25 600 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 1998

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 3 november 1997

Mw. Bijleveld-Schouten (CDA) heeft het kabinet gevraagd aan de Tweede Kamer een brief te doen toekomen over de Engelse voorstellen met betrekking tot de jeugdcriminaliteit. Meer in het bijzonder noemt zij «het betrekken van ouders bij straffen van kinderen en nadrukkelijker verplichtende elementen in opvoeding en opvoedingsondersteuning» en «de vraag, of dergelijke suggesties in Nederland inpasbaar zouden kunnen zijn ter oplossing van jeugdcriminaliteit». Het kabinet voldoet hierbij aan dit verzoek.

Rond de Engelse voorstellen bestaat in het Nederlandse publieke debat veel onduidelijkheid. De discussie over jeugdcriminaliteit wordt, voor zover verwezen wordt naar de Engelse aanpak, gevoerd zonder dat nog voldoende informatie beschikbaar is. Het kabinet acht het in dit verband van belang uw Kamer op de hoogte te stellen van de actuele stand van zaken en van de preciese status en strekking van de Engelse voorstellen.

Het kabinet wenst middels deze brief te onderstrepen welk belang het hecht aan de aanpak van de jeugdcriminaliteit, en meer in het bijzonder de geweldscriminaliteit. Het kabinet heeft, overeenkomstig de voorstellen van de commissie Van Montfrans, een uitgebreid programma ter bestrijding van de jeugdcriminaliteit tot uitvoering gebracht. Het kabinet acht het wenselijk dit beleid voort te zetten en te intensiveren. Dit wordt onder meer door de huidige maatschappelijke onrust over het straatgeweld gerechtvaardigd.

Vooralsnog is er naar de mening van het kabinet geen aanleiding tot overhaaste navolging van de in de Engelse beleidsnota voorgestelde strafrechtelijke instrumenten. Daarbij zij aangetekend dat het Engelse beleid nog slechts ten dele naar buiten is gebracht. Het verkeert nog in de fase van discussie en consultatie. Van een definitief oordeel over het Engelse beleid kan dan ook geen sprake zijn.

Achtereenvolgens zullen de Engelse voorstellen kort worden weergegeven.

Door de Britse Home Office is een zogenoemde Consultation Paper uitgebracht ter voorbereiding van mogelijke wetsvoorstellen. In deze paper, Tackling Youth Crime, wordt een achttal voorstellen geopperd en ter consultatie voorgelegd. Het is de eerste van een serie van drie papers, die zal worden gevolgd door een «White Paper» (beleidsnota) later in dit jaar. Een volledig beeld van het Engelse beleid is – zoals gezegd – op dit moment dus nog niet te geven.

Uitgangspunt van het Britse beleid is de eigen verantwoordelijkheid van jongeren en hun ouders voor crimineel gedrag. Het doen accepteren van de eigen verantwoordelijkheid voor dit gedrag en de schade die het berokkend heeft, wordt gezien als morele les èn als het begin van resocialisatie. Tegen die achtergrond worden acht voorstellen gedaan om deze verantwoordelijkheid te bevorderen.

1. Herziening van de leeftijdsgrens voor toepassing van het strafrecht

Deze leeftijdsgrens ligt in Engeland en Wales momenteel bij het tiende levensjaar. Tussen 10 en 14 jaar is aansprakelijkheid in strafrechtelijke zin afhankelijk van de mate waarin betrokkene in staat wordt geacht onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Dit is ter beoordeling van de kinderrechter op suggestie van de openbare aanklager. Voorgesteld wordt deze zogenoemde «doli incapax» te doen vervallen, maar leeftijd en ontwikkeling van de jongere te laten meewegen in de strafmaat.

2. Invoering van een herstelmaatregel («the reparation order»)

Beoogd wordt een direct immaterieel herstel van het berokkende leed. (Materiële schadevergoeding wordt geregeld in de reeds bestaande «compensation order».) Zowel het individuele als het collectieve slachtoffer (bijvoorbeeld een school) dient in de vorm van excuses en/of dienstverlening aan het slachtoffer of de gemeenschap te worden rechtgedaan. De maatregel dient te worden opgelegd bij alle delicten en voor alle betrokken jongeren en wordt gesuperviseerd door het lokale Youth Offender Team1.

3. Invoering van een opvoedingsmaatregel («the parenting order»)

Deze maatregel is bedoeld ter bevordering van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het gedrag van hun kinderen en gericht op ondersteuning van hen daarbij. De opvoedingsmaatregel behelst verplichte deelname aan training en begeleiding voor maximaal drie maanden met een frequentie van één keer per week. De maatregel kan worden opgelegd aan ouders van kinderen van 10–17 jaar die zijn veroordeeld, die een «community safety order» (zie 5) of een «child safety order» (zie 7) kregen opgelegd of aan ouders die veroordeeld zijn in het kader van de leerplichtwet. Ook hier wordt gesuperviseerd door het lokale Youth Offender Team; onttrekking aan de maatregel kan leiden tot een boete van maximaal 1000 Britse ponden.

4. Invoering van officiële politieberisping en «laatste waarschuwing» («final warning»)

Het betreft hier nieuwe interventies op crimineel gedrag voorafgaand aan strafrechtelijke vervolging. In principe wordt slechts een maal berispt en een maal gewaarschuwd. Bij een volgende gelegenheid wordt vervolgd, tenzij twee jaar is verstreken of van een klein delict sprake is. Beide nieuwe reacties vinden plaats in aanwezigheid van de ouders. De laatste waarschuwing betekent plaatsing in een interventieprogramma. Hiermee wordt beoogd houding en gedrag en omstandigheden van de jongere (en zijn ouders) die hebben geleid tot het delictgedrag te veranderen. Het programma kan onder andere bestaan uit ouderbegeleiding, tegengaan van schoolverzuim, herstel van de schade van het slachtoffer en dergelijke. Bij voortijdig afhaken volgt registratie in het strafdossier van de betrokkene; er wordt niet alsnog vervolgd.

5. Invoering van de actieplanmaatregel («the action plan order»)

Het betreft hier een nieuwe taakstraf («community penalty») voor jonge daders en hun ouders gericht op de oorzaken van het delictgedrag. De maatregel wordt voor maximaal drie maanden opgelegd, waarbij de inhoud afhangt van dader en delict. Zij kan variëren van afspraken rond schoolbezoek tot straatverboden en van het maken van dag- en weekplanningen tot schadeherstel. De maatregel wordt onder supervisie van het Youth Offender Team uitgevoerd en gecontroleerd door de rechtbank. Bij niet nakomen kan veroordeling volgen.

6. Aanpassing van de supervisiemaatregel («the supervision order»)

Deze maatregel is vergelijkbaar met ondertoezichtstelling op strafrechtelijke gronden (die in Nederland is afgeschaft). Voorgesteld wordt deze maatregel uit 1969 uit te breiden met herstelwerkzaamheden voor slachtoffer en/of gemeenschap. Bij onttrekking aan de maatregel wordt uithuisplaatsing mogelijk, indien hierin volgens de rechtbank een oorzaak ligt van het delictgedrag.

7. Invoering van de kinderveiligheidsmaatregel («child safety order»)

In dit geval gaat het om begeleiding door lokale welzijnsorganisaties van jonge (<10 jaar) kinderen «at risk». Het gaat hierbij om kinderen die – ter beoordeling aan de rechtbank – (potentieel) crimineel of opstandig gedrag vertonen, of zich onttrekken aan de avondklok (zie 8). Het verzoek tot een dergelijke maatregel kan komen van het lokale gezag en wordt opgelegd door de kinderrechter.

8. Invoering van de lokale kinderavondklok («the local child curfew»)

Het gaat hierbij om het tegengaan van het laat rondhangen op straat van jonge kinderen (<10 jaar) door instelling van een avondklok door het lokale gezag van 21.00 tot 6.00 uur. De politie brengt eventueel aangetroffen kinderen naar huis of een gepaste omgeving indien noodzakelijk. Voor de maatregel geldt een maximum duur van 90 dagen.

De Britse regering is, na de consultatiefase, voornemens de voorstellen in de vorm van proefprojecten te implementeren, teneinde in praktijk de beste vormen te kunnen ontwikkelen.

Uitgangspunt van het Britse beleid is de eigen verantwoordelijkheid van jongeren en hun ouders voor crimineel gedrag. Dit algemene uitgangspunt komt overeen met het Nederlandse beleid rond de jeugdcriminaliteit, zoals tot uitdrukking komt in het «Van Montfrans-beleid», de nota over het gezinsbeleid en de werkzaamheden van de interdepartementale werkgroep Opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering (ingesteld naar aanleiding van de adviezen van prof. J. Junger-Tas aan de bewindslieden van Justitie). De rapportage in het kader van het Criem-project zal u een dezer dagen bereiken.

Voor wat betreft de strafrechtelijke aanpak geldt dat veel van de ideeën die binnen het Britse systeem naar voren zijn gebracht in Nederland worden gerealiseerd door reeds bestaande praktijken. Nederland kent een uitgebreid systeem van waarschuwingen van de politie, Halt-afdoeningen, werk- en leerstraffen, en begeleiding van jongeren. De Halt-aanpak werd nog onlangs door het International Center for the Prevention of Crime uitgekozen als een van de beste praktijken rond (veelvoorkomende) jeugdcriminaliteit. Het te ontwikkelen cliëntvolgsysteem beoogt een systematische en consequente aanpak te versterken.

Wijziging van strafrechtelijke leeftijdsgrenzen acht het kabinet onwenselijk. Ook invoering van strafrechtelijke instrumenten ten aanzien van de ouders is vooralsnog niet aan de orde. Naast argumenten met betrekking tot de handhaving, spelen hier principiële bezwaren een rol. De inzet van het strafrecht in dit verband wordt door het kabinet pas in allerlaatste instantie opportuun geacht. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van de wettelijke regelingen met betrekking tot de civiele aansprakelijkheid van ouders voor hun kinderen.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz


XNoot
1

Het betreft hier nieuw in te stellen lokale teams ter begeleiding en supervisering van de voorgestelde maatregelen.

Naar boven