nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUURBEHEER EN VISSERIJ
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 28 april 1998
In juni 1996 is het proefproject controle visdocumenten(Vidoc)
van start gegaan. In een tweetal proefgebieden is in dat jaar en in 1997 door
buitengewone opsporingsambtenaren (BOA's) met name gecontroleerd op de aanwezigheid
van de vereiste visdocumenten en daarnaast op de naleving van enkele andere
publiekrechtelijke regels, zoals de minimummaten en de gesloten tijden. Deze
BOA's zijn aangesteld als onbezoldigd ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst
(AID). Via de AID is hun opleiding, begeleiding en aansturing gewaarborgd.
In de proefperiode heeft een full time inzet van zes BOA's plaatsgevonden.
De proef is inmiddels beëindigd en geëvalueerd. Al eerder –
o.m. in mijn brief aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij d.d. 21 oktober (kenmerk J.9710012) – heb ik
Uw Kamer gemeld dat ik, afhankelijk van deze evaluatie, een meer permanente
rol voor BOA's overweeg, op landelijke basis. Hierbij informeer ik U over
de evaluatie en over de door mij te nemen vervolgstappen.
De handhavingsinzet van BOA's is afgestemd met het openbaar ministerie
en de politie en was bedoeld als aanvulling op de reguliere controle door
de politie. Deze aanvullende inzet is fors geweest: in de proefperiode in
1996 en 1997 zijn in totaal ruim 22 000 sportvissers gecontroleerd. Uit
de evaluatiegegevens – een korte weergave is als bijlage bijgevoegd –
kan worden afgeleid dat de omvang van de zwartvisserij in de proefgebieden
60% lager ligt dan in de rest van Nederland.
Dit zeer bemoedigende resultaat is volgens de evaluatie vooral te danken
aan de combinatie van gerichte controle-acties en intensieve voorlichting
en handhavingscommunicatie.
Gelet op het resultaat van Vidoc heb ik besloten de BOA-formule op landelijke
basis te gaan toepassen. Op grond van de volgende overwegingen zal dat evenwel
vooreerst op een tijdelijke basis zijn, namelijk gedurende een periode van
ca drie jaar.
Bedacht dient te worden dat de BOA's in feite een aanvulling op de taak
van de politie uitvoeren, waaraan deze, onder meer door de gehanteerde prioriteitsstelling,
momenteel in onvoldoende mate toekomt. Er wordt echter naar gestreefd om deze
situatie in de nabije toekomst te verbeteren. Hierbij roep ik mijn initiatief
in herinnering om te komen tot een beter gestructureerde en meer gebundelde
handhavingsaanpak voor de gehele binnenvisserij, inclusief de controle op
visdocumenten. Deze aanpak moet leiden tot samenwerkingsverbanden tussen de
betrokken regiokorpsen van de politie, het Korps Landelijke Politiediensten
en de AID. Indien deze aanpak succesvol is en zicht geeft op een vergelijkbaar
handhavingsniveau als thans door de inzet van BOA's is bereikt, is de laatstbedoelde
inzet niet langer nodig. Uitsluitsel hierover zal naar verwachting over twee
à drie jaar gegeven kunnen worden, als duidelijk is geworden of de
initiatieven van de AID op dit punt vruchten hebben afgeworpen. Het ligt daarom
in de rede de BOA's thans wèl op landelijke basis te gaan inzetten,
doch vooralsnog voor een beperkte periode, namelijk gedurende de reeds genoemde
termijn van ca drie jaar. Tijdens deze interimperiode kan ook in de rest van
het land worden gewerkt naar het Vidoc-handhavingsniveau, terwijl tezelfdertijd
de AID haar samenwerkingsinitiatieven kan afronden. Aan het eind van de interimperiode
zal worden bezien of het verantwoord is de controle op visdocumenten weer
geheel bij de reguliere opsporingsdiensten te leggen, of dat de BOA-formule
moet worden voortgezet, maar dan op permanente basis.
Uit de ervaringen met Vidoc blijkt dat een projectmatige, gerichte inzet
van de BOA's de grootste kans op succes biedt. Voor een landelijke inzet van
BOA's de komende drie jaar heb ik daarom besloten tot een dergelijke opzet,
in de vorm van een drietal «vliegende brigades», ieder werkzaam
in één van de drie AID-regio's. Zo'n brigade zou uit ca 4 BOA's
moeten bestaan, onder leiding van een ervaren AID-ambtenaar. De jaarlijkse
controleperiode zou dezelfde moeten zijn als in Vidoc-project en ook gepaard
moeten gaan met de daarvoor gebruikelijke publiciteit en handhavingscommunicatie.
Ook de scope aan werkzaamheden zou zoveel mogelijk gelijk moeten zijn
aan die van Vidoc, zij het dat de controle op het verbod op levend aas daaraan
mogelijk nog wordt toegevoegd (afhankelijk van de voortgang van de benodigde
wijziging van de Visserijwet 1963 (initiatiefvoorstel Huys c.s.)). Weliswaar
vloeit uit een dergelijke opzet een kleiner aantal BOA's voort dan ik indertijd
aan het parlement heb geschetst (ca 12 in plaats van ca 25), doch het resultaat
zal naar verwachting van onder meer de AID vergelijkbaar kunnen zijn met dat
van Vidoc.
Over een dergelijke opzet bestaat overeenstemming met de sector (NVVS,
NASO en OVB).
Ik vertrouw erop U hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen