25 600 VIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (VIII) voor het jaar 1998

nr. 81
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 augustus 1998

De vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft de navolgende vragen over de brief van de Regering van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 23 april 1998 over onderwijs aan varende kleuters.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 21 augustus 1998.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Van der Vlies

De griffier van de commissie,

Mattijssen

1

Er is overeenstemming tussen de LSOVK en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de inhoudelijke uitgangspunten in de «De bakens verzetten». De LSOVK stelt in haar notitie voor om met ingang van het schooljaar 1997–1998 het nieuwe systeem in te voeren. Waarom heeft het dan toch nog twee jaar geduurd voordat onderhavig voorstel op hoofdlijnen aan de Tweede Kamer is toegezonden? Heeft dat te maken met onvoorziene knelpunten?

De periode na publicatie van de notitie van de LOSVK is enerzijds benut om een aantal scenario's te onderzoeken met inbegrip van de inhoudelijke, bestuurlijke, juridische en financiële consequenties. Anderzijds hebben de gezamenlijke besturen de tijd benut om overeenstemming te bereiken over de meest gewenste bestuurlijke vorm. Daarbij moet tevens worden bedacht dat het hier gaat om een bestaand onderwijssysteem dat op veel punten redelijk tot goed voldoet. Er zijn een aantal – merendeels externe – factoren (zie mijn brief van 23 april) die aanpassingen noodzakelijk zaken. Voordat een besluit kan worden genomen om een bestaand systeem te vervangen door een nieuw, moet er een redelijke mate van zekerheid bestaan dat het nieuwe systeem – gegeven de ontwikkelingen – op langere termijn perspectief biedt voor het onderwijs aan varende kleuters.

2

Is het voorgestelde systeem een uniek Nederlands systeem of kent het precedenten in Europa?

Binnen de Europese Unie is de specifieke voorziening voor varende kleuters, zoals die in Nederland bestaat, enig in zijn soort. In een aantal EU-landen – zoals België, Duitsland, Frankrijk en Engeland – zijn initiatieven genomen om binnen bestaande onderwijsinstellingen een voorziening te treffen die zich richt op het onderwijs aan jonge schipperskinderen. In alle gevallen gaat het om particuliere iniatieven zonder overheidsbemoeienis. Overigens bestaat er een nauwe samenwerking in EU-verband met de scholen die het betreft.

3

Hebben de beoogde veranderingen consequenties voor de samenwerking met andere Europese ligplaatsscholen?

De beoogde vernieuwing zal naar verwachting geen consequenties hebben voor de samenwerking met de andere Europese onderwijsinstellingen.

4

In hoeverre kan voor het onderwijs aan varende kleuters rekening worden gehouden met het beginsel van verlangd onderwijs (naar richting)?

De huidige zes ligplaatsscholen zijn verschillend van levensbeschouwelijke richting. De samenstelling van de scholen naar richting is op dit moment als volgt: drie scholen van algemeen bijzonder signatuur, twee scholen zijn protestant-christelijk van richting en één school is rooms-katholiek. De scholen worden bezocht door alle varende kleuters, ongeacht hun levensbeschouwelijke achtergrond. Dit heeft tot nu toe geen noemenswaardige problemen opgeleverd. Ik ga er van uit dat in het toekomstige onderwijsaanbod en in de bestuurlijke structuur rekening zal worden gehouden met de toegankelijkheid voor alle gezindten.

5 en 6

Het werk van de mentor wordt mogelijk gemaakt door moderne communicatie-techniek. Welk beleid heeft de regering ontwikkeld om kinderen te bereiken die nog geen computer aan boord hebben?

Kan de regering aangeven in hoeverre de huidige aan boord gebruikte computers geschikt zijn voor de nog te ontwikkelen software?

Momenteel wordt in het kader van het project «E-missie» onderzocht welke mogelijkheden het afstandsleren biedt voor kinderen van ouders met een ambulant beroep. Binnen dit door mijn ministerie gesubsidieerde project werken de Rijdende School en de LSOVK samen. Op dit moment nemen vier varende gezinnen en vier leraren hieraan deel. Een tussenrapportage wijst uit dat de resultaten tot nu toe hoopgevend zijn. In oktober 1998 zal de eindrapportage volgen. E-missie zal belangrijke bouwstenen opleveren voor zowel de onderwijsinhoudelijke en organisatorische vormgeving, als voor de keuze van apparatuur en software voor het toekomstig onderwijs aan varende kleuters.

Volgens de informatie die door de LSOVK is verstrekt hebben de meeste binnenvaartschepen reeds geavanceerde computerapparatuur aan boord. In hoeverre de op de schepen aanwezige computers geschikt zijn voor de nog te ontwikkelen software is thans niet te zeggen. Bij de verdere uitwerking en vormgeving zal dit nader worden geïnventariseerd. Indien dit op problemen stuit kunnen via de LSOVK computers – die in het kader van het project E-missie zijn aangeschaft – ter beschikking gesteld aan kinderen die nog geen computer aan boord hebben.

7

De LSOVK stelt in haar notitie voor om in de schooljaren 1996 tot en met 1998 al te beginnen met het invoeren van de mentorfunctie en het voorzieningensysteem verder te automatiseren. Wat zijn de bevindingen tot nu toe?

Zoals uit mijn brief van 23 april 1998 is af te leiden zal de overgangsperiode op 1 augustus 1998 aanvangen. Ik kan u derhalve nog niets melden over de ervaringen met de mentorfunctie. Wel kan ik meedelen dat de ligplaatsscholen tezamen met de rijdende scholen nu reeds experimenteren met vormen van het zogenaamde afstandsleren in het kader van het project «E-missie». Zie tevens het antwoord op vraag 5/6.

8

Is gegarandeerd dat de huidige zes ligplaatsscholen beschikbaar blijven voor het geven van onderwijs aan de varende kleuters?

In de nieuwe onderwijsaanpak zal de rol van de ligplaatsscholen verminderen.

Immers om beter in te kunnen spelen op de behoefte van de leerling krijgt de mentor een centralere functie. Dat neemt niet weg dat de schoolse voorzieningen noodzakelijk zullen blijven, vooral vanuit het oogpunt van socialisatie. Indien door de zich wijzigende vaarroutes op een gegeven moment op een bepaalde lokatie veel varende kleuters zijn en er geen ligplaatsschool is, kan besloten worden hiervoor een tijdelijke voorziening te treffen. Het toekomstig onderwijssysteem voorziet in een dergelijke flexibele inzet van instrumenten. In dit licht is er geen garantie dat de huidige ligplaatsscholen op langere termijn gehandhaafd blijven.

9

Wat wordt bedoeld met de «flexibele» organisatie van de ligplaatsscholen?

Zie het antwoord op vraag 8.

10

De huidige consulenten en het personeel van de ligplaatsscholen zullen worden opgeleid tot mentoren. Hoe worden de consulenten personeelsleden van de ligplaatsscholen hierop voorbereid? Is er verschil in voorbereiding?

Gedurende de overgangsperiode 1998–2001 zal het huidig personeel van de ligplaatsscholen door middel van scholing worden voorbereid op de nieuwe functie van mentor. Het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS) zal ondersteuning verlenen bij het ontwikkelen van de mentorfunctie en de aanpassing van de werkwijze van de leraren. Vanzelfsprekend zal deze voorbereiding worden afgestemd op individuele mogelijkheden en behoeften.

11

Voor huisvesting krijgt het bestuur straks een lumpsumvergoeding. Betekent dit dat de huisvesting van onderwijs aan schipperskinderen niet onder de gemeente valt? Zo ja, vallen de huidige ligplaatsscholen ook niet onder de gemeente?

De gemeente van vestiging van de schipperskinderen (domicilie) die de ligplaatsscholen bezoeken is vrijwel altijd een andere dan die waar deze scholen zijn gevestigd. Om die reden is er bij de invoering van de Wet decentralisatie huisvestingsvoorzieningen (Stb. 1996, 402) reeds voor gekozen de huisvesting van de ligplaatsscholen niet te decentraliseren naar de gemeenten. De verantwoordelijkheid voor de huisvesting van de huidige 6 ligplaatsscholen valt derhalve thans ook niet onder die van de gemeenten. De in mijn brief aangekondigde nieuwe opzet brengt hier geen wijziging in. Dit betekent dat de rechtstreekse relatie tussen de rijksoverheid en het schoolbestuur voor wat betreft de huisvesting blijft bestaan.

12

Is, gelet op het voortdurend dalende aantal varende kleuters op de ligplaatsscholen, de vraag onder ogen gezien of de ligplaatsscholen voor kleuters niet beter geheel kunnen worden geïntegreerd in gewone basisscholen? Op welke wijze zou dit kunnen?

Volledige integratie van de varende kleuters in het reguliere basisonderwijs zou betekenen dat deze kinderen al op vierjarige leeftijd niet meer bij hun ouders op het schip kunnen blijven wonen. Ik acht dit vanuit sociaal oogpunt niet gewenst.

Met het voorgestelde systeem wordt beoogd de varende kleuters – rekeninghoudend met het varende beroep van hun ouders – een zodanig onderwijsaanbod te geven dat zij zo goed mogelijk zijn toegerust voor de instroom in groep drie van het basisonderwijs.

13

Op welke wijze kan tegemoet worden gekomen aan basisscholen die geen ligplaatsscholen zijn, maar wel een hoge concentratie schipperskleuters kennen? Op welke wijze zijn deze scholen in het overleg over de nieuwe organisatie betrokken?

De nieuwe opzet beoogt te voorzien in een adequate opvang van varende kleuters, ongeacht de schoolsoort waar zij onderwijs volgen. Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.

Het overleg over de nieuwe opzet is gevoerd met de LSOVK, gemandateerd door de besturen van de ligplaatsscholen. De LSOVK is goed op de hoogte van de situatie in het reguliere basisonderwijs door middel van regelmatig overleg met basisscholen met een concentratie van varende kleuters. Bovendien vindt in het kader van het Bestuurlijk Samenwerkingsverband Onderwijs aan Schipperskinderen (BSOS) intensief contact plaats met als thema de extra aandacht voor schipperskinderen binnen het reguliere basisonderwijs.

14

Het voorstel van de regering spreekt over fusie van de ligplaatsscholen en de LSOVK. De LSOVK heeft het in haar notitie over samenwerkingsverband tussen de LSOVK en de scholen op basis van autonomie van de scholen. Waarom is nu toch gekozen voor een fusie?

Na het verschijnen van de notitie heeft intensief overleg tussen de gezamenlijke besturen plaatsgevonden met als resultaat dat men alsnog heeft besloten een fusie na te streven, waardoor een slagvaardige organisatie tot stand kan komen om de beste voorwaarden te creëeren voor goed onderwijs aan varende kleuters.

15

Heeft een fusie rechtspositionele consequenties voor de directeuren van de ligplaatscholen?

De invoering van de gewijzigde opzet betekent voor alle personeelsleden van de huidige ligplaatsscholen een accentverschuiving in de inhoud van de functie, ook voor de functie van directeur. Bovendien zal in de nieuwe opzet nog slechts een directeur werkzaam zijn. Er zal worden voorzien in een personeelsplan waarin de rechtspositionele gevolgen voor de directeuren en de overige personeelsleden zorgvuldig worden geregeld. De voorstellen in dit kader zullen tijdig worden voorgelegd aan het Georganiseerd Overleg.

16

Binnen welke termijn zullen de besturen van de verschillende ligplaatsscholen een fusie aangaan en op welke wijze denkt de regering het proces om te komen tot een organisatie te kunnen stimuleren?

De betrokken schoolbesturen hebben door middel van een intentieverklaring aangegeven dat de ontwikkelingen ten aanzien van het ligplaatsonderwijs moeten leiden tot bijstelling van het beleid en de organisatie van dit onderwijs. Zij menen dat een «centrale regie» vereist is en onderschrijven de koers die ik in mijn brief heb uiteen gezet. In genoemde intentieverklaring spreken zij uit nauw te zullen samenwerken met als uiteindelijke doel een fusie. De voorgenomen fusie zal tijdens de overgangsperiode zijn beslag moeten krijgen.

17

In hoeverre zijn reeds concrete stappen ondernomen om tot een fusie van de betrokken besturen te komen?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 16.

18

De regering spreekt van een overgangsperiode van drie jaar. Waar is de duur van deze periode op gebaseerd? Waarom lijkt een overgangsperiode van drie jaar verantwoord?

De invoering van de nieuwe inhoudelijke opzet van het onderwijs aan varende kleuters vergt een zorgvuldige voorbereiding. Om de nieuwe structuur daadwerkelijk te kunnen realiseren is een aanpassing van de regelgeving nodig. Daar tegenover staat de noodzaak om binnen afzienbare termijn wijziging in de structuur te brengen. Immers een handhaving van de huidige situatie leidt onvermijdelijk tot een gestage afbrokkeling van de voorzieningen. Dit alles tegen elkaar afwegend lijkt een overgangsperiode van drie jaar een verantwoorde keuze.

19

Op welke wijze wordt de Kamer geïnformeerd gedurende de voorbereidingstijd van drie jaar? Wanneer treedt deze voorbereidingsperiode in werking?

De overgangsperiode gaat in per 1 augustus 1998 en zal duren tot 1 augustus 2001. Ik ben bereid de Kamer jaarlijks over de ontwikkelingen te informeren.

20

Wanneer verwacht regering de Kamer de definitieve voorstellen voor een nieuwe regelgeving voor het onderwijs aan varende kleuters te kunnen aanbieden?

Het streven is de definitieve voorstellen voor een nieuwe regelgeving, na goedkeuring van uw Kamer van de beleidsvoornemens zoals deze zijn uiteengezet in mijn brief van 23 april, zo spoedig mogelijk in te dienen.

21

De formatie wordt toegekend op basis van één teldatum. Leerlingenaantallen fluctueren nogal eens op een schippersschool. Hoe ondervangt de regering dat probleem? Is het niet zinvol om twee teldata in te voeren?

Zoals in mijn brief is aangegeven zal de onderwijsvoorziening qua bekostigingsniveau worden behandeld als een basisschool. Dit betekent ondermeer dat de formatieregeling WPO van toepassing zal zijn. Er zal worden onderzocht hoe in dat verband zal worden omgegaan met fluctuerende leerlingenaantallen.

22

Kan de huidige medewerkers een functie in de nieuwe basisschool voor varende kleuters worden gegarandeerd?

Het uitgangspunt is dat al het huidige personeel van de ligplaatsscholen en de LSOVK – na bijscholing – een functie krijgt binnen de nieuwe opzet. Zie tevens het antwoord op vraag 10.

23

Komen de schipperskinderen nog steeds in aanmerking voor extra formatie in het kader van de gewichtenregeling?

Schipperskinderen (gewicht 1,40) komen in het kader van de gewichtenregeling in aanmerking voor extra formatie.

24

Kan de regering, gezien de omzettingsoperatie en de geuite mogelijkheid dat er extra financiële middelen ingezet zouden kunnen worden, een begrotingsoverzicht verstrekken van de omzettingsoperatie?

Het voornemen is gedurende de periode 1998–2003 in totaal f 414 000,– extra te investeren ten behoeve van de aanpassingen van het ligplaatsonderwijs. De middelen worden ingezet voor extra ondersteuning, begeleiding en onderzoek.

(bedragen x f 1000,–)199819992000200120022003
extra investeringen6512012084025

25

Het onderwijs aan schipperskinderen wordt ondergebracht bij de WPO/WEC. De nieuwe organisatie voor onderwijs aan varende kleuters wordt in personeel, materieel en organisatorisch opzicht behandeld als een reguliere basisschool. Hoe gaat de regering rekening houden met de bijzondere positie van het onderwijs aan varende kleuters: mobiele leerkrachten reizen immers flink wat af in binnen- en buitenland, elke maand wordt het speel-leerpakket «De kleuter aan boord» aan de schipperskinderen gestuurd, en informatie- en communicatietechnologie zal een steeds belangrijker rol bij het onderwijs aan de schipperskinderen gaan spelen?

Zoals in mijn brief van 23 april vermeld, zal de WPO op de nieuwe basisschool voor varende kleuters van toepassing zijn. Als de specifieke situatie het noodzakelijk maakt kan op onderdelen een aparte voorziening worden getroffen in het Besluit trekkende bevolking. Dat is voor deze scholen nu reeds het geval onder het regime van de WBO. Hoe de elementen genoemd in de vraagstelling (mobiele leraren, speelwerkpakket, ICT) daadwerkelijk ingezet gaan worden is een zaak van het toekomstig bevoegd gezag. Het voorstel biedt daar ruimte voor, want het beoogt immers ondermeer voorwaarden te scheppen voor een zo flexibel mogelijke inzet van middelen.

26

De LSOVK is van mening dat de vergoeding voor ABB structureel omhoog moet om de kosten te kunnen dekken. Wordt hiermee rekening gehouden bij de definitieve vaststelling van het budget aan de nieuwe organisatie?

De LSOVK wordt door OCenW bekostigd. Naast een vergoeding voor personele kosten en de productie en verspreiding van het speelwerkpakket wordt voor dit jaar in totaal circa f 66 000,– vergoed aan bureaukosten, waaronder de kosten voor administratie, beheer en bestuur (ABB). De hoogte van de vergoeding is in overleg met de LSOVK tot stand gekomen.

27

Ligt het niet voor de hand, ook met het oog op het voorkomen van onderwijsachterstanden, dat steeds meer ouders hun kleuters al zoveel mogelijk naar de basisschool brengen waar ook de rest van de basisschooltijd zal worden doorgebracht? Op welke wijze kan de betreffende school dan de daarvoor vereiste formatie ontvangen?

Voor de beantwoording van deze vragen wijs ik u op de antwoorden op de vragen 12 en 23.

28

Is, gelet op de sterke daling van het aantal varende kleuters, een vermindering van de structurele kosten te verwachten?

Het is niet uitgesloten dat de structurele kosten in de toekomst lager zullen zijn dan thans voorzien. Of dit zich zal voordoen en zo ja, in welke omvang is thans niet aan te geven. Er zijn op dit moment geen prognoses te maken van de ontwikkeling van het aantal leerlingen als gevolg van de gewijzigde vaarroutes en van de sanering van de binnenvaartsloot die voldoende houvast bieden.

29

Wordt het budget bepaald op grond van van het totale aantal varende kleuters (dus inbegrepen de 25% kinderen die niet aan het ligplaatsonderwijs kunnen deelnemen)?

De hoogte van de bekostiging zal worden bepaald op basis van het aantal varende kleuters dat bij de voorziening is ingeschreven en derhalve daadwerkelijk gebruik maakt van het onderwijsaanbod in al zijn facetten. Daarbij is het bezoeken van de ligplaatsscholen wel wenselijk, maar niet strikt noodzakelijk. Varende kleuters die door de intensiteit van de economische activiteiten van hun ouders niet in staat zijn de ligplaatsscholen te bezoeken, zullen immers zo veel mogelijk met behulp van afstandsonderwijs van een onderwijsaanbod worden voorzien.

30

Worden de middelen die vrij zijn gekomen door de sluiting van de ligplaatsschool De Witte Zwaan aangewend om te voorzien in de kosten van invoering van nieuwe systemen en werkwijzen?

De opbrengst van de sluiting van de ligplaatsschool «De Witte Zwaan» wordt niet ingezet voor de invoering van het nieuwe systeem. De bewuste school is reeds in 1996 gesloten. Overigens zijn de middelen die vrij zijn gekomen door de sluiting uiterst gering van omvang. Immers de leerlingen die voorheen regelmatig «De Witte Zwaan» bezochten, zijn vanaf de datum van sluiting of de andere ligplaatsschool in Rotterdam of een van de overige ligplaatsscholen gaan bezoeken en hebben zodoende meegeteld voor bekostiging van die scholen.

31

Kan de regering aangeven, nu er geen verschil van opvatting bestaat met de opstellers van de notitie «De bakens verzet» over de inhoudelijke uitgangspunten van deze notitie, welke aanbevelingen/suggesties de regering niet overneemt en wat daarvan de reden is?

Nu er met de LSOVK gelijkluidende opvattingen bestaan over de inhoudelijke en organisatorisch uitgangspunten op hoofdlijnen, is er een goede basis gelegd voor een oplossing van de problematiek die breed gedragen wordt. Het is op dit moment te vroeg om aan te geven welke aanbevelingen/suggesties van de LSOVK niet worden overgenomen. De overgangsperiode van drie jaar zal worden benut om de uitgangspunten te vertalen naar concrete maatregelen en de daarmee verband houdende aanpassing van wet- en regelgeving. Op grond van de ervaringen tot nu toe ben ik optimistisch over de uitkomsten van het overleg in de komende jaren.

Zoals ik in het antwoord op vraag 19 heb aangegeven zal ik uw Kamer jaarlijks informeren over de ontwikkelingen.

32

Wat bedoelt de regering precies met het gebruik van het woord «mijnerzijds» in regel 9, blad 1 (in de brief d.d. 23 april aan de Tweede Kamer)?

Het gebruik van het woord «mijnerzijds» (regel 9 op bladzijde 1 van mijn brief van 23 april 1998) heeft geen andere betekenis dan dat er overeenstemming met de LSOVK is over de uitgangspunten van thans ingezette beleid.

33

Volgens de LSOVK wordt het leerlingenvervoer niet volledig vergoed. Wordt dat rechtgetrokken met onderhavig voorstel van de regering?

Het leerlingvervoer is een extra materiële voorziening voor de ligplaatsscholen. De regeling voorziet in de vergoeding voor het noodzakelijk vervoer van leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek die uitsluitend wordt verstrekt als de plaats waar de binnenvaartschepen doorgaans liggen op enige afstand van de ligplaatsschool verwijderd is. Dit betekent echter niet dat de actieradius van het vervoer in principe onbeperkt is. Immer de reistijd die de kinderen in het busje doorbrengen en de met dat vervoer gemoeide investeringen moeten in redelijke verhouding staan tot de winst in termen van genoten onderwijs. Op basis van afspraken met de LSOVK en de Algemene Maatschappij voor Varenden (AMVV) wordt het leerlingenvervoer momenteel vergoed voor de ligplaatsscholen die gevestigd zijn in Amsterdam, Dordrecht, Rotterdam en Zwolle. Met de LSVOK en de AMVV is indertijd afgesproken dat het vervoer met de schoolbusjes door vrijwilligers plaatsvindt. Dit verklaart waarom de chauffeurskosten niet worden vergoed.

De middelen die met het leerlingenvervoer zijn gemoeid zullen deel uitmaken van het budget dat na de vernieuwing voor het ligplaatsonderwijs beschikbaar zal zijn.

34

Waarom worden voor Rotterdam, Amsterdam, Dordrecht en Zwolle wel de kosten van de schoolbus vergoed en voor Terneuzen niet? Wie vergoedt deze kosten? Waarom worden wel de kosten van de schoolbus vergoed maar niet de kosten van de chauffeur?

Zie het antwoord op vraag 33.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), fungerend voorzitter, De Cloe (PvdA), Van de Camp (CDA), Reitsma (CDA), Van der Hoeven (CDA), Rabbae (GroenLinks), vacature VVD, Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Bakker (D66), Dijksma (PvdA), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Duijkers (PvdA), Van Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GroenLinks), Orgü (VVD) en Wijn (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), vacature PvdA, Verburg (CDA), Hillen (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Kamp (VVD), vacature D66, Klein Molekamp (VVD), B. M. de Vries (VVD), Ravestein (D66), Valk (PvdA), Gortzak (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Rehwinkel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Wagenaar (PvdA), Passtoors (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD) en Verhagen (CDA).

Naar boven