25 603
Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 1998–2002

nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 14 januari 1998

Hierbij breng ik u op de hoogte van het feit dat ik voor een drietal projecten besluiten heb genomen die noodgedwongen afwijken van de regelgeving met betrekking tot Wet en Besluit Infrastructuurfonds. Het betreft hier de projecten Doorstroming, Regelmaat en Stiptheid Eindhoven (DRS), Gebiedsgewijze Aanpak Schiphol (GAS) en Gebiedsgewijze Aanpak Amsterdam Zuid-Oost (GAZO). Voor deze projecten zijn reeds enkele jaren middelen gereserveerd in het MIT. De achtergrond van deze besluiten is dat hier sprake is van overgangsproblematiek tussen twee regelingen, waarvoor ik een éénmalige, bij de betreffende twee regelingen passende oplossing heb gezocht.

Destijds zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de regionale partners over een drietal pakketten die ieder voor zich bestaan uit een groot aantal kleinere maatregelen. De afspraken zijn gemaakt onder de toen van kracht zijnde regelgeving, Wet en Besluit personenvervoer. Daarbij stond een pakketgewijze benadering van het openbaar vervoer in een vervoergebied voor ogen die met gerichte investeringen in infrastructuur een verbeterde dienstverlening aan de reiziger en een efficiëntere exploitatie zou opleveren. Op bestuurlijk niveau is dit samenhangende pakket van kleinere maatregelen geaccordeerd, waarbij vervolgens de individuele maatregelen afzonderlijk ingevuld en getoetst zouden worden. Voor ieder pakket geldt dat een deel van de maatregelen reeds op deze wijze is gerealiseerd.

Met de invoering van de GDU, de doeluitkering aan de provincies en de stadsgewesten voor kleine infrastructuurprojecten, zijn de op dit punt relevante onderdelen van Wet en Besluit personenvervoer vervangen door Wet en besluit Infrastructuurfonds. De Wet en het Besluit Infrastructuurfonds staan echter beschikkingen voor kleine projecten niet meer toe, waardoor de hierboven omschreven werkwijze niet meer mogelijk is en de uitvoering van de projecten moest worden stilgelegd.

Ik stel mij op het standpunt dat de gedane bestuurlijke toezeggingen, mede gezien de bijdrage aan de beleidsdoelstellingen ten aanzien van het openbaar vervoer, gehonoreerd moeten worden. Ik heb daarom voor alle drie de pakketten de financiële reservering behouden en de desbetreffende regionale partners laten weten alsnog de gedane toezeggingen na te willen komen.

Ik heb wel een aantal stringente voorwaarden aan deze toezeggingen verbonden. De betreffende maatregelen liggen vast en zijn niet meer uitwisselbaar met andere maatregelen. Ook zijn de bijdragen gemaximaliseerd. Voor alle maatregelen geldt bovendien een minimale eis voor de kosten/batenverhouding. Indien maatregelen niet tijdig voor goedkeuring aan mijn ministerie zijn voorgelegd, vervalt tenslotte mijn toezegging. Voor GAS en GAZO is deze datum 1 januari 1999. Voor DRS is de datum 1 december 1997; naar verwachting in januari 1998 zal de laatste maatregel voor DRS door mijn ministerie worden goedgekeurd.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven