justitie, wordt gekeken naar onder andere de (organisatorische) randvoorwaarden voor de kwaliteit van de recherche, zoals de aanstelling van de recherche-officier en de recherchechef. In het kader van dit project wordt ook een nadere evaluatie van de kernteams en het LRT, conform de aanbevelingen van het PEC-rapport, voorbereid. Ten tweede bestudeert het project «Prioritering,» onder leiding van het openbaar ministerie, de prioriteitstelling bij de recherche op regionaal niveau. Dit project is gericht op, algemeen, het optimaliseren van de recherche-capaciteit en specifiek de verhouding landelijke en regionale prioriteiten.

Het derde project voor de verbetering van de kwaliteit van de recherche is «Aanpak bedrijfsvoering recherche en informatiehuishouding» (ABRI), een samenwerkingsverband van beide politieministeries, het openbaar ministerie en de politie. In de voortgangsrapportage van 16 april jongstleden over de implementatie van de reeds genoemde beslispunten en in de beantwoording van de kamervragen over deze rapportage is uw Kamer geïnformeerd over (de resultaten van) de twee voorlopers van dit project, te weten het OM-project Kwaliteit recherche en het OM/politieproject ACCACIA. ABRI heeft als opvolger van deze twee projecten de krachten gebundeld. De verbetering en samenhang van de opsporing en vervolging wordt bewerkstelligd door daartoe de werkprocessen te herijken, de deskundigheid op te voeren en een adequate informatiehuishouding te realiseren; tevens is het gericht op het creëren van condities voor een permanent proces van vernieuwing van de strafrechtsketen (in casu opsporing en vervolging).

2.11 Financieel rechercheren

De Stuurgroep Financieel Rechercheren brengt voor eind 1997 advies uit over de ontwikkeling van het financieel rechercheren tot integraal onderdeel van de handhavingsketen.

In een interimadvies heeft de Stuurgroep inmiddels geadviseerd over de bestrijding van de horizontale fraude. Het gaat hier om fraude waar financiële instellingen en bedrijven slachtoffer van zijn. In het advies wordt een gemeenschappelijke aanpak van overheid en marktpartijen op basis van convenanten en handhavingsarrangementen aanbevolen. De intensivering van de opsporing en vervolging zou vorm moeten krijgen in samenwerkingsverbanden en expertisecentra van politie en OM. Voor bijzondere fraudezaken zou specifieke opsporingscapaciteit bij het Landelijk Rechercheteam moeten worden ingericht. De selectie en toedeling van (middel-)zware zaken zou via een landelijk loket plaats moeten vinden. In het najaar zullen de voorstellen worden onderbouwd met concrete investeringsplannen. Op basis van deze plannen zal de haalbaarheid worden getoetst en zal definitieve besluitvorming over financiering plaatsvinden.

Indien wordt besloten tot uitvoering van de voorgestelde plannen zal daarvan een belangrijke impuls moeten uitgaan voor andere deelgebieden van de financieel-economische criminaliteitsbestrijding.

De plannen moeten resulteren in een betere voortgang van onderzoek op basis van witwasmeldingen. Een deskundiger opsporingsapparaat zal beter in staat zijn opsporingsresultaten te behalen op basis van door het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties gemelde verdachte transacties. Ook op het gebied van de ontneming valt winst te boeken. Een kwalitatief verbeterde opsporing en vervolging zijn noodzakelijk voor het tijdig signaleren en veiligstellen van criminele vermogens die voor ontneming in aanmerking komen. Verder mag worden verwacht dat de plannen in harmonie zullen worden gebracht met de bestrijding van andere vormen van fraude, zoals de fiscale en sociale zekerheidsfraude, maar ook met nieuwe fraude-ontwikkelingen als gevolg van de privatisering van de sociale zekerheid.

2.12 Vervolg «Onder Schot»

Eind juni hebben wij uw Kamer ons standpunt doen toekomen met betrekking tot het rapport «Onder schot». Momenteel wordt er door onze departementen gewerkt aan voorstellen ter aanvulling respectievelijk verduidelijking van de tekst en de toelichting van de Ambtsinstructie. Dit geschiedt in samenwerking met vertegenwoordigers van het veld. Voorts merken wij op dat wij het Politie Instituut voor Openbare orde en Veiligheid (PIOV) opdracht hebben gegeven een onderzoek te doen naar de mogelijkheid om politieambtenaren vaker hun pistool te laten trekken vanuit het holster in plaats van het pistool uit voorzorg ter hand te nemen.

Tenslotte merken wij volledigheidshalve op dat wij TNO opdracht hebben verstrekt een vervolgonderzoek te verrichten naar de medische consequenties van het gebruik van pepper-spray. Dit vanuit de gedachte dat pepper-spray een bijdrage zou kunnen leveren aan het kleiner maken van het gat tussen wapenstok en pistool. In datzelfde bestek is aan het KLPD verzocht de diverse opties om bovengenoemd gat te verkleinen te inventariseren.

3. Eenheid in de politie, verantwoordelijkheden en bevoegdheden en evaluatie Politiewet

3.1 Kwaliteit en een grotere eenheid

Vanaf april 1994 is bij de uitvoering van deze Politiewet het uitgangspunt geweest de korpsen zoveel mogelijk beleidsvrijheid te laten, zowel t.a.v. de taakuitvoering als bij het beheer. De vrijheid die de korpsen op dit moment hebben, heeft er enerzijds toe geleid dat binnen de korpsen beheer op maat kan worden gevoerd, anderzijds heeft die beleidsvrijheid er echter ook toe geleid dat op een aantal terreinen verschillen zijn te constateren.

Om de verantwoordelijkheid over het beheer van de korpsen daadwerkelijke gestalte te kunnen geven dienen zowel de korpsen zelf als de ministers te beschikken over betrouwbare en uniforme informatie. Alleen dan zijn vergelijkingen tussen regio's mogelijk. In paragraaf 3.4 van deze brief wordt nader ingegaan op die verbetering van de informatievoorziening met behulp van het beleidsinformatiesysteem PolBIS. Ook op het terrein van de arbeidsvoorwaarden doet de noodzaak tot een grotere eenheid in het beleid zich voor; een bepaalde mate van eenvormigheid in (de uitvoering van regelingen in de) arbeidsvoorwaardelijke en rechtspositionele sfeer is een minimumeis om te voorkomen dat in de toekomst een ongewenste vorm van concurrentie tussen regio's ontstaat.

Het stellen van heldere centrale normen beperkt het risico van grote verschillen, zowel in de organisatie als in de aansturing van de politie. Het rapport van de PEC toonde aan dat het nodig is om t.a.v. de recherchefunctie voor alle korpsen eisen te stellen op het gebied van kwaliteit en inrichting. Ook specialistische taakvelden zoals de jeugdtaak en de zedentaak van de politie en de politiemilieutaak worden bezien op de noodzaak om op centraal niveau (minimum-) eisen te stellen aan kwaliteit en organisatie.

Het streven naar meer eenheid omwille van het waarborgen van de kwaliteit van de organisatie ligt zeker ook ten grondslag aan de ontwikkeling en spoedige start van de leergang Politie Leiderschap. De leergang zal een belangrijk instrument zijn in het landelijke management-developmentbeleid voor kroonbenoemde politiefunctionarissen.

Ook bij de vormgeving van de infrastructuur van de informatievoorziening geldt dat een bepaalde standaardisatie een randvoorwaardelijke vereiste is voor het doelmatig en effectief functioneren van de korpsen als (samenwerkende) onderdelen van één Nederlandse politie.

Bij de drie beraden van het veld, het Korpsbeheerdersberaad, de Raad van Hoofdcommissarissen en het Hoofdofficierenberaad, is de noodzaak om meer samenhang en meer eenheid te bereiken de belangrijkste reden geweest om de beleidsinhoudelijke ondersteuning van de beraden onder te brengen in één organisatie, het Nederlands Politie Instituut (NPI). Binnenkort zullen wij afspraken maken over de samenwerking tussen het NPI en de departementen van Binnenlandse Zaken en van Justitie. Het gaat daarbij onder meer om de voorwaarden waaronder steun kan worden gegeven aan initiatieven op het terrein van uitwisseling van informatie en expertise tussen de korpsen.

3.2 Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Behalve eenvormigheid, vanuit een oogpunt van kwaliteit en een zoveel mogelijke landelijk gelijk niveau van politiezorg, heeft ook verduidelijking van verantwoordelijkheden en bevoegdheden de aandacht. Wij worden in toenemende mate aangesproken op de mate waarin regionale korpsen landelijke prioriteiten realiseren. Dat vereist een betere afstemming van de beleids- en beheerscyclus en duidelijke bevoegdheden van de ministers op dat punt.

3.3 Evaluatie Politiewet 1993

Over de door ons, naar aanleiding van het eerste deel van de evaluatie van de Politiewet 1993, voorgenomen wijzigingen in de regelgeving bent u bij brief geïnformeerd.

Los van de op dit moment uitgevoerde evaluatie van de Politiewet 1993, zal in de komende periode ook de evaluatie-onderzoek worden uitgevoerd naar het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Artikel 71 van de Politiewet 1993 schrijft voor dat hoofdstuk VI van die wet geëvalueerd wordt. Dat hoofdstuk betreft de taak en de besturing van het KLPD. De voorbereiding van deze evaluatie wordt thans door de minister van Justitie, in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken, ter hand genomen. Het voor de evaluatie benodigde evaluatie-onderzoek zal door een wetenschappelijk onderzoeksbureau worden uitgevoerd.

3.4 Bedrijfsvoering

Om onze verantwoordelijkheid t.a.v. het beheer over en de taakuitvoering door de politie (ex artt. 44 en 45 van de Politiewet 1993) goed gestalte te kunnen geven, achten wij het van zeer groot belang te beschikken over actuele, juiste, betrouwbare en volledige informatie van en over de korpsen. In beginsel gaat het hierbij om informatie over de financiën en (de inzet van) het politiepersoneel. Voor het verkrijgen van deze informatie beschikken de ministers over het zogenaamde Beleidsinformatiesysteem Politie (BIS). Zoals reeds tijdens het Algemeen Overleg van 24 juni 1997 met de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en voor Justitie en bij brief van 19 juni 1997 (kenmerk EA97/U1915) aan de Tweede Kamer is meegedeeld, is in het voorjaar 1997 het project PolBIS gestart. Dit leidt ertoe dat er dit najaar een vernieuwd c.q. verbeterd PolBIS-systeem binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken wordt opgeleverd, dat in de loop van 1998 aan de regiokorpsen ter beschikking wordt gesteld. Tevens zijn er concrete voorstellen en voorschriften geformuleerd teneinde de kwaliteit van de gegevens en van het systeem te kunnen waarborgen. Deze voorstellen en voorschriften worden in het najaar 1997 aan het politieveld bekend gemaakt en zullen in 1998 door de korpsen moeten zijn geïmplementeerd. De nadruk in het samenstel van voorstellen en voorschriften ligt bij de betrouwbaarheid van de informatie die, door standaardisatie (op verschillende niveaus) en door eenduidige definities en begrippen, aanzienlijk verbeterd dient te worden.

In november 1997 zullen wij de Tweede Kamer nader informeren over de uitvoering van de motie Van Heemst c.s. (TK 1996/1997, 25 016, nr. 26), inzake de definities van feitelijke sterkte en van blauw op straat. Voorts zal in het najaar van 1997 een begin worden gemaakt met fase twee van het project PolBIS dat zich richt op de producten en diensten van de regionale politiekorpsen en van het Korps landelijke politiediensten en het LSOP. De informatievoorziening volgt daarbij de ontwikkelingen op het terrein van de beleids- en beheerscyclus. Daarnaast zijn de inspanningen gericht op het kunnen volgen van de realisaties van de landelijke beleidsprioriteiten door de regionale politiekorpsen. Deze zaken zullen in nauwe samenwerking met het politieveld moeten worden gerealiseerd.

4. Politie-onderwijs en MD-beleid

De in 1997 in gang gezette vernieuwing van het politie-onderwijs zal in 1998 worden voortgezet. In dit beleid is een drietal sporen te onderkennen; het beleid ten aanzien van het Landelijk Selectie- en Opleidings-instituut Politie, het toekomstig onderwijs voor de politie en het beleid ten aanzien van de vervolgopleidingen voor de politie. Daarnaast wordt in 1998 verder invulling gegeven aan het management-development beleid voor de politie.

4.1 Landelijk Selectie- en Opleidings-instituut Politie (LSOP)

In 1997 is een begin gemaakt met het saneren van de financiële situatie, het verbeteren van de bedrijfsvoering en het versterken van het management van het LSOP. De doelstelling van dit proces is het bereiken van een structurele verbetering van de doelmatigheid en kwaliteit van de onderwijsproductie en van de prijs-kwaliteits verhouding. Daartoe zullen ook in 1998 maatregelen nodig zijn. Nadat de administratieve organisatie van het LSOP op orde zal zijn gebracht, kunnen op basis van de daaruit te ontlenen gegevens kostprijzen van de diverse opleidingsproducten worden vastgesteld. Vervolgens kan een adequaat financieringsstelsel tot stand worden gebracht.

Het streven is er voorts op gericht zo snel mogelijk te voorzien in een structurele invulling van het management van het LSOP. Uw Kamer is hierover inmiddels bij separate brief geïnformeerd.

4.2 Toekomstig onderwijs politie

In 1997 is binnen het project «Toekomstig onderwijs voor de politie» een traject uitgezet om het onderwijs wat betreft inhoud en vormgeving zodanig te actualiseren dat het aansluit op zowel de steeds veranderende maatschappelijke vraag als op de behoeften vanuit de korpsen. Gestart is met de beschrijving van de onderwijsvisie; het samenhangend richtinggevend kader met uitgangspunten en randvoorwaarden waaraan het vernieuwde onderwijsstelsel moet voldoen. Vervolgens worden de beroeps- en functieprofielen beschreven. Deze profielen dienen de bouwstenen te leveren voor het vaststellen van de vereiste kwalificaties en daarmee voor de eindtermen voor de verschillende opleidingen. Het beschrijven van de doelgroepen, de instroomvereisten en de selectiecriteria is een volgende stap in het traject. Één en ander moet leiden tot het formuleren van een samenhangende kwalificatiestructuur: een aansluitend geheel van opleidingen met verschillende leerwegen, waarbij een goede doorstroming is geregeld naar verschillende opleidingen, beroepen en functies.

Wij verwachten u in de eerste helft van 1998 voorstellen over de toekomst van het politie-onderwijs te kunnen doen toekomen. Bij het ontwikkelen van deze voorstellen zal tevens betrokken worden de evaluatie van de LSOP-wet en het LSOP. De voorstellen zullen mede betrekking hebben op de toekomstige taken en structuur van het LSOP.

4.3 Vervolgopleidingen

In 1997 zijn circa 150 vervolgopleidingen aangewezen die, gezien het belang dat eraan wordt gehecht, door de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie worden gefinancierd. De volgende stap is het formuleren van de eindtermen van deze opleidingen, waarbij zo nauw mogelijk wordt aangesloten bij de op de praktijk gebaseerde functievereisten. In dit verband zal worden vastgesteld voor welke functies of taken specifieke kwaliteitseisen en – in het verlengde daarvan – bekwaamheidseisen zijn vereist. Uitgangspunt is dat de met deze werkzaamheden belaste ambtenaren voldoen aan de daarvoor vastgestelde eisen van bekwaamheid. Hierbij kan gedacht worden aan bepaalde recherche-opleidingen en opleidingen voor de mobiele eenheden.

4.4 Management developmentbeleid politie

In 1998 wordt uitvoering gegeven aan het management developmentbeleid (MD-beleid), zoals beschreven in de notitie landelijk management development (LMD) politie, die binnenkort aan uw Kamer zal worden aangeboden. Dit beleid richt zich niet alleen op de zogenaamde kroonbenoemden, maar ook op de loopbaanontwikkeling van politiefunctionarissen vanaf schaal 13. Vanuit het LMD-beleid wordt systematisch gewerkt aan de scouting en selectie van voor de top geschikt geachte kandidaten, hun verdere scholing en begeleiding en de uiteindelijke realisatie van de kroonbenoemingen.

De leergang Politie Leiderschap, die naar verwachting eind 1997 van start gaat, vormt een belangrijk MD-instrument. De leergang is bestemd voor politiefunctionarissen die aan de top van de Nederlandse politie staan of zullen staan. De leerdoelen zijn ontleend aan de kerncompetenties van de korpsleiding en de daartoe noodzakelijke eisen met betrekking tot kennis, inzicht en vaardigheden. De opleiding is uit meerdere perspectieven opgebouwd. Enerzijds gaat het om vaardigheden, reflectief vermogen en persoonlijke ontwikkeling. Anderzijds gaat het om een scala aan inhoudelijke onderwerpen, variërend van relevante ontwikkelingen in Europa tot optreden in crisissituaties. De deelnemers aan de leergang worden met behulp van het inmiddels ontwikkelde management development instrumentarium geselecteerd. In de toekomst zullen kandidaten die de leergang gevolgd hebben bij vacatures voor strategische managementfuncties een voorkeurspositie genieten.

Door middel van het MD-beleid kan de kwaliteit van de strategische top van de politie op een adequate wijze worden gewaarborgd en wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van een nieuwe generatie politiechefs, die in staat moeten worden geacht grote, complexe organisaties te leiden, met een open en op de samenleving gerichte oriëntatie.

Door een goede afstemming tussen het landelijk en het regionale loopbaanbeleid kan de kwaliteit van de strategische top van de politie ook op de middellange en lange termijn verbeterd worden.

5. Arbeidsvoorwaarden politie

Zowel binnen als buiten de politie is er de wens om de politie-organisatie te moderniseren tot een arbeidsorganisatie die de uitdagingen van een maatschappij die volop in ontwikkeling is, aankan. Dit betekent een politie-organisatie die voldoende flexibel is om op de maatschappelijke behoefte in te spelen en maatwerk kan leveren. In het kader van de in paragraaf 3.1. reeds genoemde verandering van de werkgeversrol zal het evenwicht tussen flexibilisering en maatwerk enerzijds en centraal overleg anderzijds nadrukkelijk in de discussie moeten worden betrokken. Fundamentele heroverweging van traditionele werkwijzen en arbeidsvoorwaarden zijn daartoe noodzakelijk. Met het Akkoord arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid Politie 1997–1998 is een belangrijke stap gezet in de gewenste richting. Een grotere mate van flexibilisering is o.a. bereikt doordat het mogelijk is geworden dat korpsen optimaal gebruik kunnen maken van de overlegnormen van de Arbeidstijdenwet, de mogelijkheden tot detacheringen te verruimen en meerdere plaatsen van tewerkstelling aan te wijzen. Met deze maatregelen wordt bevorderd dat politie personeel kan worden ingezet op plaats en tijd dat daar behoefte aan is. Verder kan, zoveel mogelijk rekening houdend met individuele behoeftes en belangen, de flexibiliteit in de bedrijfsvoering worden vergroot door het huidige stelsel van toelagen en toeslagen om te zetten in een nieuw systeem, waarin een evenwicht zal worden gecreëerd tussen flexibiliteit en rechtszekerheid. Het onderzoek naar een dergelijk systeem zal in het najaar van 1997 starten.

6. Internationale ontwikkelingen

Sinds 1993 functioneert binnen de Derde Pijler van de Europese Unie de zogenoemde JBZ (Justitie en Binnenlandse Zaken) -samenwerking. Het Verdrag van Amsterdam laat zien hoe de JBZ-samenwerking geleidelijk steeds verder intensiveert. Onze inzet is hierbij vooral gericht op het bevorderen van de praktische samenwerking. Voorbeelden daarvan zijn het gemeenschappelijk optreden Openbare Orde Samenwerking en de resolutie inzake voetbalvandalisme die onder het Nederlandse voorzitterschap tot stand zijn gebracht. Voorts dragen de departementen van Binnenlandse Zaken en van Justitie bij aan de EU-samenwerking op allerhande terreinen zoals de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, politieopleidingen en radiocommunicatie.

Europese en internationale politiesamenwerking kan worden onderscheiden in operationele en niet-operationele samenwerking. Operationele samenwerking betreft criminaliteitsbestrijding, samenwerking inzake openbare ordehandhaving (voetbalvandalisme), en uitzendingen. Niet-operationele hulp ziet vooral op de samenwerking met de landen in Midden en Oost Europa, onder meer in het kader van de voorbereiding op de toetreding tot de Europese Unie. Beide vormen van samenwerking worden door ons ondersteund.

De betrekkingen met de buurlanden op alle niveaus achten wij van groot belang. Om die reden heeft de minister van Binnenlandse Zaken gedurende een drietal jaren de politiekorpsen aan de landsgrenzen gesubsidieerd om de beleidsmatige en operationele samenwerking in de grensgebieden te bevorderen. Dit jaar zijn de regionale projecten geëvalueerd. Gezien de gunstige resultaten zal een stimuleringsbeleid in aangepaste vorm worden voortgezet. De Memorandums of Understanding (MOU's) die in 1996 met Duitsland en met de Benelux zijn gesloten, en die mogelijkheden bieden voor intensievere samenwerking tussen korpsen rond de grens, worden verder uitgewerkt. Met Frankrijk zijn er plannen om te komen tot een uitwisseling van politieambtenaren teneinde ook daar de samenwerking te verbeteren.

Aan de samenwerking met de landen van Midden en Oost Europa wordt een groot belang gehecht. Centraal daarbij staan de volgende aspecten: de naderende toetreding van landen tot de Europese Unie, de afstemming met de herijking van het Nederlands buitenlands beleid en de veranderende vraag van de landen zelf. Het beleid dat de korpsen in dezen voeren zal moeten passen in het algemene kabinetsbeleid ten aanzien van Midden en Oost Europa. De bestaande samenwerking met Polen, Hongarije en Tsjechië zal worden geconsolideerd. Daarnaast zal meer aandacht worden geschonken aan de samenwerking met Roemenië en Slowakije. Waar mogelijk zal de samenwerking met andere donor-landen worden afgestemd.

De reorganisatie van het Korps Politie Nederlandse Antillen (KPNA) bevindt zich inmiddels in de implementatiefase. Het ministerie van Binnenlandse Zaken is nauw betrokken bij de inhoud van de reorganisatie. Er wordt een regeling ontworpen die als basis kan dienen voor alle vormen van samenwerking tussen politiekorpsen. Deze regeling kan naar verwachting in 1998 in werking treden. De nieuwe landsverordening Politie treedt naar verwachting in de loop van 1998 in werking. Kernbegrippen in de reorganisatie zijn: wijkgericht werken en deconcentreren van bevoegdheden. Vanuit de samenwerkingsmiddelen worden diverse deelprojecten, zoals opleidingen en automatisering, ondersteund. Tevens is een uitwisselingsprogramma tot stand gekomen met politiefunctionarissen uit het korps Amsterdam-Amstelland.

Ter versterking van het politietoezicht op Saba en Sint Eustatius, worden vanaf medio 1997 Nederlandse politiefunctionarissen ingezet voor een periode van in totaal drie jaar. Deze bijstand zal in 1998 tussentijds worden geëvalueerd op effectiviteit en doelmatigheid.

7. Informatiebeleid politie

Met het informatiebeleid voor de openbare orde en veiligheid wordt gewerkt aan het versterken van de samenhang in de verschillende informatie-ketens waar de politie zich in beweegt. Binnen de politie-justitie-keten, maar ook in de hulpverlenings-keten (politie-brandweer-ambulance-ziekenhuis) dringt het besef door voor het primaire proces afhankelijk te zijn van elders gegenereerde informatie en zelf bron te zijn van informatie voor het primaire proces van anderen. De noodzaak van een samenhangend informatiebeleid neemt daarmee navenant toe.

De eerste voorwaarde daarvoor is het bestaan van een gemeenschappelijk te gebruiken technische infrastructuur: vandaar dat het Politie-datacommunicatie-systeem (Podacs) wordt opgewaardeerd via het medegebruik van de door Defensie gecreëerde infrastructuur Nafin; vandaar de in opbouw zijnde radio-communicatie-infrastructuur C2000.

De tweede voorwaarde is het creëren van een gezamenlijk minimum-niveau voor de organisatie van de informatievoorziening: vandaar de oprichting van het Expertisecentrum Informatiebeveiliging; vandaar de oprichting van de Regiecommissie Standaardisatie; vandaar het project Regelgeving politiële informatievoorziening. De professionalisering van de IT-organisatie en de taakverbreding naar meer dan politie hoort hier ook toe.

Ten derde is een tendens te onderkennen naar convergentie op het gebied van de toepassingen (applicaties). Initiatieven op dit gebied worden grotendeels getrokken door het politieveld zelf met behulp van het Platform Politiële Informatievoorziening. Maar ook het Geïntegreerde Meldkamer Systeem en de zogenaamde landelijke systemen onder beheer bij het Rijk passen hierin.

Project Regelgeving politiële informatievoorziening

De eerder geplande afronding en inwerkingtreding van de concept-Regeling opsporingsinformatie regionale politiekorpsen en de consolidatie PODACS-regeling kon nog niet worden gerealiseerd. Verwacht mag worden dat in 1998 beide regelingen alsnog kunnen worden vastgesteld.

In samenspraak met deskundigen afkomstig uit het politieveld zal vanaf de herfst van 1997 worden gewerkt aan zowel een Regeling mobiele communicatie politie als aan een Regeling voor de informatiestroom van politie richting het CJIB.

Project Beveiliging Informatievoorziening

Doordat de Regeling Informatiebeveiliging politie van kracht is geworden, is een aanzet gegeven voor het toegezegde stelsel van landelijke normen. Voor de uitwerking van dit stelsel is het Expertisecentrum Informatiebeveiliging Nederlandse Politie (het expertisecentrum) opgericht. Het expertisecentrum heeft tot taak de implementatie van het stelsel te ondersteunen en te controleren. De activiteiten van het expertisecentrum worden bekostigd door de Minister van Binnenlandse Zaken.

Project Standaardisatie

Met een consistent pakket van standaarden en uniforme procedures ontstaat meer eenheid en samenhang in de uitwisseling van informatie tussen politiekorpsen onderling en met niet politie-organisaties. Daartoe is een commissie in het leven geroepen bestaande uit vertegenwoordigers van de drie geledingen in het veld; te weten de korpsbeheerders, de korpschefs, de hoofdofficieren en de departementen o.l.v. een onafhankelijk voorzitter.

Deze Regiecommissie heeft inmiddels haar eerste adviezen uitgebracht. Hierin heeft zij voorgesteld om op zo kort mogelijke termijn het gebruik van de volgende standaarden voor het uitwisselen van gestructureerde informatie verplicht te stellen, te weten:

versie '92 van X-400, als standaard voor inrichting van een landelijke berichtendienst EDI-fact, als standaard voor de opmaak van de berichten.

Voorts is aanbevolen de NEN-normen 1888 en 5825 voor de schrijfwijze en definities van respectievelijk algemene persoons- en adresgegevens successievelijk in te voeren. Hiermee is een eerste invulling van het communicatieprofiel en het gegevens- en berichtenboek gegeven.

Project C-2000

Medio 1997 is de offerteaanvraag voor het landelijke netwerk aan een aantal gekwalificeerde bedrijven voorgelegd. Offertes worden ingewacht in de herfst, waarna gunning is voorzien in het eerste kwartaal van 1998. Gelet op de snelle evolutie in de relevante technologie is in de offerte-aanvraag veel nadruk gelegd op een visie van de leverancier op de benodigde flexibiliteit, zowel in functionele zin (wat het gebruik betreft) als vanwege veranderende omstandigheden (groeisteden, nieuwe luchthaven, e.d.) die aanpassing van de dekking nodig kunnen maken.

Wat de implementatie betreft is overeenstemming bereikt met de besturen in de regio Amsterdam over het zijn van startregio: in de periode 1998 – 1999 zal in dit gebied de eerste fase van de daadwerkelijke invoering van het systeem plaatsvinden, waarna geëvalueerd wordt of het systeem werkt en of er mee te werken valt.

Met het voltooien van het aanbestedingsdocument is een periode van sterk intern gerichte werkzaamheden afgerond. De aandacht zal in 1998 primair gericht zijn op de omgeving. Daartoe zal de communicatie vanuit het project snel uitgebouwd worden. Ook aan de kant van het ministerie zijn er stappen gezet om de communicatie over het project te verbeteren.

Project GMS

In de zomer van 1997 kon (met enige vertraging) het door Siemens opgeleverde systeem worden geaccepteerd. Daarmee is de weg vrij gekomen om in een aantal regio's het systeem operationeel te testen. De daartoe geschikte versie van GMS (Geïntegreerd Meldkamer Systeem) zal in de herfst afkomen. Hoewel de ontwikkeling van GMS daarmee niet tot stilstand komt, verschuift het zwaartepunt naar de daadwerkelijke invoering. Het systeem zal worden uitgeprobeerd in situaties waarin de meldkamers van verschillende disciplines samen zijn gebracht, maar ook waar dat niet het geval is.

Project verzelfstandiging IT-organisatie

In april van dit jaar heeft de Raad van State geadviseerd het wetsontwerp tot verzelfstandiging van de IT-organisatie niet in te dienen. Dit heeft geleid tot een heroverweging van de ingeslagen weg. Consultatie van extern betrokkenen leerde dat het beter zou zijn in te zetten op de omvorming van de IT-organisatie van een onderdeel van het Korps Landelijke Politiediensten in een agentschap bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken per 1 januari 1998. Uit de advisering van zowel het (pré)bestuur van de IT-organisatie als het korpsbeheerdersberaad blijkt dat hieraan wel de voorwaarde wordt verbonden dat medezeggenschap van het politieveld is ten aanzien van de voordracht van directieleden, de tarieven, de begroting en de jaarrekening, de meerjareninvesteringen, de inrichting op hoofdlijnen van de organisatie en de plaats van vestiging. Het voornemen is om de IT-organisatie materieel per 1 januari 1998 als agentschap bij het ministerie van Binnenlandse Zaken van start te laten gaan. De overgang zal worden geformaliseerd in de eerste suppletore begroting. Uw Kamer zal over dit onderwerp in een separate brief meer uitvoerig worden geïnformeerd.

Naar boven