25 600 V
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 1998

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 oktober 1997

De vaste commissies voor Buitenlandse Zaken1 en voor Economische Zaken2 hebben op 26 augustus 1997 overleg gevoerd met minister Pronk voor Ontwikkelingssamenwerking en staatssecretaris Van Dok-van Weele van Economische Zaken over de voortgang van de programma's ORET, MILIEV en LCL (BuZa 97-303 en 97-274, Kamerstuk 25 000-V, nr. 90).

Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Leers (CDA) memoreerde dat de staatssecretaris in september 1995, toen zij zich nog aan het inwerken was, heeft gezegd «buitengewoon blij» te zijn met de kritiek van 23 Nederlandse topmanagers (de G23) op het Nederlandse exportbeleid. Hieruit werd duidelijk dat er verbeteringen doorgevoerd moesten worden op dit vlak. Enkele maanden later bleek deze mening te worden gedeeld door de door haar voorgezeten taskforce, die in een brief aan het kabinet schreef, dat er extra geld nodig zou zijn in het geval dat de programma's ORET en MILIEV het committeringsplafond zouden bereiken. Er moest nog een interdepartementaal beleidsonderzoek worden afgerond, maar van de staatssecretaris is op dit stuk niets meer vernomen. Wel zijn de programma's stopgezet, wat tot forse kritiek heeft geleid. Waarom is er zo'n grote onrust gecreëerd als er binnen enkele maanden een oplossing is, zoals in de brief van de minister van 25 augustus jl. wordt gesuggereerd? Moeten ondernemers met die brief in de hand in Ghana of Egypte gaan uitleggen dat het allemaal wel meevalt?

De heer Leers begreep niet hoe de staatssecretaris de brief van de minister over de stopzetting heeft kunnen ondertekenen, terwijl zij bij voortduring heeft gesteld dat de herijking het succesnummer zou worden van het buitenlands beleid en dat het economische belang daarin beter tot gelding zou komen. Zij zou dus steeds méér gaan doen. Het instrument ORET (ontwikkelingsrelevante exporttransacties) zou daarin een belangrijke rol kunnen spelen. Na een moeizame start hielpen procedurele verbeteringen het instrument een succes te worden. Het ORET-kasbedrag is in 1996 voor het eerst overschreden. In de voorgaande jaren was er sprake van onderuitputting en vloeiden de overgebleven middelen terug naar de algemene middelen. Bij het MILIEV-programma werden de niet-gebruikte middelen zelfs wegbezuinigd. In feite gaat het dus om een boekhoudkundig probleem. Waarom is de onderuitputting niet gereserveerd voor het opvangen van overschrijdingen in latere jaren?

De heer Leers nam aan dat de staatssecretaris zich inderdaad, zoals zij heeft gesteld, steeds in het kabinet sterk heeft gemaakt voor verhoging van het ORET-budget. Maar waarom heeft zij dan een brief medeondertekend die in feite haar eigen beleidsondergang inluidt? Dat doet het ergste vermoeden over haar positie in het kabinet, aldus de heer Leers. Hij leidde uit door hem geciteerde uitlatingen van de minister voor OS in de Eerste Kamer bij de behandeling van de begroting voor 1997 af, dat deze niet bepaald geporteerd is voor financiering van dit soort gebonden hulp uit zijn begroting. Ook de beantwoording van de schriftelijke vragen die zijn gesteld naar aanleiding van die uitspraken, hebben de indruk niet weggenomen dat de minister nauwelijks bereid is zijn best te doen om te komen tot een structurele oplossing, die wellicht verdubbeling van het budget zou vergen.

De heer Leers kon derhalve billijken dat de FME-directeur economisch-technische zaken heeft gezegd dat «de hevige onrust op het ORET-MILIEV-terrein het gevolg is van de sluipmoord die Pronk heeft gepleegd op de steunmaatregel». De minister creëert volgens de heer Leers een schijntegenstelling, wanneer hij spreekt over «het meer bevorderen van investeringen en minder louter handel» en dús suggereert dat ORET en MILIEV slechts instrumenten zijn tot subsidiëring van het Nederlandse bedrijfsleven. Levering van kapitaalgoederen is binnen de ontwikkelingsrelatie niet minderwaardig. Het gaat om zaken, zoals machines, baggermolens, watervoorzieningen en sleepboten, die onontbeerlijk zijn voor de ontwikkeling van de economie van een land.

Niet alleen schaadt de aangekondigde bevriezing van de ORET- en MILIEV-gelden het vertrouwen van de ondernemers in de overheid en hun concurrentiepositie, maar ook en vooral geldt dat de geloofwaardigheid van Nederlandse bedrijven in de betrokken ontwikkelingslanden in het geding is. Het poldermodel wordt zo een koldermodel, aldus de heer Leers. Hoe is het uit te leggen dat na maanden van voorbereiding, na succesvolle voorprojecten en het bijeenschrapen van de noodzakelijke 40% eigen financiering, projecten niet doorgaan? Sommige projecten zijn een rechtstreeks gevolg van bezoeken van de bewindslieden zelf aan ontwikkelingslanden, zoals een scholingsproject in Egypte en een waterzuiveringsproject in Ghana. Zal de staatssecretaris het nieuws van het niet doorgaan van het laatste project zelf in november bij haar bezoek aan Ghana mededelen? Wie neemt contact op met India om te zeggen dat de toezegging van de staatssecretaris vervalt? Het is opvallend dat in de eerste brief van de minister zo'n verschil is gemaakt tussen China en India. Het eerste land wordt van de bevriezing uitgezonderd en het tweede niet. In het eerste geval stond de handtekening van de minister-president onder de overeenkomst en in het tweede geval die van de staatssecretaris.

Hadden de extra middelen die in de jongste brief worden aangekondigd, niet eerder beschikbaar kunnen worden gesteld zodat er veel onrust had kunnen worden voorkomen? Kunnen de bewindslieden garanderen dat er met hun voorstellen een structurele oplossing wordt geboden voor de problemen en dat het ORET-MILIEV-instrumentarium nu definitief ingekaderd en geaccepteerd is binnen het OS-beleid? Als het kabinet de herijking van het buitenlands beleid serieus neemt, dan moet het mogelijk zijn om binnen een begroting van 6 mld. een kleine post te vinden die de ORET-bevriezing structureel ongedaan kan maken.

De heer Leers kon zich voorstellen dat er budgettaire problemen kunnen ontstaan als een programma goed loopt, maar zijns inziens moet er op z'n minst een «early warningsystem» worden ingevoerd, dat in werking treedt wanneer bijvoorbeeld 75% van het kasbudget is besteed. Dan weet men dat men geen verplichtingen meer mag aangaan en geen verwachtingen meer mag wekken. En dan komt men niet als onbetrouwbare partner te boek te staan.

Krijgen de ingediende projecten die zijn afgewezen, straks voorrang? De heer Leers verzocht om zo groot mogelijke duidelijkheid voor alle betrokkenen op zo kort mogelijke termijn.

De heer Van den Bos (D66) was voorstander van het meer bij ontwikkelingsprojecten betrekken van het bedrijfsleven en was dus niet ten principale tegen gebonden hulp, iets waarmee de minister kennelijk nog steeds moeite heeft. Kan deze zijn principiële visie daarop geven en de huidige problemen daarin plaatsen? De D66-fractie heeft een voorkeur voor investeringen, maar meent tevens dat export van kapitaalgoederen wel degelijk ontwikkelingsrelevant kan zijn. Bij ORET-projecten gaat het vaak om basisvoorzieningen, zoals infrastructurele werken en energie-opwekking, die op hun beurt ook economische dynamiek kunnen genereren. Grotere aandacht voor investeringen behoeft niet ten koste van programma's als ORET en MILIEV te gaan, maar zou aanvullend kunnen zijn.

Het ORET-programma dreigt aan het eigen succes ten onder te gaan. Dit geldt ook, zij het in mindere mate, voor het MILIEV-programma. Per definitie kan het tot problemen leiden, wanneer een programma, gebaseerd op een openeinderegeling, succesvol is en tevens een plafond kent. Op basis van de huidige belangstelling van zowel het Nederlandse bedrijfsleven als ontwikkelingslanden, dient de post voor deze programma's in de komende tijd verhoogd worden. De minister en de staatssecretaris zijn daar kennelijk nu ook voor, maar willen de juiste getallen pas onthullen bij de presentatie van de begroting. Kunnen zij aangeven in welke orde van grootte zij denken en in hoeverre zij het bedrijfsleven wat dit betreft kunnen geruststellen?

De heer Van den Bos had er moeite mee dat de programma's zijn stopgezet, terwijl het om betrekkelijk kleine bedragen gaat. Is het niet mogelijk om projecten die zijn goedgekeurd, op zeer korte termijn doorgang te doen vinden? Ook als de post verhoogd wordt, zal het onvermijdelijk zijn dat niet alle projecten die aan de criteria voldoen, gehonoreerd kunnen worden. Thans geldt als het ware het principe: wie het eerst komt, het eerst maalt. Zou het niet mogelijk zijn om in te voeren dat projecten voor een bepaalde datum moeten worden ingediend, opdat er een totaalafweging mogelijk is en alle betrokkenen aan het begin van het jaar weten waaraan zij toe zijn? Dan zou een project dat wel aan de criteria voldoet, maar niet gehonoreerd kan worden, het volgende jaar een kans maken.

De heer Hessing (VVD) waardeerde het dat de minister zonder meer ja heeft geantwoord op zijn schriftelijke vraag of uit de grote belangstelling voor het ORET-programma mag worden afgeleid dat dit beleidsmatig een succes is. Het belang van ORET is evident. Het faciliteert de aanschaf van kapitaalgoederen door ontwikkelingslanden. Kapitaalgoederen zijn van groot belang om ontwikkelingen in die landen en andere landen van de grond te tillen. Het programma biedt ook wat extra werkgelegenheid voor de Nederlandse industrie en de belastingbetaler heeft het gevoel dat dit deel van de ontwikkelingsgelden goed is besteed. Vanwege deze win-winsituatie zal ORET moeten worden voortgezet en misschien ook wel uitgebreid.

In een overzicht van de gebonden hulp, verstrekt door de OECD, staat Nederland op de laagste plaats met 3%, terwijl de buurlanden 30% tot 40% gebonden hulp geven. Van iedere gulden die voor ontwikkelingssamenwerking wordt gebruikt, wordt slechts 4 cent in Nederland besteed, terwijl van iedere Duitse mark aan ontwikkelingssamenwerking bijna de helft in Duitsland wordt besteed. Dat verschil is te groot en niet goed voor de ontwikkelingslanden noch voor Nederland en het maatschappelijk draagvlak alhier voor ontwikkelingssamenwerking. Het is logisch om binnen de Europese Unie en de OECD op dit stuk een meer convergerend beleid te voeren.

Er zijn dan ook drie goede redenen voor het versterken van ORET: het grote belang voor ontwikkelingslanden van de import van kapitaalgoederen, de bijdrage aan het maatschappelijk draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking en de convergentie in het kader van de Europese Unie en de OECD.

De plotselinge sluiting van het ORET-loket in 1997 is beleidsmatig ongewenst, niet correct tegenover de betrokkenen in de ontwikkelingslanden en Nederland en komt de betrouwbaarheid van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid in de ontwikkelingslanden niet ten goede. Het loket zal zo snel mogelijk, dus ruim voor 1 januari 1998, moeten worden heropend. De heer Hessing veronderstelde dat via reallocatie binnen het budget voor Ontwikkelingssamenwerking op korte termijn wel zo'n 60 mln. vrijgemaakt zal kunnen worden voor ORET. Het leek hem mogelijk tot een betere rapportage te komen over de uitputting van het Ontwikkelingsbudget.

Als Nederland de gebonden hulp opvoert tot zo'n 20%, is er veel meer ruimte in het ORET-fonds. Dat zou bijvoorbeeld in drie jaar kunnen worden vergroot tot 600 mln., uiteraard inclusief de allocaties voor China en India. Daarnaast is het van belang om met ingang van 1998 te gaan werken met een investeringsfaciliteit. De minister heeft daarop de afgelopen maanden al geduid, sprekend over het grote belang van investeringen in de particuliere sector voor de ontwikkeling van de economie in met name ontwikkelingslanden. Particuliere investeringen leiden tot lokale productie en werkgelegenheid. Gedacht zou kunnen worden aan een fonds, vergelijkbaar met de investeringsfaciliteit van EZ voor Oost-Europa en emerging markets. Een groot deel van de risico's van particuliere investeringen kan daarmee afgedekt worden. Dat zal leiden tot sterke uitbreiding van de particuliere investeringen. Immers, een relatief klein bedrag op de OS-begroting genereert een veelvoud aan particuliere investeringen. Het Nederlandse bedrijfsleven zou op die manier een goed gezicht krijgen in het buitenland. Flankerend beleid zal noodzakelijk zijn. Men zou bijvoorbeeld in Nederlandse bedrijven mensen uit ontwikkelingslanden kunnen opleiden. Mogelijk zou dit fiscaal gestimuleerd kunnen worden.

Het gaat ten principale om het opbouwen van de financiële infrastructuur in die landen. Ook daarvoor heeft Nederland voldoende kennis in huis op nationaal en particulier bancair niveau.

Is het mogelijk ORET voor eind september te heropenen en een budgetverhoging voor dit jaar te realiseren via een interne reallocatie?

Is het mogelijk maandelijks over de uitputting te rapporteren?

Is het mogelijk het budget voor ORET voor 1998 en de latere jaren substantieel te verhogen?

Is het mogelijk om naast ORET een ontwikkelingsrelevante investeringsfaciliteit te realiseren voor 1998 en later?

Mevrouw Verspaget (PvdA) wees erop dat de klachten enkele maanden geleden van de noodhulporganisaties en nu van het bedrijfsleven over te weinig overheidsgeld, een gevolg zijn van het feit dat de Kamer de afgelopen jaren heeft besloten het budget voor Ontwikkelingssamenwerking niet te verhogen en de 0,1% voor milieu erin onder te brengen. In de begroting voor 1997 is een bedrag opgenomen voor ORET en MILIEV. Het gaat dus niet om openeinderegelingen. De Kamer dient de afspraken die bij de begroting zijn gemaakt serieus te nemen.

Dat het programma een succes is, is duidelijk. De ervaring met onder meer Europese subsidiefondsen leert, dat het niet ongewoon is dat subsidieaanvragen in de loop van het jaar niet meer worden ingewilligd omdat er geen geld meer voor is.

Niet alleen voor ORET-aanvragen voor projecten ten bate van ontwikkelingslanden, maar ook voor aanvragen op allerlei andere gebieden geldt dat de Kamer ze wel wil, maar niet kan honoreren bij gebrek aan budget.

Is een van de redenen waarom het programma zo succesvol is en de problemen zijn ontstaan, het hoge schenkingspercentage? Zo ja, zou het dan niet verstandig zijn om het schenkingspercentage te verlagen, zodat meer bedrijven en meer landen kunnen profiteren van de mogelijkheden die de ORET- en MILIEV-programma's thans bieden? Desgevraagd gaf mevrouw Verspaget toe dat het dan wel moeilijker voor de ontwikkelingslanden wordt om een project van de grond te krijgen, maar zij voegde hieraan toe dat er pas de laatste jaren sprake is van een schenkingspercentage.

De effecten van beide programma's, maar met name van ORET, in de ontwikkelingslanden zouden worden geëvalueerd. Nagegaan zou worden hoe een maximaal multipliereffect op de werkgelegenheid kan worden bereikt van het geld dat Nederland in het kader van ontwikkelingssamenwerking beschikbaar stelt voor economische activiteiten in ontwikkelingslanden. Eenieder is duidelijk dat investeringen op zich wel eens meer werkgelegenheid zouden kunnen opleveren dan het ORET-programma. Afgesproken is dat in de memorie van toelichting op de begroting voor 1998 een herziening zou worden opgenomen van het economische programma van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Is het mogelijk daarop thans enige toelichting te geven, voorzover relevant in het kader van ORET en MILIEV?

Bij de herijking is besloten om de middelen voor het EZ-instrumentarium in BuZa-kader te verhogen, opdat de staatssecretaris voor buitenlandse handel export door het Nederlandse bedrijfsleven kan vergemakkelijken.

Hoe is het mogelijk dat het bedrijfsleven zo plotseling is geconfronteerd met de stopzetting van de programma's? Trekken de bewindspersonen hieruit de conclusie dat het bedrijfsleven met enige regelmaat – eens per maand lijkt wat veel – moet worden geïnformeerd over de stand van zaken, zodat het daarmee rekening kan houden bij de programmering van hun projecten en pijnlijke situaties als er nu dreigen te ontstaan, voorkomen kunnen worden?

Welke toezeggingen zijn ten aanzien van India en China gedaan? Op welke wijze zullen zij worden behandeld?

Mevrouw Verspaget was er tevreden mee dat het loket begin volgend jaar weer opengaat. Betekent dit dat aanvragen die aan alle eisen voldeden, maar bij gebrek aan geld niet konden worden gehonoreerd, volgend jaar opnieuw kunnen worden ingediend en dan een zekere voorkeursbehandeling krijgen?

In het kader van het MILIEV-programma zijn projecten voorgedragen die door mevrouw Verspaget onderschreven werden, bijvoorbeeld drinkwaterprojecten. Kan het MILIEV-programma als cofinancier van de GEF fungeren bij zulke projecten?

Antwoord van de regering

De minister vond het prettig weer eens met de Kamer te spreken over het jaarverslag van ORET en MILIEV.

Hij achtte gebonden hulp niet zo goed als ongebonden hulp. Dit is ook jaar in, jaar uit de algemene opstelling in de Kamer geweest. Ongebonden hulpverlening wordt overigens belangrijker als de nominale omvang van de internationale hulpverlening niet toeneemt. Bij gebonden hulp krijgt een land geld onder de voorwaarde, dat dit wordt besteed aan een leverantie afkomstig uit het hulpgevende land. Hulp wordt gebonden omdat de leverantie uit het hulpgevende land vanwege prijs- of kwaliteitsverhoudingen niet gemakkelijk via commerciële kanalen tot stand zou kunnen komen. Hulpverlenende landen hebben tegen elkaar opgeboden in gebonden hulpverlening. De feitelijke economische waarde van gebonden hulpverlening wordt internationaal evenwel enkele tientallen procenten lager geschat dan die van ongebonden hulpverlening, aangezien de kosten ten gevolge van het binden van de hulp aanzienlijk stijgen. Waar er gebonden hulpverlening is, kan een land op dat terrein niet achterblijven. Als voorzitter van de Europese Unie heeft Nederland begin jaren negentig het initiatief genomen te komen tot ontbinding van de hulpverlening in het kader van de EU. De Zuid-Europese landen, en dus ook de Europese Commissie, waren evenwel tegen. De Zuid-Europese landen geven weinig hulp. En landen die weinig hulp geven, binden hun hulp gaarne omdat zij zo hun exporttransacties kunnen financieren. Nederland staat bekend als een land dat bijvoorbeeld in het kader van de multilaterale hulpverlening gaarne wenst te ontbinden. Nederland heeft toen wederzijdse ontbinding voorgesteld, maar dat initiatief is, de positieve reactie van een aantal andere landen ten spijt, nooit van de grond gekomen. De bewindsman heeft in 1996 dan ook internationaal verkondigd geen initiatieven meer te zullen nemen om te komen tot ontbinding van hulpverlening, omdat het geen zin heeft om verder te trekken aan een dood paard. Nederland handhaaft de huidige politiek met betrekking tot eerdere afspraken.

De Nederlandse bilaterale hulpverlening is partieel ontbonden, wat betekent dat het geld kan worden besteed in Nederland en in alle ontwikkelingslanden. Het laatste is bedoeld om de onderlinge handel tussen ontwikkelingslanden te bevorderen. In het algemeen zal een ontwikkelingsland geen gebruik maken van de partiële ontbinding en de hulp in Nederland besteden. Dit betekent dat de Nederlandse leverantie potentieel dient te concurreren met prijssettingen uit ontwikkelingslanden, zodat er sprake is van een goede prijs-kwaliteitverhouding. Bij de genoemde 3% gebonden hulp van Nederland gaat het dus om formeel gebonden hulp, de hulp via ORET. Die hulp bedraagt 200 mln. De bilaterale hulpverlening ter waarde van 2,5 mld. die partieel ontbonden is, wordt over het algemeen ook in Nederland besteed. Een uitzondering vormt bijvoorbeeld de levering van kunstmest, omdat die goedkoper kan worden geleverd door onder meer Midden-Oostenlanden. Voorzover het niet om lokale kostenfinanciering gaat, wordt de totale Nederlandse hulpverlening voor 60% tot 70% in Nederland besteed. De gelden voor technische bijstand worden voor een nog groter percentage in Nederland besteed, ook al moet officieel worden geconcurreerd met deskundigen en consultantmaatschappijen uit andere landen. Verleden jaar is besloten om de mogelijkheden te versterken van Nederlandse consultantmaatschappijen om zelfstandig te participeren in de Nederlandse hulpverlening. Dat heeft uiteraard consequenties voor de marktpositie van bedrijven die contacten hebben met deze Nederlandse consultants.

Bij het percentage formeel gebonden hulp gaat het om een definitie die materieel niet relevant is.

Reagerend op enkele interrupties benadrukte de minister een onderscheid te hebben gemaakt tussen de formele binding en de formele partiële ontbinding en de materiële consequenties. Wat uiteindelijk telt, is welk deel van de hulp in Nederland wordt besteed. Van de Nederlandse hulpverlening die zich leent voor besteding in Nederland of in ontwikkelingslanden, wordt naar schatting 60% tot 70% alhier besteed. Er zijn landen waarin dat percentage lager is en landen waarin het hoger is. Nederland zit op een niveau dat hij redelijk achtte. In het regeerakkoord is in het kader van de herijking gesproken over het goed op elkaar afstemmen van de verschillende instrumenten van buitenlandse politiek en buitenlands economisch beleid, waaronder de hulpverlening. Die passage kan niet worden versimpeld tot de stelling dat er meer gebonden hulp moet worden verstrekt. Het is ook mogelijk op een zodanige wijze technische bijstand te geven aan ontwikkelingslanden, dat het Nederlandse bedrijfsleven er gemakkelijker toegang toe krijgt. Het doel kan ook worden bereikt doordat ministeries zich bij de hulpverlening concentreren op dezelfde landen en de verschillende instrumenten op elkaar afstemmen. De minister had nooit de indruk gekregen dat er vanuit beide Kamers werd gepleit voor verhoging van de gebonden hulpverlening.

Desgevraagd stelde hij dat het moeilijk is percentages van het terugvloeien van hulp naar de hulpgevende landen te vergelijken, omdat vele landen geheimzinnig omspringen met de gegevens en verschillende doelstellingen hebben bij het ter beschikking stellen van gegevens. Hij wilde proberen om een behoorlijke update te verstrekken van de Nederlandse hulpverlening en de mate waarin die voor de relevante categorieën op directe of indirecte wijze neerslaan in activiteiten in Nederland. Hij meende dat van de 5 mld. ongeveer 3 mld. in Nederland wordt besteed.

Voor ORET was voor 1996 120 mln. begroot. Bij begrotingswijziging is daar in de loop van 1996 nog 34 mln. bijgekomen, zodat er uiteindelijk 154 mln. is uitgegeven. Voor 1997 is door de Kamer een begrotingsbedrag van 135 mln. geaccordeerd, evenals het structureel maken van de uitgetrokken bedragen. Op 1 juni jl. bedroeg de schatting van de waarschijnlijke uitgaven op basis van de committeringen ongeveer 235 mln. in 1997, 200 mln. in 1998 en 165 mln. in 1999. De door de Kamer geaccordeerde structurele begrotingsbedragen voor 1998 en 1999 zouden dus op basis van committeringen van vóór 1 juni al aanzienlijk worden overschreden. Een committering leidt niet automatisch tot kasbeslag, omdat niet zeker is dat de betrokken leverantie kan plaatsvinden, maar de kans daarop is wel 1:2 geworden in plaats van 1:3. Iedere nieuwe committering zou het kasbeslag dus aanzienlijk verhogen.

Hij heeft het loket daarom gesloten. De toenmalige minister Bukman heeft dat in 1988 ook gedaan, wat de huidige bewindsman destijds betreurde. Vandaar dat hij dat loket in april 1990 had heropend, omdat hij van mening was dat het binnen bepaalde grenzen ging om een zinvolle en redelijke begrotingscategorie. Op persoonlijke titel had hij daar het MILIEV-programma aan toegevoegd, dat ontwikkelings- en milieurelevante exporttransacties vanuit Nederland met ontwikkelingslanden mogelijk maakt. Het bedrag daarvoor kwam bovenop de begrotingspost voor ORET. Ook wat het ORET-programma betreft, heeft de bewindsman er nooit twijfel over laten bestaan dat gedane toezeggingen dienen te worden gehonoreerd. Er dient wel discipline te worden betracht bij het begrotingsbeheer. Wanneer er een aanzienlijke overschrijding van kasbedragen dreigt uit hoofde van committeringen, dan dient er een beslissing te worden genomen om te voorkomen dat het begrote bedrag aanzienlijk wordt overschreden. De Kamer heeft in de jaren tachtig op basis van de besluitvorming van het toenmalige kabinet besloten het door de bewindsman in de periode 1973–1977 gehanteerde stuwmeersysteem af te schaffen en over te gaan tot een bandbreedtesysteem. In het bandbreedtesysteem is het niet mogelijk om onderuitputting te reserveren voor volgende jaren. Onderuitputting op een begrotingspost moet in de loop van het jaar worden aangewend voor begrotingsposten die overschreden worden. Het past niet in de comptabele aanpak van de begroting om nu ad hoc het stuwmeersysteem weer te willen invoeren.

De heer Leers (CDA) wees er nogmaals op dat het budget voor het MILIEV-programma de voorgaande jaren is verlaagd, omdat het niet werd uitgegeven. Nadat de procedures verbeterd waren, zijn er meer uitgaven gedaan. In dat kader is het logisch om rekening te houden met meer committeringen en dan is het kortzichtig om het programma in het jaar waarin het goed begint te lopen, te bevriezen. In 1996 hebben de kapitaalgoederenexporteurs in een brief aan de minister-president al aangegeven dat er een groot financieel tekort zou gaan ontstaan. Zij hebben daarom gevraagd om de budgettaire beperking op te heffen.

De minister betoogde dat voor iedere minister de maatstaf voor het te voeren beleid is, de door de Kamer vastgestelde begroting. De begroting bestaat uit een aantal artikelen waarvoor de bedragen zijn geprogrammeerd op basis van het geaccordeerde beleid. Men kan niet, omdat er meer geld kan worden besteed aan een bepaalde activiteit, maar zeggen dat het geld daarvoor ergens anders in de begroting moet worden gevonden. Ook op andere begrotingsposten zijn bedragen vastgelegd. Het is wel altijd mogelijk enigszins af te wijken. Vandaar het voorstel in 1996 om 34 mln. extra ter beschikking te stellen. Het is niet mogelijk om een nog groter bedrag aan de Kamer voor te stellen dan al noodzakelijk zal zijn, namelijk de op 1 juni geschatte 75 mln. bovenop de uitgetrokken 135 mln.

Overigens is niet alleen het ORET-programma gesloten. Ook bijvoorbeeld alle activiteiten die niet zijn gedelegeerd aan de ambassades zijn per 1 juni stopgezet. Dat is gebeurd om ruimte te vinden ten behoeve van het financieren van overschrijdingen op begrotingsposten, met name die voor het ORET-programma. Dat sluiten is noodzakelijk om te voorkomen, dat op verschillende begrotingsartikelen nieuwe verplichtingen worden aangegaan die niet kunnen worden gehonoreerd. Alle tot op heden aangegane verplichtingen zullen worden gehonoreerd, zodat alle reeds goedgekeurde projecten normaal zullen kunnen worden uitgevoerd. Er is geen betalingsstop. Het enige is, dat het bedrijfsleven is medegedeeld dat er na de sluitingsdatum geen voorstellen voor nieuwe activiteiten in behandeling kunnen worden genomen. De voorstellen die in behandeling waren, worden gewoon afgewerkt. Enkele maanden geleden is het bedrijfsleven medegedeeld dat nieuwe voorstellen in behandeling zouden worden genomen voorzover er middelen voor beschikbaar waren. De behandeling van die voorstellen is bevroren. Het was niet mogelijk om enige tijd van tevoren een sluitingsdatum aan te kondigen, omdat dan het effect van de beslissing tenietgedaan zou zijn doordat bedrijven versneld projecten waren gaan indienen. Het kenmerk van het ORET-programma is dat iedere activiteit geschiedt op initiatief van een Nederlands bedrijf, dus niet op initiatief van een ontwikkelingsland. De geschetste procedure is geheel correct, maar zou op één punt aangepast kunnen worden. Thans wordt als een bedrijf een voorstel doet, gezegd dat het project mogelijk niet uitgevoerd zal kunnen worden bij gebrek aan algemene middelen. Die mededeling zou meer algemeen kunnen worden gedaan. De minister is in overleg met de commissie ontwikkelingslanden van de Nederlandse werkgeversorganisaties om te komen tot een transparante informatieprocedure ten aanzien van bedrijven en instellingen. Het is nooit de bedoeling geweest om het loket definitief te sluiten of een bepaald project te stoppen.

De begrotingsvoorstellen moeten nog door het kabinet worden vastgesteld, maar naar verwachting zal het kabinet het voorstel accorderen om ORET en MILIEV op 1 januari a.s. te heropenen. Deze aankondiging zal ongetwijfeld leiden tot anticiperend gedrag van het bedrijfsleven. Verder dan deze aankondiging kon de minister niet gaan, omdat er anders altijd volgend jaar sprake zal zijn van overschrijding van de begrotingspost, welk bedrag daar ook voor wordt begroot.

Desgevraagd stelde hij, dat het al moeilijk is om die 75 mln. te vinden in de begroting, laat staan dat er op het ogenblik ruimte is voor een forse reallocatie van middelen.

De staatssecretaris van EZ en de bewindsman hebben samen overlegd over modaliteiten om te komen tot verdere inpassing van het programma. Het is de bedoeling om aan het ORET- en MILIEV-programma faciliteiten toe te voegen, gericht op de bevordering van particuliere investeringen door Nederlandse bedrijven in ontwikkelingslanden. Dit komt bovenop het bestaande FMO-programma, dat niet louter gericht is op Nederlandse particuliere investeringen.

De China-faciliteit, een ORET-achtige faciliteit, gaat gewoon door, omdat er sprake is van een algemeen aangegane verplichting waarop het kabinet niet wilde terugkomen. Bovendien zijn er moeilijke debatten tussen Kamer en kabinet geweest over de relatie Nederland-China. De minister heeft enkele keren gezegd het bedrijfsleven niet extra de dupe te willen laten zijn van ontwikkelingen in de relatie Nederland-China. Om die reden vond hij het wenselijk de Chinafaciliteit uit te sluiten van de specifieke bevriezing van het aangaan van nieuwe committeringen.

Met de Indiafaciliteit moet nog een begin worden gemaakt. Er waren dan ook nog geen middelen voor begroot voor 1997. De ontwikkelingen op de begroting hebben het niet mogelijk gemaakt om in de loop van het jaar de voorgenomen faciliteit operationeel te maken. Het is de bedoeling de faciliteit per 1 januari a.s. te starten.

De bewindsman was geïnteresseerd in cofinancieringsactiviteiten samen met internationale organisaties, ook op het terrein van het milieu. Hij zou laten nagaan of dat gemakkelijk kan op het terrein van de GEF. Cofinanciering met de Wereldbank vindt regelmatig plaats. Voor Nederland is de doelstelling 0,1% BNP te besteden aan milieugerelateerde activiteiten. Daaronder vallen MILIEV, de bijdrage aan de GEF en talloze andere programma's.

De staatssecretaris constateerde dat de overschrijding van de ORET-post, voor het eerst in 1996, een gevolg was van een groter aantal landen en een betere procedure. Al ver voor de brief van de G23 is, mede in het licht van opmerkingen van de ondernemers over de bruikbaarheid van het exportinstrumentarium, de procedure gestroomlijnd. Er is ook een beter beeld ontstaan van de criteria die worden gehanteerd bij de toetsing aan de OESO-normen. Het schenkingspercentage is ook enigszins verhoogd.

De begroting voor 1996 bevatte het voornemen om te komen tot een herijking van het totale exportinstrumentarium, gericht op een beter beleid ten aanzien van landen die zich aan het ontwikkelen zijn. De staatssecretaris was daarom blij geweest met de brief van de 23 grote kapitaalgoederenexporteurs, waarin zij inhakend op de herijking aangaven op welke punten dat beleid beter kon. Zo'n 80% tot 90% van de aanbevelingen op de waslijst van voorstellen van de G23 is in de loop van de tijd gehonoreerd. Binnenkort zal hiervan een overzicht worden gegeven. Over de laatste voorstellen van de lijst wordt 29 augustus in het kabinet beraadslaagd. Al voor 1996 is er gewerkt aan herziening van het exportinstrumentarium, allereerst ten aanzien van Oost-Europa. Er is voorts gekozen voor praktijklanden om met pakketten te werken. Dat geldt bijvoorbeeld voor China, Indonesië en India. Onder alle drie de pakketten staat overigens de handtekening van de staatssecretaris. Verder is samen met het bedrijfsleven gezocht naar nieuwe manieren om op heel prille markten goed te kunnen opereren. Op haar verzoek is VNO-NCW begonnen met de zogenaamde taskforces die met steun van de overheid, herijkt en in pakketvorm succesvol op moeilijke markten werken.

Omdat de post voor ORET niet was uitgeput, was ORET niet het belangrijkste punt op het lijstje van de G23. Desalniettemin is de post op de begroting 1997 verhoogd, vergeleken met die voor 1996. Natuurlijk was het naar om aan de vooravond van het afronden van een grote operatie voor een exportinstrumentarium, te moeten constateren dat moest worden gestopt met ORET. Gegeven de zorgvuldige procedure die is gevolgd en de waarschuwing die eerder is uitgegaan, moest de staatssecretaris deze stap wel billijken. Zij had zich samen met minister Pronk geconcentreerd op de vraag hoe zo snel mogelijk kan worden bereikt, dat het ORET-loket weer geopend kan worden en liefst op een zodanige wijze dat het succes van ORET zich vertaalt in het beleid, zowel qua omvang als qua criteria. In de memorie van toelichting op de begroting zal worden ingegaan op de mogelijkheden om ORET uit te breiden en tevens een situatie als nu bestaat te voorkomen.

Tien projecten vallen in de categorie «onder voorbehoud van budget». Er was dus bij het maken van de afspraken al bekend dat het risico bestond, dat het budget niet toereikend zou zijn. Wetend dat er officieel een beslissing zal worden genomen over het heropenen van ORET, zal men moeten nagaan hoe via een overgangsmaatregel zo goed mogelijk omgegaan kan worden met de projecten die er momenteel liggen.

Aangezien het pakket voor India pas in 1998 in werking zou treden, heeft de stopzetting van ORET daarvoor geen consequenties. De China-faciliteit was al door de Kamer geaccordeerd. Net voordat het ORET-loket tijdelijk moest worden gesloten, heeft India medegedeeld dat het de voorstellen van de staatssecretaris volgde. Er was dus geen sprake van dat dit pakket in politieke zin al was afgerond.

Dat sterk wordt gestreefd naar flankerend beleid, is duidelijk. Daartoe worden middelen gecombineerd, worden de regiodocumenten erbij betrokken en wordt de taskforceaanpak uitgebreid. In november 1994 is de eerste taskforce opgericht, namelijk voor Egypte, gevolgd door een energietaskforce onder meer gericht op Indonesië. Er is ook een taskforce in de medische sfeer. Er zijn voorts taskforces voor Bosnië en India. Er is sprake van een goede mix van wat de overheid kan doen en van wat het bedrijfsleven kan doen.

De staatssecretaris ging ervan uit, dat op het moment dat zij naar Ghana gaat, meer bekend is over het pakket dat de afgelopen twee jaar is gerealiseerd, afgeleid van het Oost-Europamodel; een pakket waarover op 29 augustus in het kabinet zal worden beslist.

Een negatief besluit komt altijd als een onplezierige verrassing, ook al is ervoor gewaarschuwd, aldus de staatssecretaris.

Zij concentreerde zich op de komende periode, ingaande 1 januari 1998, en op de oplossing voor de tien projecten die om budgettaire redenen zijn opgeschort. De faciliteit voor de investeringen behoort overigens ook tot de operatie van de G23, waarmee zij de afgelopen twee jaar bezig is geweest.

De staatssecretaris merkte op dat er ten aanzien van Bosnië sprake is geweest van parallelle cofinanciering met de Wereldbank. Die parallelle cofinanciering is voor een deel gebonden. Zij vond dat de ratio van gebonden parallelle cofinanciering per situatie moet worden bezien. Dat deze zinvol was in Bosnië was duidelijk, omdat het bedrijfsleven daar al in een oorlogssituatie letterlijk en figuurlijk de nek uitstekend, programma's had opgezet en continuïteit gewenst was.

Nadere gedachtewisseling

De heer Leers (CDA) veronderstelde dat het antwoord van de minister procedureel correct is, maar proefde er geen gepassioneerd zoeken in naar een oplossing, doch eerder een «spreken met lange tanden». De heer Leers kon zich niet voorstellen dat er op een begroting van 6 mld. met een extra bedrag per jaar van 350 mln., niet enkele tientallen miljoenen te vinden zouden zijn om deze problematiek op te lossen, iets wat van belang is voor de ontwikkelingslanden. Hij was blij dat de staatssecretaris heeft bevestigd dat dit element al jaren loopt. Volgens hem zullen Kamer en kabinet volgend jaar weer over dit probleem spreken, omdat het budget ook met 75 mln. extra ontoereikend zal zijn.

De heer Leers vond het een afgang voor de staatssecretaris, dat zij haar toezegging over het Indiapakket moet terugdraaien. Het is zijns inziens internationaal gezien verwerpelijk wat Nederland doet: ineens zeggen dat het niet doorgaat.

De staatssecretaris protesteerde tegen deze opmerkingen, omdat die niet in overeenstemming zijn met de feiten. Zij herhaalde dat het Indiapakket voor 1998 gepland is en dat de ORET-stop voor 1997 niets te maken heeft met het Indiapakket. Er is dus geen sprake van het terugdraaien van toezeggingen.

De heer Leers (CDA) stelde dat bij het bedrijfsleven en het bankwezen in Nederland de indruk bestond dat het programma eerder operationeel zou zijn, mede op grond van een lijvige briefwisseling met de minister-president. Die indruk zou ook bij de Indiase regering bestaan.

De heer Leers vond het verwerpelijk dat de Chinafaciliteit wel wordt doorgezet, kennelijk omdat daar de handtekening van de minister-president onder staat, en de Indiafaciliteit niet.

De staatssecretaris herhaalde nogmaals dat ORET pas in 1998 van toepassing was op het Indiapakket. Dat andere elementen wel in 1997 aan de orde zijn, is iets anders, want het pakket bestaat uit méér dan ORET.

De heer Leers (CDA) bleef erbij dat de geloofwaardigheid van Nederland als betrouwbare partner op dit punt in het geding is en dat er maar één kwalificatie is voor ORET: wegens succes gesloten.

De heer Van den Bos (D66) beaamde dat de minister terecht zegt, dat de procedures correct zijn geweest en dat aan alle aangegane verplichtingen wordt voldaan, maar maakte tevens uit 's ministers woorden op, dat het ten principale mogelijk is dat men de komende jaren met dezelfde problemen wordt geconfronteerd, zelfs als het plafond wordt verhoogd. De heer Van den Bos vroeg het kabinet na te denken over de mogelijkheid om dit probleem te voorkomen. In dit kader herhaalde hij dat de verwachtingen die worden gewekt bij de ontwikkelingslanden en het bedrijfsleven, rechtvaardigen dat er in de procedures maatregelen worden genomen, opdat men eerder weet waaraan men toe is.

De heer Hessing (VVD) merkte op dat volgens de OECD-cijfers in Duitsland 40% van de gebonden en partieel ongebonden hulp neerslaat in het land zelf, terwijl dat voor Nederland 4% is. Het gat tussen de schatting van de minister en de OECD-taxatie is zeer groot. Of de OECD-cijfers kloppen niet, óf ze zijn onbruikbaar voor Nederland, maar dan moet Nederland ze ook niet publiceren.

Graag zou de heer Hessing zien dat er toch nog een mogelijkheid werd gevonden om ORET nog dit jaar partieel te openen voor die projecten, die geheel voorbereid waren, maar niet in de verplichtingensfeer gehonoreerd zouden kunnen worden. Mocht het bij de extra 75 mln. om een kasbedrag gaan, dan zal daarvoor wel ruimte te vinden zijn. Als het om verplichtingenruimte gaat, zal de Kamer ongetwijfeld wel bereid zijn constructief met de minister mee te denken. Ook de minister van Financiën zal waarschijnlijk niet tegen zo'n begrotingswijziging zijn.

De heer Hessing wilde alsnog een antwoord op zijn vraag of de begrotingspost voor ORET in 1998 niet substantieel hoger kan worden, omdat kapitaalgoederen van groot belang zijn voor ontwikkelingslanden. Hij herhaalde voorts te hopen dat er een ontwikkelingsrelevante investeringsfaciliteit komt in 1998 ter stimulering van de particuliere investeringen vanuit Nederland in ontwikkelingslanden.

Tot slot verzocht de heer Hessing de staatssecretaris voor haar bezoek aan Ghana het dossier van het drinkwatervoorzieningsproject in Winneba door te nemen, omdat dit beleidsrelevant is en uitstekend is voorbereid tot en met commerciële financiering en NCM-dekking.

Mevrouw Verspaget (PvdA) stelde vast, dat er sprake is geweest van veel onnodige commotie. Via betere informatie en nog betere procedures zou dit in de toekomst kunnen worden voorkomen.

Bij de komende begrotingswijziging voor 75 mln. gaat het toch om een behoorlijk bedrag binnen het totaal van de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking. Deze projecten vormen slechts een onderdeeltje van het totaal. Er moeten in de toekomst reële mogelijkheden zijn om aan dit soort programma's meer geld te besteden, rekening houdend met datgene wat in de Kamer over andere onderwerpen op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking is gezegd.

Ook mevrouw Verspaget constateerde dat er in de Kamer nog onduidelijkheid bestaat over de hoeveelheid hulp die in feite terugstroomt naar Nederland. Zij wist niet beter uit alle onderzoeksrapporten die zij kende, dan dat de terugstroom altijd tussen de 60% en 70% is geweest. Het zou nuttig kunnen zijn, ook voor het debat over de begroting, dat de minister daarover gegevens ter tafel brengt.

De minister deelde mee dat de Kamer de cijfers zal ontvangen, zodat iedereen beschikt over dezelfde uitgangsinformatie. Er zal duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de cijfers, die betrekking hebben op de formele afspraken die zijn gemaakt, en de cijfers over de uiteindelijke besteding in Nederland, hoe dan ook afgesproken.

De minister beaamde dat de huidige situatie zich kan herhalen. Deze situatie is zelf een herhaling van een soortgelijke situatie in 1988. Telkenjare kan er voor ieder begrotingsartikel sprake zijn van zo'n situatie. In wezen moet jaar in, jaar uit in het kader van bilaterale hulp aan ontwikkelingslanden worden gezegd: dit is het voor dit jaar.

Begin jaren negentig is opnieuw begonnen met dit programma. Om het kasbedrag van het desbetreffende jaar te kunnen halen, heeft de bewindsman telkens weer eigener beweging de lijst van landen waarvoor het ORET-programma was opengesteld uitgebreid. Via de versoepeling van de criteria (meer landen, hogere subsidiepercentages, afschaffing van plafonds) is de opwaartse druk op het beslag aan middelen gestimuleerd. Vandaar deze overschrijding. Hieraan kan alleen een einde worden gemaakt door de activiteiten niet meer stuk voor stuk in volgorde te beoordelen, maar onderling tegen elkaar af te wegen. Dat is evenwel ontwikkelingsbeleid en geen exportbevorderingsbeleid. Juist vanuit de benadering van EZ is gekozen voor een beleid, gebaseerd op individuele beoordeling van het individuele voorstel van een individueel bedrijf, zonder koppeling aan bepaalde sectoren. Er wordt een hele lijst van criteria gehanteerd, zoals neergelegd in een brief uit 1990. Er wordt dus geen vergelijking gemaakt tussen projecten. Dat moet zo blijven, tenzij er een landenpakketbenadering is afgesproken, zoals het geval is geweest voor China en zoals gaat gebeuren voor India.

Wat China betreft, ging het om een gezamenlijke wens van verschillende departementen. De minister was daarmee akkoord gegaan, omdat hij graag met de regering van een land praat, aangezien die prioriteiten kan stellen voor bepaalde sectoren. Vandaar dat hij ook akkoord gegaan was met het voorstel van de staatssecretaris van EZ om ook India op deze manier te benaderen. Op basis van de ervaringen met China en India zou geleidelijk aan voor meer landen deze weg opgegaan kunnen worden. Tot nu toe werd het systeem van landenplafonds gehanteerd met bedrijfsplafonds. Daarnaast was het mogelijk per transactie een plafond te bepalen. De plafonds zijn in het verleden vanwege de onderuitputting niet toegepast, maar dat zal in de toekomst wel gebeuren om de zaak beter te beheersen.

De minister stelde, dat het bij de begrotingswijziging van 75 mln. gaat om een kasverplichting. De relevante projecten die alleen in behandeling zijn genomen onder voorwaarde dat er adequate middelen beschikbaar zouden zijn, zullen waarschijnlijk in de jaren na 1997 leiden tot kasbeslag. Projecten die niet zijn afgewezen, maar opgeschort bij gebrek aan middelen, zijn nog steeds in procedure. Daarover valt dus te praten.

De minister zei geen lange tanden te hebben wat ORET betreft, maar wel als het gaat om het debat met een Kamerlid dat hem gebrek aan betrouwbaarheid verwijt.

De heer Leers (CDA) vond deze reactie overtrokken. Hij meende te hebben gesproken over de ongeloofwaardigheid van het beleid en dan meer richting de staatssecretaris, omdat zij het pakket aan India heeft aangeboden. De heer Leers stelde de minister op geen enkele wijze van onbetrouwbaarheid te hebben beschuldigd.

De ondervoorzitter van de commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van der Linden

De voorzitter van de commissie voor Economische Zaken,

H. Vos

De griffier van de commissie voor Buitenlandse Zaken,

Hommes


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), ondervoorzitter, Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Verspaget (PvdA), Ybema (D66), Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks), Woltjer (PvdA), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen (SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF), Van den Doel (VVD), Meyer (groep-Nijpels), De Haan (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel (VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Lilipaly (PvdA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg (SGP), Houda (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Hoogervorst (VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van Waning (D66), Leerkes (Unie 55+), Bolkestein (VVD), Hendriks, Bukman (CDA), Gabor (CDA) en Dijksma (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Mateman (CDA), Blaauw (VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA), Smits (CDA), Ter Veer (D66), G. de Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA), Remkes (VVD), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Hessing (VVD), Crone (PvdA), Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Van Walsem (D66), Houda (PvdA) en Hofstra (VVD).

Plv. leden: Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop (GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), De Haan (CDA), Ybema (D66), Wolters (CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), Verbugt (VVD), Meyer (groep-Nijpels), M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes (Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Roethof (D66), Feenstra (PvdA) en Passtoors (VVD).

Naar boven