nr. 67
MOTIE VAN HET LID KALSBEEK-JASPERSE C.S.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat voor de bestrijding en preventie van jeugdcriminaliteit
en de jeugdhulpverlening in het regeerakkoord 1994 extra financiële middelen
zijn uitgetrokken;
overwegende, dat niet duidelijk is in welke mate deze middelen inderdaad
zijn aangewend voor dat doel;
overwegende, dat er onvoldoende zicht is op effectiviteit en doelmatigheid
van beleid zoals uitgevoerd op basis van de specifieke uitkering Jeugdhulpverlening;
overwegende, dat zo de facto politieke prioriteitstelling onmogelijk wordt
en er onvoldoende zicht bestaat op de samenhang en effectiviteit van beleid;
verzoekt het kabinet voor 1 oktober 1998 een plan van aanpak te maken
waarin wordt aangegeven:
– wat wordt verwacht van degenen die hetzij rechtstreeks, hetzij
via andere overheden gelden ontvangen in het kader van de «rijksbrede
uitgaven voor het jeugdbeleid»,
– hoe jaarlijks samenhangende en betrouwbare verantwoordingsinformatie
zal worden gepresenteerd waarin ondermeer duidelijk wordt wat met de reguliere
geldstroom wordt gefinancierd en wat met het extra geld gebeurt,
– hoe zo spoedig mogelijk een landelijk beleidsinformatiesysteem
zal worden ingericht dat geldt voor de jeugdhulpverlening en de inspanningen
die zijn gericht op het voorkomen en bestrijden van jeugdcriminaliteit,
– op welke wijze het werken met projecten zal worden bezien op zijn
effectiviteit.
– op welke wijze er een folluw-up wordt gegeven aan het vastgestelde probleem dat er veel uiteenlopende bestuurlijke verantwoordelijkheden
zijn die deels op een andere schaal functioneren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Kalsbeek-Jasperse
J. M. de Vries
Van de Camp
Kant